35 573 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2021)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2021 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt artikel 3.41 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «op de voet van het tweede lid berekende» vervangen door «per onderneming op de voet van het tweede lid berekende».

2. In het derde lid wordt «hun investeringen voor het samenwerkingsverband samengeteld» vervangen door «hun investeringen voor het samenwerkingsverband en de door de belastingplichtige voor de betreffende onderneming gedane buitenvennootschappelijke investeringen samengeteld en bedraagt de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek het aldus op de voet van het tweede lid bepaalde bedrag vermenigvuldigd met het aan de belastingplichtige toe te rekenen investeringsbedrag en gedeeld door de som van het gezamenlijke investeringsbedrag voor het samenwerkingsverband en het bedrag van de door de belastingplichtige voor de betreffende onderneming gedane buitenvennootschappelijke investeringen».

ARTIKEL II

In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt artikel 39d als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «van toepassing» vervangen door «tot en met 31 oktober 2021 van toepassing».

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Ingeval de waarde in het economische verkeer van de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, niet vóór 1 november 2021 met toepassing van het eerste lid als loon in aanmerking is genomen, wordt de waarde in het economische verkeer van de aanspraak bij de aanvang van die dag, zonder toepassing van de standaardloonheffingskorting, als loon uit tegenwoordige arbeid van de werknemer of gewezen werknemer in aanmerking genomen en wordt de kredietinstelling, de verzekeraar, de beheerder van een beleggingsinstelling of het lichaam, bedoeld in artikel 19g, vierde lid, onderdelen a, onderscheidenlijk b, c en d, zoals dat artikel op 31 december 2011 luidde, in zoverre in afwijking van het bepaalde in artikel 6, ter zake van dat loon als inhoudingsplichtige aangemerkt. Het ingevolge de eerste zin in aanmerking te nemen loon wordt niet in aanmerking genomen als loon in de zin van de artikelen 42 en 43 van de Zorgverzekeringswet.

ARTIKEL III

In de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen vervalt in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, onder 2°, «zonder winstoogmerk».

ARTIKEL IV

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 12aa, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien de aftrek, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e, f en g (totale aftrek), hoger is dan het bedrag dat dubbel in aanmerking genomen inkomen is en de totale aftrek bestaat uit rentelasten ter zake van geldleningen als bedoeld in artikel 15b of renten ter zake van geldleningen als bedoeld in artikel 15bd (renteaftrek) en overige vergoedingen, betalingen, veronderstelde betalingen, lasten of verliezen (overige aftrek), komen de renteaftrek en de overige aftrek naar evenredigheid van de totale aftrek in mindering op dat bedrag.

B

In artikel 12ab, tweede lid, wordt «artikel 12aa, derde lid» vervangen door «artikel 12aa, derde lid, eerste zin». Voorts wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien vergoedingen, betalingen of veronderstelde betalingen als bedoeld in artikel 12aa, eerste lid, onderdelen e en f, die ingevolge het eerste lid, eerste zin, mede tot de winst worden gerekend (totale inkomsten), hoger zijn dan het bedrag dat dubbel in aanmerking genomen inkomen is en de totale inkomsten bestaan uit rentebaten ter zake van geldleningen als bedoeld in artikel 15b (rentebaten) en overige vergoedingen, betalingen of veronderstelde betalingen (overige inkomsten), komen de rentebaten en de overige inkomsten naar evenredigheid van de totale inkomsten in mindering op het bedrag dat dubbel in aanmerking genomen inkomen is.

C

Aan artikel 12ae wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de aftrek, voordat deze wordt afgezet tegen dubbel in aanmerking genomen inkomen als bedoeld in het eerste lid (totale aftrek), hoger is dan het bedrag dat dubbel in aanmerking genomen inkomen is en de totale aftrek bestaat uit rentelasten ter zake van geldleningen als bedoeld in artikel 15b of renten ter zake van geldleningen als bedoeld in artikel 15bd (renteaftrek) en overige vergoedingen, betalingen, veronderstelde betalingen, lasten of verliezen (overige aftrek), worden de renteaftrek en de overige aftrek naar evenredigheid van de totale aftrek afgezet tegen dat bedrag.

D

Artikel 12af wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien het totaal aan vergoedingen, betalingen, veronderstelde betalingen, lasten of verliezen ten aanzien waarvan in eerdere jaren geen aftrek is toegestaan als bedoeld in het eerste lid (totale aftrek) bestaat uit rentelasten ter zake van geldleningen als bedoeld in artikel 15b of renten ter zake van geldleningen als bedoeld in artikel 15bd (renteaftrek) en overige vergoedingen, betalingen, veronderstelde betalingen, lasten of verliezen (overige aftrek), wordt het bedrag van dubbel in aanmerking genomen inkomen dat door de toepassing van het eerste lid in aftrek komt, geacht naar evenredigheid van de totale aftrek te bestaan uit renteaftrek en overige aftrek.

  • 3. Indien het totaal aan vergoedingen, betalingen of veronderstelde betalingen die in eerdere jaren mede tot de winst zijn gerekend als bedoeld in het eerste lid (totale inkomsten) bestaat uit rentebaten ter zake van geldleningen als bedoeld in artikel 15b (rentebaten) en overige vergoedingen, betalingen of veronderstelde betalingen (overige inkomsten), wordt het bedrag van dubbel in aanmerking genomen inkomen dat door de toepassing van het eerste lid in aftrek komt, geacht naar evenredigheid van de totale inkomsten te bestaan uit rentebaten en overige inkomsten.

E

Aan artikel 15b, zesde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. worden onder rentelasten ter zake van geldleningen mede begrepen: bedragen van dubbel in aanmerking genomen inkomen die op grond van artikel 12af, eerste lid, in aftrek komen bij het bepalen van de winst, voor zover deze bedragen door de toepassing van artikel 12af, tweede of derde lid, worden geacht te bestaan uit renteaftrek, onderscheidenlijk uit rentebaten.

F

Aan artikel 15bd, eerste lid, onderdeel b, wordt toegevoegd «, alsmede bedragen van dubbel in aanmerking genomen inkomen die op grond van artikel 12af, eerste lid, in aftrek komen bij het bepalen van de winst van dat jaar, voor zover deze bedragen door de toepassing van artikel 12af, tweede lid, worden geacht te bestaan uit renteaftrek».

ARTIKEL V

In de Natuurschoonwet 1928 wordt artikel 3 als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. de onroerende zaak niet voldoet aan de regels, bedoeld in artikel 1, tweede lid, eerste zin.

2. In het vierde lid wordt «eerste lid, onderdeel b» vervangen door «eerste lid, onderdelen b of e».

ARTIKEL VI

  • 1. De artikelen 8 en 9c van de Natuurschoonwet 1928 vinden geen toepassing met betrekking tot een onroerende zaak:

    • a. die op 31 december 2020 was aangemerkt als landgoed als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van die wet, en die enkel doordat de eigenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, of derde lid, van die wet, van die onroerende zaak wijzigt, niet meer voldoet aan de regels, bedoeld in artikel 1, tweede lid, eerste zin, en vierde lid, van die wet; of

    • b. die op 31 december 2030 was aangemerkt als landgoed als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van die wet, maar die als gevolg van de op 1 januari 2021 in werking getreden wijzigingen van de regels, bedoeld in artikel 1, tweede lid, eerste zin, van die wet, op 1 januari 2031 niet meer voldoet aan de regels, bedoeld in artikel 1, tweede lid, eerste zin, van die wet.

  • 2. Het eerste lid vindt geen toepassing met betrekking tot het deel van een onroerende zaak dat voldoet aan de regels, bedoeld in artikel 1, tweede lid, eerste zin, en vierde lid, van de Natuurschoonwet 1928.

  • 3. Indien een onroerende zaak als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, niet langer als een landgoed wordt aangemerkt ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de Natuurschoonwet 1928, beslissen Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Financiën bij gezamenlijke beschikking dat de onroerende zaak niet langer als zodanig wordt beschouwd, in afwijking in zoverre van artikel 3, vierde lid, van die wet, met ingang van 1 januari 2031.

  • 4. Voor de toepassing van artikel 8a van de Natuurschoonwet 1928 wordt onder landgoed mede verstaan de onroerende zaak die op 31 december 2020 was aangemerkt als landgoed als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van die wet en ten aanzien waarvan een in het eerste lid beschreven situatie zich heeft voorgedaan.

ARTIKEL VII

In de Invorderingswet 1990 wordt na artikel 18 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a

Bij de tenuitvoerlegging van een executoriale titel in opdracht van de ontvanger is artikel 475, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet van toepassing. Bij de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is dit in afwijking van artikel 4:116 van de Algemene wet bestuursrecht.

ARTIKEL VIII

In Overige fiscale maatregelen 2020 wordt in het in artikel VIII, onder 1, opgenomen artikel 23b, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 «artikel 9, elfde lid» vervangen door «artikel 9, elfde tot en met dertiende lid» en wordt «zoals dat artikel luidde op 30 juni 2020» vervangen door «, voor zover het betrekking heeft op de meting van de CO2-uitstoot,».

ARTIKEL IX

In Overige fiscale maatregelen 2016 wordt in artikel XXVII, zesde lid, «treedt artikel V in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip» vervangen door «treedt artikel V in werking met ingang van 1 januari 2021».

ARTIKEL X

Het Belastingplan 2019 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel III, onderdeel D, onder 2, tweede zin, komt te luiden: Voorts wordt het in het vijfde lid, tweede zin, als tweede vermelde bedrag vervangen door het product van het, na toepassing van de eerste zin, in het vijfde lid, eerste zin, vermelde percentage en het in het vijfde lid, tweede zin, als eerste vermelde bedrag.

B

Artikel V, onderdeel A, onder 2, tweede zin, komt te luiden: Voorts wordt het in het vijfde lid, tweede zin, als tweede vermelde bedrag vervangen door het product van het, na toepassing van de eerste zin, in het vijfde lid, eerste zin, vermelde percentage en het in het vijfde lid, tweede zin, als eerste vermelde bedrag.

ARTIKEL XI

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat:

  • a. artikel IV voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2021;

  • b. artikel VIII toepassing vindt voordat artikel VIII van Overige fiscale maatregelen 2020 wordt toegepast;

  • c. artikel X, onderdeel A, toepassing vindt voordat artikel III, onderdeel D, van het Belastingplan 2019 wordt toegepast.

ARTIKEL XII

Deze wet wordt aangehaald als: Overige fiscale maatregelen 2021.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven