35 512 Regels over het verstrekken van subsidies door de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming en tot intrekking van de Wet Justitie-subsidies (Kaderwet overige JenV-subsidies)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 21 oktober 2020

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

I. ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de regels over het verstrekken van subsidies door de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming en tot intrekking van de Wet Justitie-subsidies (Kaderwet overige JenV-subsidies) (hierna: het wetsvoorstel). Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Deze leden lezen dat de regering schrijft dat in de afgelopen ruim twintig jaar het subsidiebeleid op rijksniveau aanzienlijk is gewijzigd. Kan de regering een overzicht geven van de wijzigingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden ten aanzien van het subsidiebeleid op rijksniveau?

2. Reikwijdte en opzet van de Kaderwet overige JenV-subsidies en verhouding tot de Awb

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering naar artikel 4:23, derde lid, Awb verwijst, waarin een aantal uitzonderingen gelden op het vereiste van een wettelijke grondslag voor subsidieverlening. Er is geen wettelijke grondslag vereist in incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt, zo lezen deze leden. Hoe vaak is deze uitzondering in de praktijk voorgekomen waar het subsidies van JenV betreft? Kan de regering hiervan een overzicht geven?

3. Regeldruk en gevolgen voor de Rijksbegroting

De leden van de VVD-fractie constateren dat dit wetsvoorstel voorziet in een andere structuur van de subsidieregelgeving die nauw aansluit bij de subsidieregelgeving van andere ministeries en het uniforme subsidiekader, zoals neergelegd in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Kan de regering bevestigen dat zij het wenselijk acht dat alle andere ministeries ook een kaderwet voor subsidieregelgeving zouden moeten krijgen, voor zover die thans nog niet bestaan? Zo ja, welke concrete stappen worden gezet om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom is thans besloten (enkel) bij het Ministerie van J&V tot een wetsvoorstel te komen om aan te sluiten bij het uniforme subsidiekader?

De regering stelt dat de subsidieregelgeving als geheel door dit wetsvoorstel transparanter wordt. Kan de regering nader toelichten hoe het wetsvoorstel bijdraagt aan het transparanter maken van de subsidieregelgeving? Wordt het voor de Kamer ook inzichtelijker en transparanter hoe het subsidiekader werkt? Zo ja, op welke manier? Welke gevolgen heeft het wetsvoorstel voor het subsidieoverzicht bij de begroting van J&V?

Daarnaast stelt de regering dat de aanvraag, uitvoering en verantwoording efficiënter worden. Kan de regering toelichten op welke wijze dit in de praktijk efficiënter wordt?

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

Eerste lid

De leden van de VVD-fractie constateren dat dit artikellid de bewindspersonen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid een algemene wettelijke bevoegdheid geeft subsidies te verstrekken op het gehele gebied dat binnen de grenzen van hun taakveld valt. Hoe breed is dit taakveld? Is het taakveld in de wet afgebakend? Wat gebeurt er met subsidies die achteraf niet binnen het taakveld blijken te vallen?

Artikel 4

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering schrijft dat alleen in die gevallen waarin sprake is van zich regelmatig wijzigende omstandigheden waardoor een grote behoefte aan flexibiliteit bestaat de subsidie verstrekt zal worden op basis van een ministeriële regeling. Kan de regering een voorbeeld van een dergelijke situatie geven?

Artikel 5

De leden van de VVD-fractie constateren dat, voor zover subsidieverstrekking in strijd mocht komen met verdragsrechtelijke verplichtingen, subsidie kan worden geweigerd, lager kan worden vastgesteld, kan worden gewijzigd ten nadele van de ontvanger of kan worden ingetrokken. Zij stellen dat het daarnaast in de praktijk kan voorkomen dat subsidieverlening in strijd komt met een (Nederlandse) wettelijke verplichting. Is het wenselijk voor die situaties ook een specifieke bepaling op te nemen in het wetsvoorstel? Graag ontvangen voornoemde leden een reactie van de regering hierop.

De aan het woord zijnde leden lezen voorts dat de Minister niet aan de normale wettelijke termijn van vijf jaar voor ingrijpen achteraf in de subsidievaststelling of bij terugvordering is gebonden. Dit zou namelijk in strijd kunnen komen met de internationale verplichtingen. Betekent dit dat er helemaal geen termijn zal gelden? Zo ja, waarom niet? Kan de regering een uitputtend overzicht geven van alle internationale verplichtingen waar zij in dit kader naar verwijst?

Artikel 6

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering stelt dat het niet noodzakelijk is dat de toezichthouder beschikt over de bevoegdheden genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Awb. Kan de regering toelichten waarom dit niet noodzakelijk wordt geacht bij JenV-subsidies?

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Burger

Naar boven