Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 maart 2021
Hierbij bied ik u het evaluatierapport van de Wet subsidiering landelijke onderwijsondersteunende
activiteiten (hierna: Wet SLOA) aan. De Wet SLOA ziet toe op de wettelijke taken die
worden uitgevoerd door Stichting Leerplan Ontwikkeling (hierna: SLO) en Stichting
Cito. Met deze evaluatie wordt invulling gegeven aan de wettelijke opdracht om verslag
uit te brengen aan uw Kamer over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in
de praktijk. De evaluatie is uitgevoerd door het onderzoeksbureau Oberon in opdracht
van het Ministerie van OCW en heeft betrekking op de periode 2014 tot en met 2020.
Het evaluatierapport is als bijlage bij deze brief toegevoegd1.
Evaluatierapport van de Wet SLOA
De evaluatie van de Wet SLOA ziet toe op het functioneren van de wet. Er is daarom
onderzoek gedaan naar de mate van doeltreffendheid en doelmatigheid in de uitvoering
van de taken en geleverde kwaliteit door Stichting Cito en SLO. Verder is gekeken
naar de wijze waarop het Ministerie van OCW als opdrachtgever stuurt op de Wet SLOA
en in hoeverre (de inhoud van) de wet nog aansluit bij de mogelijk veranderende omstandigheden
en behoeften in het onderwijsveld.
Op basis van de bevindingen van Oberon kan ik vaststellen dat de Wet SLOA in de basis
naar behoren functioneert. De borging van publieke taken op het terrein van leerplanontwikkeling,
centrale toetsing en examinering wordt nog steeds als actueel, nuttig en noodzakelijk
ervaren door de breedte van het onderwijsveld. Zowel Stichting Cito als SLO worden
gezien als kundige expertorganisaties die de wettelijke taak naar behoren uitvoeren
en onderwijsproducten van goede kwaliteit leveren.
Aan enkele specifieke punten dient echter wel aandacht besteed te worden. Zo is in
december 2020 het wetsvoorstel doorstroomtoetsen primair onderwijs bij uw Kamer ingediend
(Kamerstuk 35 671). Hierin wordt voorgesteld de Centrale Eindtoets niet langer aan te bieden, wat betekent
dat ook de taken die Stichting Cito hiervoor verricht zouden komen te vervallen. Ook
noemt Oberon de wettelijke verankering van de rol van Stichting Cito als kennisorganisatie.
Deze functie is in de afgelopen jaren uitgebreid, waarmee de vraag opkomt of deze
explicieter in de wet opgenomen dient te worden. Een laatste aandachtspunt ten aanzien
van Stichting Cito is het garanderen van de beschikbaarheid van een leerlingvolgsysteem
voor alle instellingen, waaronder het (v)so. Ook hier dient onderzocht te worden of
deze taak explicieter in de wet beschreven moet worden en vraagt om verdere uitwerking.
De context waarin leerplanontwikkeling plaatsvindt is de laatste jaren tevens veranderd.
Leerplankaders worden intensiever in en met de onderwijspraktijk ontwikkeld en geëvalueerd.
In dat kader beveelt Oberon aan enkele wettelijke taken een nadere duiding te geven.
Dit geldt voor het vaststellen van de reikwijdte van ontwikkelwerk in de praktijk
en welke ondersteunende taken SLO behoort uit te voeren. Voldoende ontsluiting van
publieke leerplankennis is daarbij een aandachtpunt. Daarnaast dient aandacht besteed
te worden aan het beter inzichtelijk maken van de uitvoeringskwaliteit van SLO. Oberon
adviseert te komen tot een normenkader dat duidelijk maakt wanneer sprake is van goed
onderhoud en goede ontwikkeling. Hiervoor kan het overkoepelende doel over opbrengstgerichte
en ambitieuze leercultuur uit de memorie van toelichting bij de Wet SLOA als basis
dienen. Het huidige sturingsinstrumentarium kan volgens Oberon goed worden gebruikt
voor de nadere duiding en een aanpassing van de wet ligt niet voor de hand.
Ik ben van mening dat de bevindingen en aanbevelingen uit het rapport het uitgangspunt
kunnen vormen voor de verdere verbetering van het functioneren van de Wet SLOA. Daarbij
is en blijft het gezamenlijk doel om te blijven werken aan de continuïteit en beschikbaarheid
van expertise in het onderwijsveld. In overleg met alle betrokken partijen zal ik
bezien hoe vervolg wordt gegeven aan de evaluatie en zal ik tevens bekijken of aanpassing
van de wet noodzakelijk is om bovengenoemde aandachtspunten te adresseren.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob