35 535 Herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (wijziging van de Overleveringswet) (Kamerstuk 35 535)

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 februari 2021

Op 9 februari 2021 heeft het lid van uw Kamer, de heer Groothuizen, een amendement ingediend bij wetsvoorstel Herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (wijziging van de Overleveringswet) (Kamerstuk 35 535, nr. 10). Graag voorzien wij dit amendement met het onderstaande van een reactie.

Het amendement strekt ertoe de bevoegdheden in het kader van het verlenen van aanvullende toestemming en in het kader van de verkorte procedure niet, zoals het wetsvoorstel beoogt, over te laten gaan van de officier van justitie op de rechter-commissaris, maar deze in plaats van bij de officier van justitie te beleggen bij de Internationale rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam.

Voorop staat dat de bevoegdheden inzake het verlenen van aanvullende toestemming en in relatie tot de verkorte procedure, ten gevolge van het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 24 november 2020 inzake C-510/19, belegd moeten worden bij een autoriteit die voldoet aan alle eisen inzake rechterlijke onafhankelijkheid. Daar voldoet zowel de rechter-commissaris als de rechtbank aan. In de nota naar aanleiding van het verslag hebben wij reeds aangegeven dat de keuze voor de rechter-commissaris niet de enig denkbare is, maar waar wel voor is gekozen om redenen van flexibiliteit, eenvoud en congruentie met de spoedwetgeving uit 2019 in het kader van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Snelheid is met name geboden bij de verkorte procedure, waar binnen tien dagen na instemming van de opgeëiste persoon met zijn onmiddellijke overlevering, de beslissing moet worden genomen over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel. Anderzijds heeft het beleggen van deze bevoegdheden bij de IRK het voordeel dat bij het nemen van de beslissing over aanvullende vervolging of doorlevering aan een andere lidstaat de rechtbank al vertrouwd is met het dossier.

Voorts heeft deze toedeling de voorkeur van de Raad voor de rechtspraak, zo blijkt uit zijn advies over de nota van wijziging bij het wetsvoorstel (Bijlage bij Kamerstuk 35 535, nr. 7).

In het licht van het voorgaande laten wij het oordeel over dit amendement aan uw Kamer.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven