Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2023
Hierbij stuur ik u de brief die gevraagd is door het lid Klaver en het lid Kröger
(GroenLinks) over de uitvoering van de motie van het lid Klaver c.s. (Kamerstuk 35 561, nr. 20) over het borgen van de generatielange inzet in de wet Groningen, waaronder het koste
wat kost afhandelen van de schade- en versterkingoperatie, het hanteren van de doelen
uit het Nationaal Programma Groningen als ondergrens en het vastleggen van de Staat
van Groningen.
De motie roept daarnaast op tot het borgen van de generatielange inzet in de Groningenwet,
waaronder het buiten de begrotingskaders plaatsen van de uitgaven voor schade en versterken.
Voor de kosten van schade en versterken geldt: koste wat kost. In de Groningenwet wordt vastgelegd dat schadeherstel, funderingsschadeherstel voor
zover veroorzaakt door de gaswinning en de versterkingsoperatie koste wat kost en
voor zolang het duurt zullen worden uitgevoerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan
de motie van het lid Vedder c.s. (Kamerstuk 35 561, nr. 42).
Naar aanleiding van de parlementaire enquête is hiervoor 3 miljard euro gereserveerd,
bovenop de 9,6 miljard euro die reeds op de EZK-begroting is gereserveerd voor schade
en versterken (Kamerstuk 35 561, nr. 17). Als echter blijkt dat er meer nodig is dan zal het kabinet dat, conform de bepaling
«koste wat kost» uit de Groningenwet, aanvullen.
De uitgaven voor Groningen zijn onderdeel van het Rijksbrede budgettaire beeld. Indien
er Rijksbreed sprake is van een tekort, is het vervolgens aan het kabinet om af te
wegen hoe dit tekort wordt opgelost – of hiervoor moet worden omgebogen of dat het
tekort ten laste gaat van de staatsschuld. Het vrijmaken van aanvullende middelen
voor schade en versterken staat niet ter discussie aangezien hiervoor de «koste wat
kost» bepaling geldt. Het kabinet weegt dan dus enkel de dekkingsvraag af.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
J.A. Vijlbrief