35 520 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de verandering van de koppeling van de AOW- en pensioenrichtleeftijd aan de stijging van de levensverwachting (Wet verandering koppeling AOW-leeftijd)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 23 september 2020

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 

Algemeen

1

1.

Inleiding

2

2.

AOW- en pensioenrichtleeftijd minder snel omhoog

2

3.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

6

4.

Opbouwsystematiek en overgangsrecht

6

5.

Pensioenrichtleeftijd

7

6.

Financiële paragraaf

8

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel verandering koppeling AOW-leeftijd (hierna: het wetsvoorstel). Zij zien de tijdelijke bevriezing van de AOW-leeftijd als een kostbare, maar noodzakelijke voorwaarde voor draagvlak onder het pensioenakkoord uit 2019. Deze leden zien tegelijkertijd de logica om de bestaande 1-op-1-koppeling tussen levensverwachting los te laten. Daarmee wordt niet alleen rechtgedaan aan de stijgende levensverwachting, maar ook aan het aantal gezonde jaren dat mensen bij hun pensionering tegemoet kunnen zien.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat de regering er in is geslaagd met de sociale partners een breed gedragen pensioenakkoord te sluiten. Deze leden hechten eraan de regering te complimenteren met deze prestatie van formaat. Een onderdeel van dit akkoord is om de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting te versoepelen en te wijzigen van een jaar naar acht maanden per jaar dat we gemiddeld langer leven, zoals voorgesteld in onderhavig wetsvoorstel. Voornoemde leden stemmen in met dit voorstel, omdat dit de AOW meer in balans brengt en meer toekomstbestendig maakt.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien dit wetsvoorstel als een van de vele belangrijke stappen die moeten worden gezet om het pensioenakkoord dat na lang onderhandelen door het kabinet met sociale partners is gesloten te formaliseren.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vinden het positief dat de AOW-leeftijd minder snel gaat stijgen maar vinden het zonde dat er niet gekozen is om de AOW-leeftijd terug te brengen naar 65 jaar.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel.

1. Inleiding

De leden van de SP-fractie lezen dat onderzoek heeft uitgewezen dat in vergelijking met andere landen onze ouderen minder in armoede leven dankzij onze oudedagvoorzieningen. Deze leden vragen in hoeverre de AOW bijdraagt aan het voorkomen van armoede onder ouderen en in hoeverre dit het gevolg is van inkomen uit de tweede en/of derde pijler. Graag ontvangen deze leden een toelichting. Tegelijkertijd wordt in datzelfde onderzoek1 gesteld dat ondanks een laag armoedecijfer in Nederland, er een groot gat is tussen onze armste ouderen en het gemiddelde inkomen van ouderen. Hoe kan dit worden verklaard? Deze leden zouden graag een overzicht ontvangen, waarin de leeftijd waarop de AOW ingaat, de hoogte van de AOW-uitkering(en) en de AOW-uitkering afgezet tegen het modale inkomen, is opgenomen van alle Europese landen.

De hoogte van de AOW-leeftijd is belangrijk voor veel mensen. Voornoemde leden vinden dat iedereen op tijd moet kunnen stoppen met werken om van hun oude dag te genieten. Deze leden merken op dat er in acht jaar tijd, drie wetten behandeld zijn en een wet behandeld wordt die de hoogte van de AOW-leeftijd bepalen. Hierdoor is er voor veel toekomstige gepensioneerden veel onduidelijkheid over de leeftijd waarop zij een AOW-uitkering gaan ontvangen. Wat voor gevolgen heeft dit op deze toekomstige gepensioneerden? Deze leden vinden dat de AOW-leeftijd zo snel mogelijk terug moet worden gebracht naar 65 jaar. Welke argumenten heeft het kabinet om dit niet te doen?

2. AOW- en pensioenrichtleeftijd minder snel omhoog

De leden van de CDA-fractie herinneren aan de discussie bij de plenaire behandeling van de wet temporisering AOW-leeftijd over groepen mensen die nadelige effecten ondervinden van het nieuwe tijdpad van de AOW-verhogingen. Sommigen hebben korter een gunstige uitkering, maar er is ook een groep die langer wil doorwerken maar eerder met leeftijdsontslag wordt gestuurd. Voor die laatste groep wilde de regering zich hard maken, maar vooralsnog lijkt er bij sociale partners geen draagvlak voor te zijn. Deze leden vinden het een gemiste kans om mensen in het onderwijs en de zorg die door willen werken te ontmoedigen. Op welke wijze wil de regering stimuleren dat mensen die door willen werken door kunnen werken, zo vragen deze leden. Welke dwingende reden van sociale partners zorgt ervoor dat de wens om langer door te werken niet wordt gehonoreerd? Is de regering het met deze leden eens dat gezien de tekorten in het primair en voortgezet onderwijs er alle belang bij is, om leerkrachten die door willen werken, ook door te kunnen laten werken? Kan de regering aangeven welke invloed het heeft op de gezondheid van mensen, als zij willen doorwerken, maar niet langer mogen doorwerken? Indien deze gegevens niet beschikbaar zijn zou de regering dan bijvoorbeeld het RIVM2 opdracht willen geven om dit te onderzoeken?

Ook hebben de leden van de CDA-fractie nog een vraag over de betekenis van dit wetsvoorstel voor de zware beroepen. Kan de regering hier uitgebreid op ingaan?

De leden van de D66-fractie vragen op basis van welke informatiebronnen de verwachte leeftijd door het CBS wordt bepaald.

Draagvlak voor verhouding duur werkzame leven en pensioen

De leden van de SP-fractie constateren dat naar aanleiding van de motie van het lid Van Haersma Buma c.s.3 onderzoek is gedaan naar de ontwikkeling van de levensverwachting en de verhouding tussen de duur van het werkzame leven en de duur van het pensioen. Hoe is bij de matiging van de koppeling van de AOW-leeftijd het «draagvlak» bij burgers gemeten? Wat is er uit dat onderzoek naar het «draagvlak» gekomen? Wat wordt er bedoeld met de «maatschappelijke discussie» die zou zijn gevoerd over de relatie tussen de winst aan levensverwachting en de verlenging van de arbeidsloopbaan? Deze leden vragen of de «maatschappelijke discussie» ook een rol heeft gespeeld bij de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd? Hoe heeft dit een aantoonbare rol gespeeld?

Waarom is er in deze wet gekozen voor een 2/3-koppeling? Welke andere scenario’s zijn er ter tafel gekomen? Kan er schematisch worden weergegeven wat het verschil in kosten is tussen een 1-op-1-koppeling, een 2/3-koppeling, een 1/3-koppeling en het terugdraaien van de AOW-leeftijd naar 65 zonder een koppeling met de levensverwachting? Hoe is de «algemeen heersende opinie onder burgers» gemeten en wat is de exacte uitkomst hiervan?

Arbeidsparticipatie en inpassing houdbare overheidsfinanciën

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel mensen door blijven werken na hun pensioengerechtigde leeftijd en hoeveel mensen stoppen met werken voor hun wettelijke pensioengerechtigde leeftijd. Deze leden vragen of het niet in de rede ligt dat de arbeidsparticipatie is gestegen gezien alle beleidsmaatregelen die de afgelopen jaren zijn getroffen inzake de pensioenleeftijd en het voorkomen dat mensen te vroeg stoppen met werken.

De leden van de SP-fractie stellen dat de werkloosheid explosief stijgt door de coronacrisis, tegelijkertijd lezen deze leden dat ouderen niet gemist kunnen worden op de arbeidsmarkt. Kan dit worden toegelicht? Hoe groot is de rol van ouderen boven de 60 op dit moment op de arbeidsmarkt? Hoeveel ouderen van boven de 60 zijn er op dit moment aan het werk? Hoeveel mensen van boven de 65 zijn er op dit moment aan het werk? Hoeveel mensen boven de AOW-leeftijd zijn er op dit moment aan het werk? Deze leden vragen wat de invloed is van de coronapandemie op de arbeidsparticipatie van verschillende leeftijdsgroepen. Wat voor invloed hebben de gevolgen van de crisis op het houdbaarheidssaldo? Hoeveel «hoger» is de arbeidsparticipatie door de verhoging van de AOW-leeftijd in combinatie met het afschaffen van de VUT4-regelingen en prepensioen?

Toekomstige ontwikkeling gezondheid

De leden van de D66-fractie lezen dat de levensverwachting verschilt naar inkomen en opleidingsniveau. Deze leden constateren dat veel onderzoek is gedaan naar de fysieke mogelijkheid om te werken, maar vragen of er ook onderzoek is gedaan naar de wil om te werken naar gelang mensen een hogere leeftijdsverwachting hebben. Daarnaast vragen deze leden of de wil om te werken ook verandert naar gelang de leeftijd die iemand heeft. Voornoemde leden vragen wat de regering concreet voor ogen heeft bij de volgende passage: «Voor het opvangen van verschillen in het vermogen om langer door te werken ziet het kabinet een belangrijke taak weggelegd voor werkgevers en werknemers die samen moeten investeren in duurzame inzetbaarheid.».

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering terecht opmerkt dat de (gezonde) levensverwachting sterk verschilt naar inkomen en opleidingsniveau. Welke aanvullende maatregelen gaat de regering nemen om deze hardnekkige sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen? Wat zijn de concrete doelstellingen? Wanneer is de doelstelling bereikt? (SMART-geformuleerd)

De leden van de SP-fractie lezen dat het CPB5 concludeerde dat de gezonde levensverwachting bij geboorte ongeveer even snel stijgt als de totale levensverwachting. Dit is in tegenstelling tot de resultaten van het SCP6 in «De Sociale Staat van Nederland 2020». Daarin wordt gesteld dat mensen wel langer leven maar niet een groter deel van het leven in goede gezondheid. Hoe zijn deze bevindingen van het SCP betrokken bij dit wetsvoorstel? Als deze cijfers niet zijn betrokken, wordt er overwogen om dit alsnog te doen? Hoe is er concreet rekening gehouden met het achterblijven van de «levensverwachting zonder chronische aandoening» in dit wetsvoorstel? Wat wordt er gedaan om de sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen in dit wetsvoorstel? Het RIVM stelt dat elk gewonnen levensjaar na 65 jaar nagenoeg volledig zonder beperkingen wordt doorgebracht en mannen respectievelijk vrouwen brengen daarvan tien maanden en acht maanden door in goed ervaren gezondheid. Kan er worden bevestigd dat het gevolg van de 2/3-koppeling aan de AOW-leeftijd, ertoe leidt dat bijna elke gezond ervaren maand er geen AOW-ontvangen wordt? Zo nee, waarom niet? Kan er worden bevestigd dat met deze uitspraak van het RIVM een 1-op-1-koppeling direct leidt tot een minder lang gezond leven na je AOW-leeftijd?

Voornoemde leden constateren dat de verbetering van de gezondheid van 60–65 jarigen achter lijkt te blijven bij de overige leeftijdsgroepen. De oorzaken hiervan zijn «niet duidelijk». Ook lezen deze leden dat het onduidelijk is of dit zich in de toekomst ook zal voordoen. Deze leden vinden het niet aannemelijk dat dit in de toekomst plots zal veranderen. Zij vragen wat er voor de mensen die níet gezond de AOW-leeftijd zal bereiken gedaan zal worden. Hoeveel mensen zullen volgens de voorspellingen niet gezond de AOW-leeftijd bereiken per jaar, de aankomende 15 jaren? Wat zal er concreet worden gedaan om dit te voorkomen? Worden er maatregelen specifiek genomen voor de groep mensen tussen de 60 jaar en mensen die de AOW-leeftijd bereikt hebben?

Wat wordt er bedoeld met de verschuiving van de «gezondheidsverschillen» centraal stellen, naar het «gezondheidspotentieel» centraal stellen? Wat voor concrete gevolgen heeft dit? Waarom is hiervoor gekozen? Mensen met een lagere sociaaleconomische positie worden minder oud en kunnen dus minder lang gebruik maken van deze «brede volksverzekering». Wat gaat er gedaan worden om dit te voorkomen? Kan er nog worden gezegd dat de AOW een «brede» volksverzekering is, als de sociaal economische gezondheidsverschillen zo groot zijn dat bepaalde groepen minder lang gebruik kunnen maken van deze brede volksverzekering?

Toekomstige ontwikkelingen arbeidsmarkt en grijze druk

De leden van de D66-fractie vragen of dit voorstel zal leiden tot, op korte termijn, een verlaging van de werkloosheid omdat er meer mensen de arbeidsmarkt zullen verlaten. Deze constateren een schokkende beweging in de lijnen in grafieken 1 en 27. Deze leden vragen wat deze schokbeweging veroorzaakt.

Duurzame inzetbaarheid

De leden van de D66-fractie vragen naar voorbeelden van initiatieven die in aanmerking komen voor de € 800 miljoen die beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van duurzame inzetbaarheid. Deze leden lezen dat het kabinet hecht aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een cultuurverandering en een lange adem. Deze leden vragen daarom welke verantwoordelijkheid de regering ziet voor zichzelf als werkgever in die cultuuromslag. Daarnaast vragen deze leden op welke manier de regering van plan is te monitoren dat sectoren zich inzetten op duurzame inzetbaarheid.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een actuele stand van zaken op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Welke afspraken zijn er inmiddels gemaakt? Wat zijn hier de doelstellingen? (SMART-geformuleerd)

De leden van de SP-fractie vragen wat de verhouding zou zijn tussen de potentiele beroepsbevolking en de pensioengerechtigden zijn als de AOW-leeftijd terug naar 65 jaar zou gaan? Deze leden vragen waarom er in dit wetsvoorstel nog gesproken wordt over 800 miljoen, terwijl er in het pensioenakkoord 1 miljard is afgesproken.

Intergenerationeel perspectief

De leden van de SP-fractie lezen dat alle generaties met deze wet een gelijk netto profijt van de overheid ontvangen. Was dit eerder niet het geval?

3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de D66-fractie lezen de formule op basis waarvan de verhoging van de pensioenleeftijd wordt uitgerekend zo dat dit niet kan betekenen dat de pensioenleeftijd kan worden verlaagd. Kan dit worden bevestigd? Deze leden vragen wat de kans is dat de coronacrisis een impact heeft op de levensverwachting in Nederland.

De leden van de SP-fractie vragen hoe deze wet zich verhoudt tot de uitkomsten over de levensverwachting van de Prognosetafel AG20208. Deze leden lezen dat de gevolgen van de coronapandemie op de levensverwachting nog niet bekend zijn. De leden vragen waarom er niet in het wetsvoorstel opgenomen is om bij een dalende levensverwachting, ook de AOW-leeftijd te laten dalen.

Waarom is er gekozen om met de geïntroduceerde systematiek de leeftijden vijf jaar van tevoren bekend te maken? Wat wordt er bedoeld met «het is van belang dat al toegepaste verhogingen van de AOW-leeftijd geen rol spelen in het bepalen van de volgende verhoging»? Wat wordt er bedoeld met de «internationale statistische standaard»?

De leden van de SP-fractie constateren dat dit wetsvoorstel bij een trendbreuk van de levensverwachting een opening biedt voor nóg een wet welke mogelijk een gevolg zou kunnen zijn van de huidige COVID-19 pandemie. Hoe aannemelijk is het dat er zal worden overgestapt op deze andere systematiek? Zal hier een wet voor nodig zijn? Kan er worden toegelicht wat er met deze alinea bedoeld wordt?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering naar de reden dat het niet mogelijk is om de AOW-leeftijd neerwaarts aan te passen bij een dalende levensverwachting. Is het niet een mogelijkheid om, bij een dalende levensverwachting, de AOW-leeftijd neerwaarts bij te stellen en dit minimaal vijf jaar van te voren aan te kondigen? Vervalt hiermee dan het argument dat mensen zich hier niet op kunnen aanpassen?

Verder vragen de leden of de regering kan ingaan op de mogelijke gevolgen van het corona-effect met betrekking tot de levensverwachting? Zijn deze effecten al meegenomen in de huidige levensverwachting?

4. Opbouwsystematiek en overgangsrecht

De leden van de VVD-fractie lezen dat de opbouwperiode als gevolg van dit wetsvoorstel wordt verlegd, met mogelijke gevolgen voor mensen die buiten Nederland hebben gewoond. Heeft de regering ook overwegen niet de opbouwperiode, maar het opbouwpercentage te veranderen? Wat zouden daarvan de voor- en nadelen zijn?

De leden van de D66-fractie vragen of het feit dat mensen die na hun 17e levensjaar in Nederland zijn gaan wonen een kortere opbouwtijd kennen dit ook betekent dat hun AOW-pensioen uiteindelijk lager zal uitvallen. Deze leden vragen of mensen met een korte opbouwtijd vanwege de minder snelle verhoging van de AOW-leeftijd opties hebben om het negatieve effect te mitigeren. Deze leden vragen of de regering met betrekking tot haar standpunt over artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) advies heeft ingewonnen bij een externe partij. Voornoemde leden vragen of het negatieve effect voor mensen die na hun 17e levensjaar in Nederland zijn komen wonen voor deze gehele groep geldt, of slechts voor bepaalde (leeftijds)groepen. Deze leden vragen wat het gemiddeld het financiële nadeel is van deze groep. Tevens vragen deze leden te bevestigen dat dit het effect is van de overgang van het ene naar het andere systeem, en geen permanent knelpunt is.

De leden van de SP-fractie vragen wat er wordt bedoeld met «een verandering van de condities waaronder een wettelijke aanspraak kan ontstaan»? Wat zijn de risico’s bij de inmenging in door artikel 1 EP bij het EVRM beschermde rechten? Deze leden lezen in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid9 dat er steeds minder geld wordt vrijgemaakt voor de OBR10-regelingen. Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat de OBR-regelingen een belangrijke rol spelen in de juridische houdbaarheid van dit wetsvoorstel? Waarom wordt er niet langer geld vrijgemaakt voor OBR-regelingen? Waarom worden de regels om in aanmerking te komen voor een OBR-regeling niet versoepeld zodat de OBR-regelingen kunnen worden voortgezet, zo vragen deze leden.

Voornoemde leden stellen dat de regering waarde hecht aan de AOW als generieke ouderdomsvoorziening waarbij de AOW-leeftijd voor iedereen gelijk is en dat op specifieke groepen gerichte overgangsregeling of eerbiedigende werking minder voor de hand zou liggen. Wat voor overgangsregelingen of eerbiedigende werkingen worden hiermee bedoeld? Zijn deze regelingen overwogen? Zo ja, welke?

De leden van de SP-fractie lezen dat de toekomstig AOW-gerechtigde worden geïnformeerd via hun website. Waarom informeert de SVB11 toekomstige AOW-gerechtigde niet via een brief? Hoe informeert de SVB toekomstig AOW-gerechtigden vijf maanden van tevoren over de mogelijkheid tot het aanvragen van de AOW? Hoe groot is het niet-gebruik van de AOW op dit moment? Wat zijn mogelijkheden om dit verder terug te brengen? Waarom wordt de AOW-uitkering niet automatisch toegekend en uitbetaald wanneer iemand de AOW-leeftijd bereikt?

5. Pensioenrichtleeftijd

De leden van de VVD-fractie zien met verbazing dat veel mensen als gevolg van de bevriezing van de AOW-leeftijd eerder worden ontslagen dan zij hadden verwacht en hadden gewild. Deze mensen lopen niet alleen kostbare pensioenopbouw mis, maar kunnen ook hun werk niet afronden zoals ze zich dat hadden voorgenomen. Deze leden zien het bij cao opgelegde leeftijdsontslag op AOW-leeftijd als een vorm van onrecht. Het is op zichzelf logisch dat werkgevers niet verplicht zijn iemand na pensioenleeftijd in dienst te houden, maar een verplicht leeftijdsontslag is het andere uiterste. Is de regering bereid dergelijke bepalingen te verbieden of onverbindend te verklaren?

De leden van de SP-fractie lezen dat met een verhoging van de pensioenrichtleeftijd van één jaar in plaats van een kwartaal de administratieve lasten worden beperkt. Welke voordelen zitten hier voor gepensioneerden aan en wat voor nadelen? Waarom wordt, voor de duidelijkheid, niet bepaald om de pensioenrichtleeftijd en de AOW-leeftijd gelijk te trekken?

6. Financiële paragraaf

De leden van de VVD-fractie geven zich rekenschap van de onzekerheid die de coronapandemie meebrengt voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. In dat licht begrijpen zij ook de suggestie van de Raad van State om een «pas op de plaats» te maken. Deze leden zijn echter van mening dat daarmee het pensioenakkoord de bodem zou worden ingeslagen. Kan de regering toezeggen dat de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de houdbaarheid in de loop van 2021 nader gepreciseerd zullen worden?

De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de gevolgen voor de overheidsfinanciën, nu we geconfronteerd worden met de coronacrisis. Kan de regering nader ingaan op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en op de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel in het licht van de nieuw middenlangetermijnraming, zoals gepresenteerd op Prinsjesdag? Verder vragen deze leden of de koppeling van de AOW ook in stand blijft als het onverhoopt zo zou zijn, dat we niet langer, maar korter leven?

De leden van de SP-fractie vragen om een overzicht van de kosten en dekkingsmaatregelen. Hoeveel mensen die te maken krijgen met voorliggend wetsvoorstel ontvangen een uitkering die hoger ligt dan alleen de AOW-uitkering? Hoeveel mensen van deze groep heeft daarnaast geen pensioen opgebouwd en wordt daardoor geconfronteerd met een inkomensachteruitgang? Kan de regering inschatten hoe groot deze inkomensachteruitgang gemiddeld is? Heeft de regering overwogen om een overbruggingsregeling voor deze groep in het leven te roepen? Zo ja, welke opties zijn overwogen en waarom zijn deze afgevallen? Zo nee, waarom niet?

Verschillende effecten op de overheidsfinanciën

De leden van de D66-fractie lezen dat de voorgestelde maatregel een effect heeft van naar schatting 0,3% van het bbp op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Deze leden vragen wat de onzekerheidsmarge is van deze berekening. Tevens vragen deze leden of er verschillende scenario’s bestaan van deze schatting.

De leden van de D66-fractie merken op dat de verlaging van de AOW-leeftijd en de koppeling van de pensioenrichtleeftijd ertoe leidt dat er meer pensioen moet worden opgebouwd. Deze leden vragen of zij het juist zien dat hierdoor de verplichtingen van pensioenfondsen toenemen en de dekkingsgraden van de pensioenfondsen zullen dalen. Zij vragen naar de omvang van dit effect: wat is ceteris paribus de gemiddelde daling van de beleidsdekkingsgraden als gevolg van de verlaging van de AOW-leeftijd. Tevens vragen zij of dit effect nu al in de dekkingsgraden is verwerkt, of dat dit pas het geval zal zijn na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Houdbaarheidseffecten

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de resterende dekking (€ 800 miljoen) precies is gevonden binnen de rijksbegroting.

Gevolgen uitvoeringskosten

De leden van de CDA-fractie bereiken signalen dat de ICT-systemen van de Sociale Verzekeringsbank niet goed in zouden staat zijn om te werken met een flexibelere AOW leeftijd. Kloppen deze signalen? Zo ja, is dit dan niet een teken dat er wellicht diepgaandere problemen zijn met de ÏCT-systemen van de SVB?

De voorzitter van de commissie, Rog

Adjunct-griffier van de commissie, Verouden


X Noot
1

Preventing ageing unequally, OECD 2017, p. 29.

X Noot
2

RIVM: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

X Noot
3

Kamerstuk 32 043, nr. 438

X Noot
4

VUT: Vervroegde uittreding

X Noot
5

CPB: Centraal Planbureau

X Noot
6

SCP: Sociaal en Cultureel Planbureau

X Noot
7

Grafiek 1: Ontwikkeling grijze druk

Grafiek 2: Ontwikkeling potentiële beroepsbevolking

X Noot
8

Koninklijk Actuarieel Genootschap (AG), 9 september 2020, «Prognosetafel AG2020», https://www.ag-ai.nl/view.php?Pagina_Id=998

X Noot
9

Kamerstuk 35570-XV

X Noot
10

OBR: Overbruggingsregeling AOW

X Noot
11

SVB: Sociale Verzekeringsbank

Naar boven