35 510 Parlementaire ondervraging kinderopvangtoeslag

Nr. 49 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2021

Via deze weg informeer ik uw Kamer mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretarissen van Financiën over de opvolging die het kabinet voorziet voor een aantal moties, zoals gevraagd in de brief van 27 januari met kenmerk van de vaste commissie voor Financiën. De staatssecretarissen van Financiën sturen separaat een reactie op de motie van leden Azarkan en Van Kooten-Arissen over het monitoren van de voortgang van de cultuurverandering (Kamerstuk 35 510, nr. 31).

I. Motie van het lid Marijnissen c.s. over een voorstel hoe binnen overheidsinstellingen vervuilde data worden opgeruimd (Kamerstuk 35 510, nr. 21)

De Staatssecretaris van Financiën heeft uw Kamer bij brief van 27 januari reeds aangegeven dat het kabinet iedereen die geregistreerd stond in de fraude signaleringsvoorziening (FSV) zal informeren. Gelet op de aantallen personen die in FSV geregistreerd stonden, wordt nader uitgewerkt hoe zo snel mogelijk uitvoering gegeven kan worden aan de motie. De Staatssecretaris komt hier in het eerste kwartaal van 2021 op terug. In de tussentijd blijft uiteraard de mogelijkheid bestaan dat burgers zelf een verzoek bij de Belastingdienst indienen en daarmee inzage krijgen.

Zoals genoemd in de kabinetsreactie heeft de Belastingdienst al stappen gezet om oneigenlijk gebruik van het kenmerk «nationaliteit» in de toekomst te voorkomen. Daarbij is door het kabinet toegezegd om de inventarisatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – over de wijze waarop binnen de sociale zekerheid gebruik wordt gemaakt van nationaliteit in wetten, regelingen, procedures en risicomodellen – ook Rijksbreed op te pakken. Met inachtneming van de motie van het lid Klaver c.s. (Kamerstuk 35 510, nr. 16) zal daarbij naast het kenmerk «nationaliteit» ook breder gekeken worden naar aanpalende kenmerken zoals «etniciteit» en «geboorteplaats». In dat kader streef ik ernaar om uw Kamer, conform uw verzoek, een eerste opzet op hoofdlijnen voor 1 maart te doen toekomen en deze met uw Kamer te bespreken.

II. Motie van het lid Azarkan c.s. over een brede doorlichting op discriminatie en etnisch profileren (Kamerstuk 35 510, nr. 33)

Voor de uitvoering van de motie van de leden Azarkan, Jetten en Van Kooten-Arissen wijs ik naar het voornemen van het kabinet om in 2021 een Staatscommissie Discriminatie en Racisme in te stellen (Kamervragen 30 950, nr. 216) die op langjarige basis onderzoek kan doen naar de stand van racisme in Nederland, voorstellen doet en de effecten van beleid kan monitoren. In de reactie op het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) van 15 januari 2021 en tijdens het debat van 19 januari 2021 over de verklaring van de Minister-President en over het verslag van de ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag heeft het kabinet ook nadrukkelijk benoemd dat onderzoek door de Staatscommissie zal worden ingezet om discriminatie door overheidshandelen in kaart te brengen en terug te dringen.

III. Motie van het lid Azarkan over een wettelijk kader voor het gebruik van artificiële intelligentie en algoritmes door uitvoeringsorganisaties (Kamerstuk 35 510, nr. 35)

Het kabinet ziet net als de indiener dat er steeds meer gebruik gemaakt wordt van algoritmen, ook bij de uitvoering van overheidstaken. Verantwoorde inzet van deze algoritmen is van essentieel voor het vertrouwen van de samenleving in de overheid. Het kabinet ziet dan ook de betekenis en het belang van een sluitend en adequaat wettelijk kader. Uit recent onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar algoritmen in gebruik bij de overheid blijkt dat de overheid veelal eenvoudige algoritmen inzet waarvan de impact op burgers beperkt is. Als er sprake is van een lerend algoritme is er een mens betrokken bij de daadwerkelijke toepassing ervan. De Algemene Rekenkamer heeft een aantal aanbevelingen gedaan die onder andere zien op het toetsingskader, kwaliteitseisen, monitoring en transparantie1. In de reactie op het onderzoek is aangekondigd dat de rijksoverheid samen met de Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk werkt aan een integraal toetsingskader. De Minister voor Rechtsbescherming is ervan overtuigd dat een wettelijk kader alleen effectief kan zijn als ook voor de praktijk hanteerbare instrumenten beschikbaar zijn die handen en voeten geven aan de uitvoering van dat wettelijk kader. Zijn verwachting is dat het toetsingskader daar een bijdrage aan kan leveren.

In maart aanstaande wordt een voorstel van de Europese Commissie (EC) betreffende artificiële intelligentie (AI) verwacht. Het kabinet zal aan de hand van dit voorstel zo nodig aanpassingen doen aan het huidige wettelijk kader. Het gebruik van artificiële intelligentie en algoritmen door de overheid is echter (reeds) aan regels gebonden en juridisch ingekaderd. Met betrekking tot de toereikendheid van het wettelijk kader bij de inzet van algoritmen heeft het kabinet in de afgelopen jaren verscheidene onderzoeken laten verrichten. Deze onderzoeken laten zien dat algoritmen niet in een juridisch vacuüm vallen, maar al aan veel regels zijn gebonden. Het is dus niet zo dat er geen wettelijk kader bestaat omtrent algoritmen en artificiële intelligentie. Kaders die de inzet van algoritmen reguleren zijn onder meer het gegevensbeschermingsrecht, bestuursrecht, de Grondwet (inclusief het verbod op discriminatie), mensenrechtenverdragen en het privaatrecht.

De onderzoeken laten wel zien dat de bestaande kaders veel »open normen» bevatten die nadere interpretatie behoeven. Deze interpretatie kan plaatsvinden door uitspraken van de rechter af te wachten, maar het kabinet heeft er in 2019 voor gekozen om met richtlijnen voor data-analyse door de overheid te komen, waarin de bestaande verplichtingen t.a.v. (algoritmische) data-analyse die voortvloeien uit de AVG en Awb nader zijn geconcretiseerd. Sindsdien zijn de richtlijnen in samenwerking met uitvoeringsorganisaties doorontwikkeld. Het kabinet beziet op dit moment welke (delen) van deze richtlijnen wettelijk verplicht gesteld moeten worden in aanvulling op het bestaande wettelijke kader. Dit alles tezamen genomen en specifiek gelet op genoemde Europese ontwikkelingen zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer voor de zomer informeren over het verdere verloop van het proces.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Naar boven