35 605 Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (vereenvoudiging bekostiging po)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 20 november 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I

ALGEMEEN

2

1.

Hoofdlijnen van het voorstel

3

 

1.1

Probleembeschrijving

4

 

1.1.1.

Basisbekostiging

4

 

1.1.2.

Aanvullende bekostiging

4

 

1.2

Nieuwe systematiek

5

 

1.2.1.

Vereenvoudiging basisbekostiging

5

 

1.2.2.

Bekostiging op kalenderjaarbasis

6

 

1.2.3

Conclusie

7

2.

Gevolgen

7

3.

Financiële gevolgen

7

 

3.1.

Omvang van de herverdeeleffecten

7

 

3.2

Gevolgen voor de rijksbegroting

8

4.

Administratieve lasten en regeldruk

8

 

4.1

Gevolgen voor de administratieve lasten en regeldruk

8

5.

Monitoring en evaluatie

8

6.

Consultaties

9

 

6.1

Internetconsultatie

9

7.

Overgangsrecht

9

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel vereenvoudiging bekostiging po1 (hierna: het wetsvoorstel) en hebben hierover nog enkele vragen.

Deze leden merken op dat tijdens de wetsbehandeling vereenvoudiging bekostiging vo2 naar voren kwam dat scholen in bepaalde regio’s grote nadelige gevolgen ondervonden van de nieuwe bekostiging, net zoals kleinere scholen, en dat de Kamer deze negatieve effecten via amendementen ongedaan heeft gemaakt. Kan de regering aangeven of bij dit wetsvoorstel hier rekening mee is gehouden? Daarnaast vragen deze leden welke regio’s nadelige gevolgen ondervinden door de komst van dit bekostigingsmodel, hoe groot zijn die nadelige gevolgen en op welke manier worden die effecten zoveel als mogelijk ondervangen binnen dit wetsvoorstel, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en steunen het wetsvoorstel op hoofdlijnen. Deze leden hebben nog enige vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel rond de vereenvoudiging van de bekostiging voor primair onderwijs en de samenwerkingsverbanden en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

Deze leden pleiten voor een bekostiging direct aan de scholen in plaats van naar besturen. Naar het voorbeeld van de werkdrukmiddelen krijgt de school weer de verantwoordelijkheid en de zeggenschap over het onderwijs en komt het geld in de klas terecht. Besturen verlenen in dit model een dienst aan de school, zoals personeelsbeleid, ICT en huisvesting, maar de school behoudt zeggenschap. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering op dit punt. Waarom heeft de regering slechts gekozen voor een technische aanpassing, terwijl er een kans lag om bredere problematiek in de bekostiging aan te pakken?

De leden van de GroenLinks-fractie staan positief tegenover de vereenvoudiging van de bekostiging van scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden. Wel hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daar nog enkele vragen over.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel waarmee de regering beoogt de huidige bekostiging van het primair onderwijs meer aan te sluiten bij de sturingsfilosofie van de lumpsum, namelijk dat besturen vrij zijn om de beschikbare middelen naar eigen inzicht te besteden. Deze leden willen juist dat binnen het budget voor onderwijs geld beter wordt geoormerkt, voor onder andere onderwijzend personeel, onderwijsachterstanden en zorgleerlingen, zodat het niet aan overbodige overhead wordt uitgegeven. Zij vinden ook dat het oppotten van onderwijsgeld door schoolbesturen in onnodige reserves moet stoppen. Daartoe zou ook de Inspectie voor het Onderwijs (hierna: de Inspectie) een sterkere positie moeten krijgen. De Inspectie zou straks de besteding van geld door scholen beter moeten kunnen beoordelen en sneller moeten kunnen ingrijpen. Begrijpen deze leden het goed dat dit allemaal verder buiten beeld wordt gebracht, mocht de Kamer instemmen met dit wetsvoorstel, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

1. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de D66-fractie constateren dat een belangrijk doel van dit wetsvoorstel is om de complexiteit van de bekostiging weg te nemen. Toch blijven er naast de basisbekostiging, een aanvullende bekostiging, een bekostiging voor ondersteuningsvoorzieningen, bijzondere bekostiging, de prestatiebox, bekostiging vanuit gemeente en subsidies in stand. Deze leden vragen de regering in hoeverre hiermee het doel wordt behaald voor een eenvoudigere bekostiging, die de financiële onduidelijkheid van besturen wegneemt.

Voornoemde leden lezen dat een ander doel van het wetsvoorstel is om onjuiste sturende werking van de huidige bekostiging weg te nemen. Welke onbedoeld sturende prikkels zitten er op dit moment in de bekostiging, en hebben deze prikkels een gewenste inhoudelijke beleidsrichting ten grondslag? Verwacht de regering gedragseffecten door deze vereenvoudiging van de bekostiging, zo vragen deze leden. Voorts vragen deze leden of er bij de vereenvoudiging een beleidsmatige doelstelling of een toekomstvisie voor het primair onderwijs in Nederland gesteld. Deze leden missen aandacht voor de intenties en effecten aan de onderwijskant, zoals het breed gedragen doel om kansengelijkheid te bevorderen. De leden van deze fractie vragen de regering welke rol het onderzoek van McKinsey3 naar de doelmatigheid en de toereikendheid van de bekostiging bij dit wetsvoorstel. Deze leden vragen hoe er in dit vereenvoudigde model wordt beoordeeld of het budget voor scholen toereikend is, aangezien de parameters verdwijnen en scholen niet kunnen vergelijken tussen bekostiging en uitgaven?

De leden van de D66-fractie constateren dat de afschaffing van de Gewogen Gemiddelde Leeftijd van leraren (hierna: GGL) tot de grootste herverdeeleffecten leidt. De Kamer heeft eerder in een motie4, die met algemene stemmen is aangenomen, verzocht om een monitoring van de leeftijdsopbouw van het lerarenbestand. Deze leden vragen de regering welke rol deze monitor heeft gespeeld bij de vorming van deze wet. Deze leden vrezen ervoor dat in tijden van het lerarentekort oudere leraren te duur worden voor een school, terwijl hun kennis en ervaring essentieel is voor de kwaliteit van het onderwijs. Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er een risico is dat door deze vereenvoudiging van de bekostiging minder zicht is op de besteding en verantwoording van onderwijsgeld. Dit omdat er minder indicatoren zijn waarop de basis van bekostiging wordt vastgesteld. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media had eerder aangegeven dat de vereenvoudiging samen zou gaan met extra voorwaarden voor besteding en verantwoording, op welke manier is deze toezegging teruggekomen in dit wetsvoorstel? Is de regering bijvoorbeeld voornemens om bestedingsnormen vooraf vast te stellen? Aan deze bestedingsnormen zou dan alleen afgeweken mogen worden onder voorwaarde dat een MR5/OR6 en Raad van Toezicht instemming geeft. Deze leden ontvangen graag een reactie op dit punt.

Voornoemde leden missen ook de verantwoording achteraf. Op welke manier wordt er achteraf beoordeeld of geld voor bijvoorbeeld investeringen in passend onderwijs ook echt daaraan besteed zijn? Is het een idee dit vast te leggen in het jaarverslag? Deze leden ontvangen graag een reactie hierop.

De leden van de SP-fractie vinden het onwenselijk dat er weinig zicht is op de besteding van de bekostiging door schoolbesturen vanwege de lumpsumfinanciering. Zo constateerde bijvoorbeeld de Algemene Rekenkamer dat er weinig informatie te halen valt uit de verantwoordingsstukken van samenwerkingsverbanden en schoolbesturen als het gaat om passend onderwijs.7 Deze leden vragen de regering waarom zij niet gekozen heeft voor het stellen van bestedingsnormen om de uitgaven van schoolbesturen op bepaalde punten toch te sturen, aangezien verantwoording achteraf niet altijd fatsoenlijk en inzichtelijk plaatsvindt. Welke andere maatregelen neemt de regering om de uitgaven van schoolbesturen beter inzichtelijk te maken voor andere belanghebbenden, zoals de medezeggenschapsraad, ouders en de Kamer, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het wetsvoorstel beoogt de gewogen gemiddelde leeftijd (GGL) af te schaffen. De Kamer heeft echter in 2019 de motie van de leden Kwint en Van den Hul aangenomen over het voorkomen dat de nieuwe bekostiging nadelig uitpakt voor oudere docenten.8 De regering erkent nu dat in theorie het afschaffen van de GGL het effect kan hebben dat, uit financiële overwegingen, eerder jonge leraren worden aangenomen, omdat oudere leraren meestal meer salaris verdienen, maar hij vertrouwt erop dat schoolleiders en besturen niet alleen uit financiële overwegingen de afwegingen maken in hun strategisch personeelsbeleid. Tegelijkertijd moet de regering in de paragraaf over monitoring en evaluatie toegeven dat de gegevens lastig zijn te corrigeren voor verschillende factoren die een rol spelen, indien er minder oudere leraren in dienst worden genomen. Daardoor wordt het volgens de regering moeilijk om conclusies te trekken gerelateerd aan de vereenvoudiging van de bekostiging. Betekent dit dat de fracties die destijds vóór de motie stemden, nu zomaar moeten afgaan op het vertrouwen van de regering, zo vragen deze leden.

1.1 Probleembeschrijving

1.1.1. Basisbekostiging

De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat de overweging was om in de huidige bekostigingssystematiek meer financiering te geven voor de bovenbouw en wat de reden is dat dit nu wordt losgelaten afgezien van de wens tot vereenvoudiging van de bekostiging. Dezelfde vraag geldt ten aanzien van het loslaten van de parameter GGL.

Onbedoeld sturende werking

De leden van de SP-fractie vragen de regering voor hoeveel leerlingen per leraar met een aanstelling van een fte basisscholen nu bekostigd worden.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de gevolgen van het wetsvoorstel zijn voor de verdeling van de bekostigingsonderdelen.

1.1.2. Aanvullende bekostiging

De leden van de VVD-fractie lezen dat er aanvullende bekostiging voor kleine basisscholen, schoolleiding, onderwijsachterstanden, groei en nevenvestigingen mogelijk zijn in het huidige model. Op welke manier wordt hier rekening mee gehouden met deze factoren in het vereenvoudigde bekostigingsmodel, zo vragen deze leden.

1.2 Nieuwe systematiek

De leden van de SP-fractie lezen dat scholen door het verplaatsen van de teldatum naar 1 februari en het afschaffen van de groeibekostiging, om financiële redenen zouden kunnen wachten met het doorverwijzen van leerlingen naar een andere onderwijsvorm. Deze leden vinden het uiteraard zeer onwenselijk als leerlingen om financiële redenen vanuit het schoolbestuur langer op de betreffende school gehouden worden in plaats van zo snel mogelijk overgeplaatst worden naar de best passende school. Waarom wordt in het geval van een overstap van een reguliere school naar een sbo9- of (v)so-school10 de (ondersteunings)bekostiging van de leerling niet direct overgeheveld naar de nieuwe school? Welke belemmeringen ziet de regering hierbij? In hoeverre is een samenwerkingsverband onafhankelijk genoeg om vast te stellen wat meer dan een gemiddelde toename na 1 februari is, zeker als het speciaal onderwijs ondervertegenwoordigd is? Welke andere mogelijkheden heeft de regering op specifiek dit punt overwogen, zo vragen deze leden. Tevens vragen zij waarom de groeiregeling in het basisonderwijs wel blijft bestaan en hoe deze er dan uit zal komen te zien.

Verder vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre het consistent maken van de systematiek van meebetalen aan overschrijdingen van de ondersteuningsbekostiging een ongewenst remmende werking heeft op het doorverwijzen van leerlingen naar het sbo of (v)so? Kan de regering extra toelichten hoe de huidige systematiek in zijn werk gaat? Is er op dit moment sprake van weinig zelfregulering als het gaat om het doorverwijzen van kinderen naar een duurdere onderwijsvorm? Zo ja, waar baseert de regering zich op? Zo nee, waarom is het noodzakelijk om de systematiek dan te veranderen? Is de regering bereid specifiek te monitoren op het al dan niet doorverwijzen van leerlingen naar duurdere onderwijsvormen in combinatie met de beoogde wijziging van de systematiek en wat voor gevolgen dit heeft, zo vragen deze leden.

1.2.1. Vereenvoudiging basisbekostiging

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat met dit wetsvoorstel de basisbekostiging wordt vereenvoudigd tot één bedrag per leerling voor alle bo11-, sbo- en so-scholen en dat er daarnaast nog vier bedragen per school komen: één bedrag voor een bo-school, één voor sbo-school, één voor een so-school en één voor een vso-school. Deze leden vragen de regering hoe de hoogte van dit extra bedrag bovenop het basisbedrag tot stand komt. Deze leden ontvangen graag een toelichting.

De GGL wordt geschrapt waarbij scholen een andere bekostiging ontvingen naar gelang de GGL hoger lag vanwege relatief veel oudere leraren die in dienst van de school zijn. Deze leden hebben kennisgenomen van het voornemen van de regering de zorgen zoals verwoord in de motie van het lid Rog12 over het effect op de leeftijdsopbouw van het personeel van het niet meer meewegen in de bekostiging van de GGL. Deze leden vragen de regering wat dit in de praktijk betekent voor scholen die een hoog GGL hebben, gezien het feit dat het niet meer compenseren voor een hoog GGL ervoor zorgt dat veel scholen met een hoog GGL relatief meer negatieve herverdeeleffecten zullen ondervinden. Kan worden aangegeven hoe groot deze financiële gevolgen zullen zijn en hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot een onbedoelde prikkel om meer jongere docenten in dienst te nemen, zo vragen deze leden.

1.2.2. Bekostiging op kalenderjaarbasis

De leden van de VVD-fractie zien in de bekostiging bij de oprichting van een nieuwe school nog teveel onduidelijkheden en vragen om dit nogmaals te verduidelijken. Als een school start, hoeveel bekostiging ontvangt de school dan de eerste vijf maanden? In de tekst wordt gesproken dat de bekostiging dan uiteindelijk wordt aangepast op de 1-oktobernorm, maar is -dat dan de 1-oktobernorm na een maand na opening of de 1-oktobernorm van een jaar later? Waarom wordt dan een jaar later de norm weer gelegd op 1 oktober en niet op 1 februari, zodat ze sneller in dezelfde normale systematiek mee kunnen lopen, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie lezen dat door het voortaan volledig toekennen van de basisbekostiging per kalenderjaar zal leiden tot grotere voorspelbaarheid en minder momenten waarop de bekostiging moet worden bijgesteld, namelijk twee in plaats van vier. Deze leden vragen de regering in hoeverre hierbij ook rekening is gehouden met het punt van de Algemene Rekenkamer dat besluitvorming over loon-en prijsbijstellingen altijd laat komt en daarmee ook tot extra onvoorspelbaarheid leidt.

Voornoemde leden vragen hoe in de praktijk de overgang van het verschuiven van de teldatum van 1 oktober naar 1 februari zal gaan na inwerkingtreding van deze wet. Wordt dan in 2021 eenmalig een aangepast bedrag uitgekeerd aan de scholen uitgaande van de oude teldatum en vanaf 1 februari 2022 het correcte bedrag op basis van de nieuwe bekostiging?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de samenwerkingsverbanden worden verplicht in het ondersteuningsplan te voorzien in de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van een meer dan gemiddelde toename van het aantal leerlingen en de wijze waarop dit financieel wordt gecompenseerd aan de sbo- en (v)so-scholen. Volgens de regering wordt hiermee voorkomen dat scholen wachten met doorverwijzen van kinderen naar een andere onderwijsvorm tot na 1 februari om zo het hele jaar lang nog bekostiging voor deze leerling te kunnen ontvangen. Deze leden vragen de regering om een nadere toelichting hoe kan worden voorkomen dat dit berekende gedrag van scholen door de samenwerkingsverbanden wordt overgenomen waarbij onbedoeld een prikkel kan ontstaan om, in het geval van een meer dan gemiddelde toename van het aantal kinderen bij de sbo- en (v)so-scholen, vanwege financiële redenen strakker te sturen op toekenning van minder zwaardere (en dus duurdere) ondersteuning voor kinderen die deze zwaardere ondersteuning wel nodig hebben. Dit geldt evenzeer voor een onbedoelde prikkel de andere kant op, waarbij te makkelijk kinderen zwaardere ondersteuning wordt toegekend.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben een vraag over de knip die gemaakt wordt in de verstrekking van de bekostiging. In plaats van die schooljaarbekostiging, wordt het kalenderjaarbekostiging. Waarom is er niet gekozen om het oude stelsel eerst 100 procent af te rekenen en goed af te sluiten, en daarna over te gaan naar het nieuwe stelsel? De voornoemde leden begrijpen dat besturen een vordering moeten opnemen hierdoor en dit geld «oppotten» in het eigen vermogen, om het vervolgens na vijf jaar weer af te boeken. Waarom is er niet gekozen voor de mogelijkheid dat besturen die vordering op eigen tempo kunnen afboeken, zo vragen deze leden.

1.2.3 Conclusie

De leden van de SP-fractie vragen de regering om een overzicht van alle scholen die de kleinescholentoeslag ontvangen, inclusief denominatie, leerlingenaantal, plaats en of de school al dan niet in een dunbevolkt gebied staat.

2. Gevolgen

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de scholen en besturen zullen worden ondersteund in kennis over de nieuwe bekostigingssystematiek via bijvoorbeeld het Ministerie van OCW of de PO-Raad, zodat zij inderdaad beter kunnen inschatten hoeveel bekostiging zij zullen krijgen en ook meer als een echte lumpsumbekostiging financiële accenten zullen leggen om het beleid van de school te ondersteunen en zich bij de besteding vrijer voelen om indien nodig, en uiteraard geaccordeerd door de medezeggenschapsraad, af te wijken van de normbedragen voor de materiële instandhouding en personeelskosten.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de termijn van de toelaatbaarheidsverklaringen (hierna: TLV), net als in het (v)so, minimaal één schooljaar bedraagt plus het restant van het schooljaar waarin de TLV is verstrekt. In hoeverre is het mogelijk om de TLV ook voor de gehele schoolcarrière te verstrekken, zeker als het gaat om leerlingen bij wie de handicap niet veranderd? Dit zou de ouders een hoop administratief werken schelen.

3. Financiële gevolgen

3.1. Omvang van de herverdeeleffecten

De leden van de VVD-fractie vragen bij welke schoolbesturen de herverdeeleffecten het grootst zijn, zowel in positieve als in negatieve zin. Ook vragen deze leden in hoeverre er perverse prikkels in het herverdeeleffect zitten om maar zoveel mogelijk nevenvestigingen te hebben.

De leden van deze fractie lezen dat reformatorische schoolbesturen juist gemiddeld een groter positief herverdeeleffect hebben, hoe verklaart de regering dat? Waarom gaan antroposofische scholen er zoveel op achteruit en islamitische scholen er zoveel op vooruit, zo vragen deze leden. Daarnaast zien de leden dat vooral scholen in de regio Drenthe, Friesland, Groningen, Limburg, Noord-Holland en Zeeland op achteruit gaan, hoe verklaart de regering dit verschil? Hoe voorkomt de regering dat deze vereenvoudiging vooral als gevolg heeft dat de Randstedelijke scholen er een bonus bijkrijgen in tegenstelling tot de scholen in de kleinere dorpskernen?

De leden van de CDA-fractie lezen in tabel 6 op pagina 25 van de memorie van toelichting dat in totaal 215 besturen van de 965 besturen te maken zal krijgen met een herverdeeleffect van 0 tot – 1% en 2.138 scholen van de in totaal 6.737 scholen. 188 Besturen zullen te maken krijgen met een herverdeeleffect van 0 tot +1%, en 1.819 scholen. Hieruit valt af te leiden dat in totaal bijna 42% van de besturen te maken zal krijgen met geen herverdeeleffecten of een zeer gering positief dan wel negatief herverdeeleffect. Voor scholen gaat het in totaal om bijna 59%. Voor de andere besturen en scholen gaat het om grotere positieve herverdeeleffecten of negatieve herverdeeleffecten. Uit tabel 6 blijkt tevens dat in totaal 275 besturen (28,4%) en 1.472 scholen (21,8%) negatieve herverdeeleffecten zal krijgen tussen de – 1% en – 10%. Daarentegen zullen 287 besturen (29,7%) en 1308 scholen (19,4%) positieve herverdeeleffecten van tussen de +1% tot +10% krijgen.

Deze leden vragen de regering of bij de negatieve herverdeeleffecten ook wordt gekeken naar het relatieve effect op de school. Een relatief klein bedrag minder kan immers op kleine scholen al snel oplopen tot een bedrag dat neerkomt op een halve fte of meer dat een school minder te besteden heeft. Is bekend hoeveel kleine scholen er zijn onder de scholen die met een klein dan wel groter negatief herverdeeleffect te maken zullen krijgen? Hoe wordt voorkomen dat dit zal leiden tot nog grotere combinatiegroepen en minder leraren voor de klas op kleine scholen, vooral in krimpgebieden. Hierbij willen deze leden de regering vragen om in haar antwoord tevens de gegevens uit tabel 10 op pagina 28 mee te nemen waaruit blijkt dat vooral de provincies die veel te maken hebben met demografische krimp te maken zullen krijgen met negatieve herverdeeleffecten. Wat is de reden hiervoor en kan worden aangegeven hoeveel scholen in krimpgebieden hierdoor geraakt zullen worden, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering nagegaan is of de negatieve herverdeling op sommige scholen al dan niet leidt tot (acute) financiële problemen op scholen. Tevens vragen deze leden of de overgangsregeling specifiek voor hen toereikend genoeg is.

Voornoemde leden vragen wat de reden is dat het openbaar onderwijs, naast antroposofisch onderwijs en overig, te maken krijgt met negatieve herverdeeleffecten. Heeft dit te maken met de leeftijd van het huidige lerarenbestand of liggen hier ook andere redenen aan ten grondslag, zo vragen deze leden.

3.2 Gevolgen voor de rijksbegroting

De leden van de VVD-fractie lezen dat er vanuit het Rijk evenveel geld naar schoolbesturen gaat als wanneer de bekostiging niet zou worden vereenvoudigd. Hoe verklaart de regering dat, aangezien er op basis van een stuk minder factoren geld wordt verdeeld? Betekent dit dat bepaalde «potjes» zijn samengevoegd en dat vanuit daaruit het basisbedrag per leerlingen is vastgesteld, zo vragen de leden.

4. Administratieve lasten en regeldruk

4.1 Gevolgen voor de administratieve lasten en regeldruk

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering inschat dat als gevolg van de vereenvoudiging de administratieve lasten met ongeveer vijf miljoen euro structureel zullen afnemen. Wordt dit bedrag ook uit de lumpsum van scholen gehaald of blijven zij dit alsnog ontvangen? Indien het uit de lumpsum wordt gehaald, wordt het geld dan terug op de begroting van OCW geboekt of ergens anders aan uitgegeven binnen OCW? Kan de regering dit nader toelichten, zo vragen deze leden.

5. Monitoring en evaluatie

VSO vereenvoudiging bekostiging

De leden van de SP-fractie geven aan dat naar aanleiding van de motie van de leden Kwint en Van den Hul13 voortaan wordt gemonitord of er minder oudere leraren in dienst worden genomen. Welke tussentijdse stappen gaat de regering nemen, voordat de wet geëvalueerd wordt na vijf jaar, als blijkt dat er wel minder oudere leraren in dienst worden genomen en deze specifieke groep vaker werkloos thuis komt te zitten of uit het onderwijs stapt, zo vragen deze leden.

6. Consultaties

6.1 Internetconsultatie

De leden van de SP-fractie vragen de regering of rekening wordt gehouden met schoolbesturen met een kleine buffer als het gaat om de vordering die ontstaat op basis van de huidige bekostigingssystematiek in de overgang naar de nieuwe bekostigingssystematiek. Vooral voor deze schoolbesturen pakt dit nadelig uit. Welke oplossingen ziet de regering om ervoor te zorgen dat schoolbesturen, specifiek met een kleine buffer, de vordering niet hoeven af te boeken nadat de vereenvoudiging van de bekostiging wordt doorgevoerd? Hoe kijkt de regering bijvoorbeeld aan tegen het op eigen tempo mogen afboeken van de vordering, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat bij de internetconsultatie respondenten benoemen dat men door het samenvoegen van de personele en materiële bekostiging, niet meer de hoogte van materiële bekostiging kan vergelijken met de hoogte van de materiële uitgaven. Hierdoor is het niet meer mogelijk om te beoordelen of de materiële bekostiging toereikend is. De regering verwijst naar een rapport over de doelmatigheid en toereikendheid van het funderend onderwijs dat McKinsey & Company14 onlangs heeft opgeleverd en hij stelt dat dergelijke onderzoeken ook in de toekomst mogelijk zullen blijven. Mocht er aanleiding zijn om veranderingen aan te brengen in de hoogte van de bekostiging, dan kan dit ook nadat dit wetsvoorstel in werking is getreden, zo schrijft de regering. Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat de regering haar reactie hier inbedt in «kan»-bepalingen. Deze leden herinneren zich dat scholen voor primair onderwijs nogal eens hebben geklaagd over stille bezuinigingen: scholen kregen er per leerling geld bij vergeleken met eerdere jaren, maar in de praktijk stegen de kosten voor scholen en hun besturen veel harder. Het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap compenseerde die kosten niet volledig zodat scholen er dus netto op achteruit gingen. Wat gaat de samenvoeging van personele en materiële bekostiging betekenen voor het risico van zulke stille bezuinigingen, zo vragen deze leden.

7. Overgangsrecht

De leden van de CDA-fractie lezen dat besturen die na de overgangsperiode een negatief herverdeeleffect hebben van meer dan – 3% en daardoor in financiële problemen komen, aanvullende bekostiging kunnen aanvragen. Deze leden vragen de regering waaruit deze aanvullende bekostiging betaald wordt door het Ministerie van OCW en hoe lang besturen dit mogen aanvragen.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Verouden


X Noot
1

Po: primair onderwijs

X Noot
2

Vo: voortgezet onderwijs

X Noot
3

Kamerstuk 31 293, nr. 548

X Noot
4

Kamerstuk 31 293, nr. 456

X Noot
5

MR: Medezeggenschapsraad

X Noot
6

OR: Ondernemingsraad

X Noot
7

Kamerstuk 34 725-VIII, nr. 2

X Noot
8

Kamerstuk 31 293, nr. 454.

X Noot
9

Sbo: speciale scholen voor basisonderwijs (sbo)

X Noot
10

(V)so: (voortgezet) speciaal onderwijs

X Noot
11

Bo: Basisschool

X Noot
12

Kamerstuk 31 293, nr. 456

X Noot
13

Kamerstuk 31 293 nr. 454

X Noot
14

Kamerstuk 31 293, nr. 548

Naar boven