35 543 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020 (Vijfde incidentele suppletoire begroting inzake financiering meerkosten programmering landelijke publieke omroep en begeleidingsgesprekken jeugdwerkloosheid in verband met COVID-19)

Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 november 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 25 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 27 oktober 2020 zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De griffier van de commissie, De Kler

Vraag 1

Is in het budget voor het Nederlands Filmfonds rekening gehouden met structurele inbedding van de Production Incentive voor hoogwaardige tv-series, een maatregel om het productieklimaat en de internationale concurrentiepositie van deze series te versterken?

Nee. Eind 2017 werd de Film Production Incentive bij wijze van pilot opengesteld voor hoogwaardige drama-, documentaire- en animatieseries (zogenaamde high end series). Deze pilot is tot en met 2019 gefinancierd uit reserves van het Filmfonds. Nadat deze reserves – wegens het succes van de regeling – uitgeput raakten, heeft OCW in 2020 nog een incidentele bijdrage verleend aan het Filmfonds ter hoogte van € 5,5 miljoen. Hiermee kon de pilot worden voortgezet. Deze middelen zijn nu ook uitgeput.

Vraag 2

Beseft u dat het doek dreigt te vallen voor de Production Incentive voor hoogwaardige tv-series, drie jaar nadat deze stimuleringsmaatregel is geïntroduceerd als pilotregeling?

Vraag 3

Bent u bereid zich in te spannen om de regeling voor hoogwaardige tv-series te continueren, en hiervoor een toereikend budget beschikbaar te stellen?

Antwoord vraag 2 en 3

Samen met het Filmfonds ben ik aan het kijken naar mogelijkheden. Indien er binnen het beschikbare budget van het Filmfonds geen middelen vrijgemaakt kunnen worden voor de pilot dan eindigt deze. Voor het eind van dit jaar wil ik de Kamer meer duidelijkheid geven over het al dan niet kunnen voortzetten van deze pilotregeling.

Vraag 4

Op welke manier worden de loopbaangesprekken met kwetsbare jongeren vormgegeven?

Het is de bedoeling dat laatstejaars mbo-studenten en leerlingen uit het pro/vso worden begeleid om verder door te leren dan wel de overgang naar werk te maken in vroege afstemming met de gemeente. Leerlingen kunnen ook ondersteuning krijgen bij het vinden van een stage/leerbaan met oog voor de volgende stap in de loopbaan en met specifieke aandacht voor het tegengaan van stagediscriminatie van jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond. Hiervoor krijgen mbo-instellingen en pro/vso-scholen extra financiering. De precieze manier waarop de begeleiding wordt ingericht, zal niet door het Rijk worden voorgeschreven.

Vraag 5

Wie vallen er in de categorie «kwetsbare jongeren»?

Het zijn vooral kwetsbare schoolverlaters voor wie het in crisistijd extra moeilijk is om een baan te vinden. Dan gaat het om jongeren zonder startkwalificatie als gevolg van een beperking uit het praktijkonderwijs (pro) en voortgezet speciaal onderwijs (vso) en voortijdig schoolverlaters (vsv). Opleidingsniveau is echter niet de enige factor die een rol speelt. Ook schoolverlaters uit het mbo uit de beroepsopleidende leerweg (bol) en jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond kennen een moeilijke start. Voor hen zetten we met de maatregelen in het pakket in op doorleren dan wel ondersteuning naar werk.

Vraag 6

Neemt het aantal vroegtijdig schoolverlaters nu toe in vergelijking met voor de coronacrisis?

Het is nog onduidelijk of het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) toeneemt in vergelijking met voor de coronacrisis. In het voorjaar van 2021 ontstaat een eerste beeld van de effecten van de coronacrisis op het vsv. Dan zijn de voorlopige cijfers van het aantal nieuwe vsv’ers over het studiejaar 2019–2020 bekend. Hier wordt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2021 over geïnformeerd.

Vraag 7.

Op welke manier blijven mbo-instellingen verantwoordelijk om contact op te nemen met voortijdig schoolverlaters uit voorgaande jaren om alsnog hun studie af te maken?

Mbo-instellingen doen alles wat zij kunnen om jongeren binnenboord te houden gedurende de opleiding en uitval te voorkomen. Gemeenten hebben met de RMC-functie de taak om alle jongeren tot 23 jaar die geen startkwalificatie hebben en niet naar school gaan te monitoren. De gemeente neemt contact op met jongeren die zijn uitgevallen, om ze terug naar school of werk te begeleiden. Dit gaat in samenspraak met mbo-instellingen. Daarnaast zetten mbo-instellingen en gemeenten zich gezamenlijk in om vsv tegen te gaan via het regionaal programma vsv. Elke RMC-regio stelt elke vier jaar een regionaal programma op, dat onder andere bestaat uit maatregelen om het aantal schooluitvallers dat terug naar school dan wel aan het werk gaat te vergroten. Het gaat om een regionale aanpak, waarbij gemeenten, scholen en zorgpartijen een sluitend regionaal vangnet realiseren.

Vraag 8.

Op welke manier wordt specifiek de € 4,5 miljoen voor de Regionale Meld- en Coördinatiepunten (RMC’s) besteed?

In totaal wordt er € 8 miljoen beschikbaar gesteld aan RMC-contactgemeenten als onderdeel van het steunpakket om jeugdwerkloosheid tegen te gaan. Hiervan wordt € 4 miljoen in 2020 verstrekt en € 4 miljoen in 2021. De RMC-functie wordt hiermee extra ondersteund in het uitoefenen van hun wettelijke taak. RMC-contactgemeenten hebben de wettelijke taak om deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt te monitoren van jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie. Bij uitval van jongeren dragen RMC-contactgemeenten zorg voor een systeem van doorverwijzing naar onderwijs of arbeidsmarkt, zodat deze jongeren worden begeleid naar school, werk, zorg of een combinatie daarvan. De RMC-contactgemeente richt zich hierbij zowel op jongeren die recent zijn uitgevallen als jongeren die al eerder zijn uitgevallen en onlangs werkloos zijn geworden of een grote kans hebben om in de nabije toekomst werkloos te worden.

Daarnaast is er in 2020 en 2021 jaarlijks nog € 0,5 mln gereserveerd voor het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.

Vraag 9.

Waarom gaat de ondersteuning alleen naar de landelijke publieke omroep en niet naar de regionale omroep?

De regering heeft een afweging gemaakt aan de hand van de impact van de coronacrisis op de programmering. De landelijke publieke omroep heeft forse schade geleden en veel extra (corona)programmering gemaakt en moeten maken; de regering heeft daarom er voor gekozen om te ondersteunen voor een deel van de geleden schade om de programmering op peil te kunnen houden. Uiteraard raakt de coronacrisis ook de regionale publieke omroep, maar die impact is kleiner dan bij de landelijke publieke omroep. Ik ben met de RPO in gesprek om te kijken of de regionale omroepen bijvoorbeeld door middel van coulancemaatregelen rond de inzet van reserves toch ook geholpen kunnen worden.

Vraag 10

Waarom staan de middelen «onderzoeksjournalistiek (RA-middelen)» na de suppletoire begroting 2020, inclusief incidentele suppletoire begrotingen (ISB’s), op nul?

De middelen «onderzoeksjournalistiek (RA middelen)» zijn bij 1ste suppletoire wet van het instrument bekostiging structureel overgeboekt naar het instrument subsidies. Deze overboeking heeft geen gevolgen voor de beschikbaarheid van de middelen.

Naar boven