35 498 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de regeling van het bewijsrecht te wijzigen om de geschiloplossing te vergemakkelijken en procedures sneller en efficiënter te laten verlopen en in verband daarmee enkele andere wetten aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

  • 1. Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.

  • 2. Partijen verzamelen, voordat een zaak aan de rechter wordt voorgelegd, de gegevens waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken en die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voorzienbaar van belang zijn voor de beoordeling van hun vordering, verzoek of verweer en verstrekken deze in de procedure aan de rechter.

  • 3. Worden de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichtingen niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

B

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

  • 1. De rechter kan in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende gegevens over te leggen.

  • 2. Als daarvoor gewichtige redenen zijn, kunnen partijen dit weigeren of de rechter meedelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de toelichting of de gegevens.

  • 3. De rechter beslist of de in het tweede lid bedoelde weigering of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

  • 4. Als de rechter beslist dat de weigering of de beperking niet gerechtvaardigd is, maar een partij blijft weigeren te voldoen aan een bevel als bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak voor de verdere behandeling verwezen naar een andere kamer, die uit de weigering van die partij de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.

  • 5. Als de rechter beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting. De rechter kan dan slechts met toestemming van de andere partijen uitspraak doen mede op de grondslag van die toelichting of die stukken. Wordt de toestemming geweigerd, dan wordt de zaak voor de verdere behandeling verwezen naar een andere kamer, die uit de weigering van de andere partijen de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.

  • 6. De rechter kan de zaak voor de beslissing, bedoeld in het derde lid, ook meteen verwijzen naar een andere kamer. Na de beslissing van die andere kamer wordt de zaak voor de verdere behandeling terugverwezen naar de rechter, die uit een weigering van partijen als bedoeld in het vierde of vijfde lid de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.

  • 7. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als een partij de rechter meedeelt dat zij zelf bepaalde stellingen wil toelichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende gegevens in de procedure wil overleggen waarvan uitsluitend de rechter of ook een gemachtigde als bedoeld in artikel 22a kennis mag nemen.

C

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De rechter kan binnen de grenzen van de rechtsstrijd ambtshalve met partijen de grondslag van hun vordering, verzoek of verweer bespreken.

D

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 28, eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. door een partij op grond van de artikelen 22, 194, 195, 195a of artikel 196 in verbinding met artikel 204 verstrekte gegevens waarvan die partij dat verlangt.

E

Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29a

  • 1. De griffiers en andere bewaarders van openbare registers verstrekken, zonder rechterlijk bevel, tegen betaling van het daarvoor verschuldigde griffierecht, afschrift of uittreksel uit die registers aan eenieder die daarom verzoekt.

  • 2. Het eerste lid geldt niet, voor zover artikel 29 van toepassing is.

F

In artikel 88, tweede lid, vervalt de eerste volzin en wordt «Overigens kan de rechter» vervangen door «De rechter kan».

G

In artikel 90, vierde lid, komen de eerste en tweede volzin te luiden: Bij het verhoor van een partij, getuige of deskundige kan de rechter volstaan met aantekening van de summiere inhoud van de afgelegde verklaring. Bepaalt de rechter dat de verklaring van een partij, getuige of deskundige geheel in het proces-verbaal zal worden opgenomen, dan wordt de verklaring onverwijld op schrift gesteld en aan de partij, getuige of deskundige voorgehouden.

H

Artikel 111 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • m. de in artikel 21 genoemde verplichting en de in artikel 149 genoemde rechtsgevolgen die intreden indien de in de dagvaarding gestelde feiten en rechten door de gedaagde niet of onvoldoende worden betwist.

2. In het derde lid wordt «kan beschikken» vervangen door «beschikt en nog kan beschikken».

I

In artikel 120, vierde lid, komt de tweede zin te luiden: Wordt niet voldaan aan hetgeen is voorgeschreven in artikel 111, derde lid, dan kan de rechter daaraan de gevolgtrekking verbinden die hij geraden acht.

J

In artikel 128, vijfde lid, wordt «kan beschikken» vervangen door «beschikt en nog kan beschikken» en komt de tweede zin te luiden: Wordt hieraan niet voldaan, dan kan de rechter daaraan de gevolgtrekking verbinden die hij geraden acht.

K

Het tweede lid van artikel 164 vervalt onder vernummering van het derde tot tweede lid.

L

Artikel 165 komt te luiden:

Artikel 165

  • 1. Een ieder, daartoe op wettige wijze opgeroepen, is verplicht getuigenis af te leggen.

  • 2. Van deze verplichting kunnen zich verschonen:

    • a. de echtgenoot en de vroegere echtgenoot dan wel de geregistreerde partner en de vroegere geregistreerde partner dan wel de levensgezel en vroegere levensgezel van een partij, de bloed- of aanverwanten van een partij of van de echtgenoot of van de geregistreerde partner of de levensgezel van een partij, tot de tweede graad ingesloten, een en ander tenzij de partij in hoedanigheid optreedt;

    • b. zij die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van ambt, beroep op betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.

  • 3. De getuige kan zich verschonen van het beantwoorden van een aan hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zichzelf, of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of derde graad, dan wel zijn echtgenoot of vroegere echtgenoot of zijn geregistreerde partner of vroegere partner of zijn levensgezel of vroegere levensgezel aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.

M

Artikel 166 komt te luiden:

Artikel 166

  • 1. De rechter kan op verzoek van een partij de in artikel 87, derde lid, bedoelde toestemming verlenen voor het horen van getuigen tijdens de mondelinge behandeling of een afzonderlijk getuigenverhoor bevelen. Hij kan dit ook ambtshalve doen. Een verhoor van getuigen vindt plaats als bewijs door getuigen bij de wet is toegelaten en een partij bewijs heeft aangeboden van feiten die betwist zijn en die tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.

  • 2. De rechter kan ook zelf door hem aangewezen personen als getuigen doen oproepen. In dat geval kan de oproeping door de griffier plaatsvinden.

  • 3. Het verhoor van getuigen vindt plaats op de mondelinge behandeling, bedoeld in artikel 87, derde lid, of op een afzonderlijke zitting.

  • 4. De rechter vermeldt in de beslissing, voor zover mogelijk, aan welke partij en van welke feiten bewijs wordt opgedragen. Als het getuigenverhoor op een afzonderlijke zitting plaatsvindt, vermeldt de rechter dit in elk geval in de beslissing waarin het getuigenverhoor wordt bevolen en vermeldt hij ook de plaats waar, en de dag en het uur waarop de getuigen zullen worden gehoord. Plaats, dag en uur van het getuigenverhoor kunnen ook later door de rechter worden vastgesteld.

N

In artikel 167 wordt na «de getuigenverhoren» ingevoegd «die op een afzonderlijke zitting plaatsvinden,».

O

In artikel 170 wordt «een week» telkens vervangen door «tien dagen».

P

Artikel 179 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «Indien het betreft het verhoor van een getuige die niet tevens partij is, kunnen ook partijen» vervangen door «Ook partijen kunnen».

2. In het vierde lid vervalt de eerste volzin en wordt «Overigens kan de rechter» vervangen door «De rechter kan».

Q

Artikel 180 komt te luiden:

1. In het eerste lid wordt «Van het getuigenverhoor» vervangen door «Van het getuigenverhoor op een afzonderlijke zitting».

2. In het vijfde lid vervalt «en door de griffier».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De rechter kan bepalen dat het proces-verbaal, bedoeld in het eerste lid, wordt vervangen door een door of namens hem gemaakte beeld- of geluidsopname als bedoeld in artikel 90, zevende en achtste lid. Als naderhand een schriftelijke weergave van het proces-verbaal wordt opgesteld, wordt daarin melding gemaakt van de in acht genomen vormen en wordt het ondertekend door de rechter voor wie het getuigenverhoor heeft plaatsgehad.

R

De paragrafen 5 tot en met 8 van de negende afdeling van de tweede titel van het eerste Boek worden vervangen door:

§ 5 Deskundigen

Artikel 186

  • 1. De rechter kan op verzoek van een partij of ambtshalve een bericht of een verhoor van deskundigen bevelen. Het vonnis vermeldt de punten waarover het oordeel van deskundigen wordt gevraagd.

  • 2. De rechter benoemt bij vonnis of bij latere rolbeschikking een of meer deskundigen na overleg met partijen, met opdracht bij hem schriftelijk bericht in te leveren of aan hem mondeling verslag uit te brengen. Tegen deze benoeming staat geen hogere voorziening open.

  • 3. De griffier zendt afschrift van deze benoeming aan de deskundigen.

  • 4. Als een deskundige de benoeming niet aanneemt of zijn taak niet naar behoren zal kunnen volbrengen of weigerachtig is dit te doen, kan de rechter ambtshalve of op verzoek van een of beide partijen, na overleg met partijen, een andere deskundige in zijn plaats benoemen.

  • 5. De rechter kan, op verzoek van een partij of ambtshalve, aan de deskundigen het geven van een nadere mondelinge of schriftelijke toelichting of aanvulling bevelen. Pas nadat de deskundigen hiertoe in de gelegenheid zijn gesteld, kan de rechter, na overleg met partijen, een of meer andere deskundigen benoemen, tenzij de rechter een nadere toelichting of aanvulling niet zinvol acht.

Artikel 187

De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een of meer partijen deskundigen vragen hun kosten te begroten. Door de eisende partij wordt een door de rechter te bepalen voorschot en, als dit is bepaald, een nader voorschot, voor die kosten ter griffie gestort, voor zover niet bij het vonnis, bedoeld in artikel 186, eerste lid, in verband met de omstandigheden van het geding de wederpartij of beide partijen samen daartoe is of zijn aangewezen. Aan partijen aan wie ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend of bij wie ingevolge artikel 16 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken het griffierecht voor onvermogenden is geheven, wordt geen voorschot opgelegd. Ook wordt geen voorschot opgelegd aan de partijen van wie geen griffierecht is geheven en aan wie de griffier verklaart dat, als van hen wel griffierecht zou zijn geheven, dat het griffierecht voor onvermogenden zou zijn. Weigert de griffier een verklaring als bedoeld in de vorige zin af te geven, dan staat daartegen verzet open op de wijze als voorzien in artikel 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken.

Artikel 188

  • 1. De rechter kan, zo nodig ambtshalve, bij de bepaling van een voorschot als bedoeld in artikel 187, of later, een termijn vaststellen voor de voldoening van het voorschot. Deze termijn kan een of meerdere keren worden verlengd. Tegen beslissingen ingevolge de eerste en tweede zin staat geen hogere voorziening open.

  • 2. Wanneer een partij het voorschot niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

Artikel 189

  • 1. Als de deskundigen een onderzoek moeten verrichten, bepaalt de rechter bij hun benoeming of op een later tijdstip waar en wanneer zij tot het onderzoek zullen overgaan.

  • 2. Bij de in het eerste lid bedoelde beslissing bepaalt de rechter de termijn waarbinnen de deskundigen hun schriftelijke bericht ter griffie moeten inleveren of de zitting waarop zij mondeling verslag moeten uitbrengen. In het eerste geval wordt ook de dag bepaald waarop de zaak weer op de rol zal komen. In het tweede geval wordt deze dag bepaald op de zitting waarop het verslag is uitgebracht.

  • 3. Wanneer op die dag het bericht van deskundigen nog niet is ontvangen, kan de rechter op verzoek van partijen of van een van hen een nadere roldatum bepalen. Ook kan de rechter een nadere zitting bepalen, wanneer op de daarvoor vastgestelde zitting het mondelinge verslag niet wordt uitgebracht.

Artikel 190

  • 1. De deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen.

  • 2. De deskundigen stellen hun onderzoek in, hetzij onder leiding van de rechter, hetzij zelfstandig. De deskundigen moeten bij hun onderzoek partijen in de gelegenheid stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het schriftelijke bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken wordt in het schriftelijke bericht melding gemaakt. Als een partij schriftelijke opmerkingen of verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, verstrekt zij daarvan onmiddellijk afschrift aan de wederpartij.

  • 3. Partijen zijn verplicht mee te werken aan een onderzoek door deskundigen. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

  • 4. Het schriftelijke bericht is met redenen omkleed zonder dat het persoonlijke gevoelen van ieder van de deskundigen hoeft te blijken. Ieder van de deskundigen kan van zijn afwijkende mening doen blijken. Het schriftelijke bericht wordt door de deskundigen ondertekend. Als een of meer deskundigen niet hebben ondertekend, wordt de oorzaak hiervan zo mogelijk op het schriftelijke bericht vermeld. Aan het niet ondertekenen van het bericht door een of meer deskundigen, kan de rechter de gevolgtrekking verbinden die hij geraden acht. De griffier zendt aan partijen afschrift van het schriftelijke bericht.

  • 5. Het proces-verbaal van de slotsom van het mondelinge verslag wordt na voorlezing ondertekend door de rechter aan wie het verslag is uitgebracht en door de deskundigen. Verklaart een deskundige niet te kunnen ondertekenen, dan wordt die verklaring met de reden van de verhindering in het proces-verbaal vermeld.

  • 6. De rechter kan bepalen dat het proces-verbaal, bedoeld in het vijfde lid, wordt vervangen door een door of namens hem gemaakte beeld- of geluidsopname als bedoeld in artikel 90, zevende en achtste lid. Als naderhand een schriftelijke weergave van het proces-verbaal wordt opgesteld, wordt het proces-verbaal ondertekend door de rechter aan wie het mondelinge verslag is uitgebracht.

Artikel 191

  • 1. De deskundigen hebben aanspraak op schadeloosstelling en op loon, door de rechter te begroten onder de minuut van het schriftelijke bericht of onder het van het mondelinge verslag opgemaakte proces-verbaal.

  • 2. De griffier betaalt het bedrag ten laste van het gestorte voorschot aan de deskundigen. Als het vastgestelde voorschot niet toereikend is, wordt voor het resterende bedrag een bevelschrift van tenuitvoerlegging op de minuut van het schriftelijke bericht uitgegeven ten laste van de in de tweede volzin van artikel 187 genoemde partij of partijen. In geval van een mondeling verslag of van een gemaakte beeld- of geluidsopname wordt dit bevelschrift gegeven op een in executoriale vorm uitgegeven uittreksel uit het proces-verbaal van het mondelinge verslag of uit de schriftelijke weergave van het proces-verbaal als bedoeld in artikel 190, zesde lid.

  • 3. Wordt geen voorschot opgelegd als bedoeld in artikel 187, derde tot en met vijfde volzin, en kan het tweede lid als gevolg daarvan niet worden toegepast, dan betaalt de griffier het bedrag waarop de deskundigen aanspraak hebben ten laste van de Staat. Gedurende het geding wordt het ten laste van de Staat betaalde bedrag voorlopig in debet gesteld.

Artikel 192

  • 1. Op verzoek van een partij kan de rechter toestemming verlenen voor het horen van deskundigen die niet door de rechter zijn benoemd op de mondelinge behandeling, bedoeld in artikel 87, derde lid, of op een afzonderlijke zitting.

  • 2. De rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs wordt bijgebracht, kan aan partijen toestaan bij die gelegenheid ook zodanige deskundigen te doen horen.

  • 3. Als de rechter een verhoor van een zodanige deskundige heeft toegestaan, is ook de wederpartij bevoegd op dezelfde voet deskundigen te doen horen.

  • 4. De artikelen 166, derde lid, 167 tot en met 170, 174 tot en met 177, eerste lid, 179, tweede, derde en vierde lid, en 180 tot en met 185 over het getuigenverhoor zijn van overeenkomstige toepassing op het verhoor van deze deskundigen.

  • 5. Artikel 186, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing wanneer de rechter na een bericht of verhoor van een niet door de rechter benoemde deskundige, op verzoek van een partij of ambtshalve een deskundige wil benoemen als bedoeld in artikel 186, eerste lid.

§ 6 Plaatsopneming en bezichtiging

Artikel 193

  • 1. De rechter kan op verzoek van een partij of ambtshalve, vergezeld van de griffier, een plaatselijke gesteldheid opnemen of zaken bezichtigen die niet of bezwaarlijk ter zitting kunnen worden meegebracht.

  • 2. Het daartoe strekkende vonnis vermeldt de plaats of de zaak die in ogenschouw moet worden genomen, de tijd van de plaatsopneming, de tijd en de plaats van de bezichtiging, de termijn waarbinnen het van de verrichting op te maken proces-verbaal aan partijen moet zijn verstrekt en de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

  • 3. De rechter heeft voor het doen van een plaatsopneming of een bezichtiging als bedoeld in het eerste lid, toegang tot elke plaats. Op het proces-verbaal als bedoeld in het tweede lid, zijn de artikelen 10 en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Partijen worden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken of verzoeken te doen. Uit het proces-verbaal moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen of verzoeken wordt in het proces-verbaal melding gemaakt. Het proces-verbaal wordt ondertekend door de rechter die de verrichting heeft gedaan. In geval van toepassing van artikel 90, zevende en achtste lid, kan ook een proces-verbaal worden opgemaakt met een zakelijke samenvatting van hetgeen is voorgevallen tijdens de plaatsopneming of bezichtiging.

  • 5. De rechter kan ter plaatse getuigen horen. De vierde paragraaf van deze afdeling is hierop van toepassing, met uitzondering van artikel 170.

  • 6. De rechter kan zich tot de uitoefening van de in dit artikel toegekende bevoegdheden buiten zijn rechtsgebied begeven.

  • 7. De reis- en verblijfkosten van de rechter en de griffier komen ten laste van de Staat.

§ 7. Inzage, afschrift of uittreksel van gegevens

Artikel 194

  • 1. Een partij bij een rechtsbetrekking heeft tegenover degene die beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking, recht op inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens als zij daarbij voldoende belang heeft. De partij die om inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens verzoekt, draagt de kosten die voor de verstrekking daarvan moeten worden gemaakt.

  • 2. Degene die over de gegevens beschikt, is verplicht daarvan desverzocht inzage, afschrift of uittreksel te verstrekken, tenzij:

    • a. hem een verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165, tweede lid, toekomt of

    • b. gewichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 3. Is degene die over de gegevens beschikt, een bestuursorgaan of een instelling, dienst of bedrijf werkzaam onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur en geen partij bij de rechtsbetrekking, bedoeld in het eerste lid, dan is hij niet verplicht tot verstrekking van inzage, afschrift of uittreksel van de verzochte gegevens voor zover die gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur ook niet hoeven te worden verstrekt.

  • 4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing voor zover de gegevens waarvan inzage, afschrift of uittreksel wordt verzocht, de persoonsgegevens van die partij zelf betreffen.

Artikel 195

  • 1. Op verzoek van de partij die daar ingevolge artikel 194, eerste lid, eerste volzin, recht op heeft, kan de rechter de wederpartij bevelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens waarover de wederpartij beschikt. Artikel 194, eerste lid, tweede volzin, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Als de rechter het verzoek toewijst, bepaalt hij in de beslissing de voorwaarden waaronder, de wijze waarop en de termijn waarbinnen inzage, afschrift of uittreksel van de gegevens wordt verstrekt. De rechter kan bepalen dat binnen een door hem te bepalen termijn een voorschot voor de kosten van het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van de gegevens moet worden voldaan. Deze termijn kan een of meerdere keren worden verlengd.

  • 3. Wordt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, door een hogere rechter vernietigd, dan worden de gegevens waarvan inzage, afschrift of uittreksel is verstrekt onverwijld na het in kracht van gewijsde gaan van die beslissing aan de wederpartij teruggegeven onder gelijktijdige vernietiging van alle kopieën.

Artikel 195a

  • 1. Als degene die over bepaalde gegevens beschikt, geen partij is bij de rechtsbetrekking waarop deze gegevens betrekking hebben, kan de rechter op verzoek van de partij die daar ingevolge artikel 194, eerste lid, eerste volzin, recht op heeft, deze derde veroordelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens. De artikelen 194, eerste lid, tweede volzin, tweede, derde en vierde lid, en artikel 195 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voordat de rechter beslist op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, roept de rechter de verzoeker, de derde en de wederpartij van de verzoeker in de hoofdzaak op voor de mondelinge behandeling van het verzoek. Artikel 279, tweede lid, is op de oproeping van overeenkomstige toepassing.

§ 8. Voorlopige bewijsverrichtingen

Artikel 196

  • 1. Voordat een zaak aanhangig is, of als het geding aanhangig is gemaakt, voordat de zaak op de rol is ingeschreven, kan de rechter op verzoek van een belanghebbende een of meer voorlopige bewijsverrichtingen bevelen. De wederpartij en andere belanghebbenden kunnen volgend op dat verzoek ook een of meer voorlopige bewijsverrichtingen verzoeken, waarna de rechter deze gezamenlijk kan behandelen.

  • 2. De rechter wijst het verzoek toe, tenzij hij van oordeel is dat:

    • a. de informatie die verlangd wordt, niet voldoende bepaald is;

    • b. onvoldoende belang bij de voorlopige bewijsverrichting bestaat;

    • c. het verzoek om voorlopige bewijsverrichtingen in strijd is met de goede procesorde;

    • d. sprake is van misbruik van bevoegdheid; of

    • e. andere gewichtige redenen bestaan die zich verzetten tegen de voorlopige bewijsverrichting.

Artikel 197

  • 1. Het verzoek wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen als deze aanhangig wordt gemaakt. Het verzoek kan ook worden gedaan aan de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak behoort en binnen wiens rechtsgebied degenen van wie informatie wordt verlangd, of het grootste aantal van hen, woonplaats hebben of, als zij geen bekende woonplaats in Nederland hebben, werkelijk verblijven. Als de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist. In spoedeisende gevallen kan het verzoek ook worden gedaan aan de voorzieningenrechter.

  • 2. Het verzoekschrift houdt in:

    • a. een kernachtige omschrijving van het geschil of de gebeurtenis waarop het verzoek betrekking heeft en de gronden van het verzoek;

    • b. de aard en het beloop van de vordering;

    • c. de naam en woonplaats van de wederpartij of de redenen waarom de wederpartij onbekend is.

    Het in onderdeel a vermelde wordt op straffe van niet-ontvankelijkheid in acht genomen.

  • 3. Bij het verzoek om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen vermeldt het verzoekschrift ook:

    • a. als wordt verzocht om getuigen te horen, de namen en woonplaatsen van de personen die de verzoeker als getuigen wil horen;

    • b. als wordt verzocht om een bericht of verhoor van deskundigen, de punten waarover het oordeel van deskundigen wordt gevraagd en de namen en hoedanigheid van een of meer door de rechter te benoemen deskundigen;

    • c. als wordt verzocht om een plaatsopneming of bezichtiging, de plaats of de zaak die door de rechter moet worden opgenomen of bezichtigd;

    • d. als wordt verzocht om inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens, de aanduiding van de gegevens waarvan inzage, afschrift of uittreksel wordt verzocht en de namen en woonplaatsen van degenen die de gegevens tot hun beschikking hebben.

Artikel 198

  • 1. Op het verzoek om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen wordt pas beslist nadat een behandeling heeft plaatsgevonden, waartoe de verzoeker en de wederpartij worden opgeroepen. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven als de wederpartij onbekend is, in geval van onverwijlde spoed of als de opgeroepen wederpartij schriftelijk heeft meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen inwilliging van het verzoek.

  • 2. Als de rechter het verzoek om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen toestaat, bepaalt hij de dag waarop de verzoeker uiterlijk een afschrift van het verzoekschrift, als dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking aan de wederpartij, als die bekend is, moet doen toekomen. Een afschrift van het verzoekschrift en van de beschikking wordt bij aangetekende brief verzonden of bij exploot betekend.

Artikel 199

  • 1. Tijdens de mondelinge behandeling stelt de rechter de verzoeker in de gelegenheid zijn verzoek toe te lichten en de wederpartij om daarop te reageren. De rechter kan partijen daarbij verzoeken hem inlichtingen te geven, aanwijzingen geven die hij geraden acht of een schikking beproeven.

  • 2. Na afloop van een of meer voorlopige bewijsverrichtingen kan de rechter op verzoek van partijen of van een van hen of ambtshalve een nieuwe mondelinge behandeling bevelen om een schikking te beproeven of tot het geven van inlichtingen aan de rechter. Daarbij kan de rechter ook met partijen de verdere wijze van behandeling van geschillen over de vordering bespreken.

  • 3. Als een partij dat verlangt, worden de afspraken die op de mondelinge behandeling tussen partijen worden gemaakt in een proces-verbaal vastgelegd. Het proces-verbaal wordt door de rechter en partijen of hun tot dat doel bijzonderlijk gevolmachtigden ondertekend. Een beroep in rechte op deze afspraken kan niet worden gedaan, voor zover zij in strijd komen met een dwingende wetsbepaling, met fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging of als een beroep daarop in verband met onvoorziene omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gedaan.

Artikel 200

Tegen de beslissing op het verzoek om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen te bevelen, staat geen hogere voorziening open, tenzij de rechter anders bepaalt. De termijn voor het instellen van de hogere voorziening bedraagt in dat geval vier weken.

Artikel 201

  • 1. Als de rechter het verzoek tot het horen van getuigen toestaat, bepaalt hij de plaats, de dag en het uur waarop het voorlopig getuigenverhoor zal plaatshebben. De bepalingen over het getuigenverhoor zijn op het voorlopig getuigenverhoor van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Als de rechter het verzoek toestaat zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat de rechter, voordat hij overgaat tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor, eerst na of de verzoeker heeft voldaan aan de verplichting bedoeld in artikel 198, tweede lid.

  • 3. Verschijnt de wederpartij bij het verhoor van getuigen ter zitting, dan bepaalt de rechter na afloop daarvan op haar verzoek de plaats waar en het tijdstip waarop het voorlopig getuigenverhoor voor tegenbewijs kan plaatsvinden.

  • 4. Als een getuige aannemelijk maakt dat de verzoeker met het voorlopig getuigenverhoor inlichtingen van hem wenst te verkrijgen voor een tegen hem in te stellen vordering, houdt de rechter het verhoor met inachtneming van de bepalingen die van toepassing zijn op het verhoor van de partij als getuige. Hiervan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.

Artikel 202

  • 1. Als de rechter het verzoek om een voorlopig bericht of verhoor van deskundigen toestaat, benoemt hij na overleg met partijen een of meer deskundigen met de opdracht bij hem schriftelijk bericht in te leveren of aan hem mondeling verslag uit te brengen. De beschikking vermeldt de punten waarover het oordeel van deskundigen wordt gevraagd. De bepalingen over deskundigen zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Als artikel 191, derde lid, van toepassing is en het bedrag van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen voorlopig in debet zijn gesteld, bepaalt de rechter bij de toezending van het schriftelijke bericht aan partijen of bij de afgifte van het proces-verbaal van de slotsom van het mondelinge verslag, dan wel zo spoedig mogelijk daarna, welk deel van dit bedrag ieder van de partijen moet dragen en veroordeelt hen tot betaling van dat bedrag aan de griffier. Betaalt een partij niet, dan geeft de griffier een dwangbevel uit. Artikel 30 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken is van overeenkomstige toepassing. De tenuitvoerlegging wordt opgeschort als blijkt dat de veroordeling nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 3. Als de rechter het verzoek toestaat zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat de rechter, voordat hij een of meer deskundigen benoemt, eerst na of de verzoeker heeft voldaan aan de verplichting bedoeld in artikel 198, tweede lid.

Artikel 203

  • 1. Als de rechter het verzoek om een plaatsopneming of bezichtiging toestaat, bepaalt hij de plaats, de dag en het uur waarop de plaatsopneming of bezichtiging plaatsvindt en de termijn waarbinnen het proces-verbaal van de plaatsopneming of bezichtiging aan partijen moet zijn verstrekt. Artikel 193 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Als de rechter het verzoek toestaat zonder dat een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, gaat de rechter, voordat hij overgaat tot de plaatsopneming of bezichtiging, eerst na of de verzoeker heeft voldaan aan de verplichting bedoeld in artikel 198, tweede lid.

Artikel 204

Op het verzoek om inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens zijn de artikelen 194, 195 en 195a van overeenkomstige toepassing.

§ 9. Maatregelen tot bescherming van bewijs

Artikel 205

  • 1. Voor het leggen van conservatoir beslag tot bescherming van bewijs is verlof vereist van de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wiens rechtsgebied zich een of meer van de in beslag te nemen gegevens of zaken bevinden of binnen wiens rechtsgebied de wederpartij of degene onder wie het beslag wordt gelegd, woonplaats heeft. De voorzieningenrechter beoordeelt summierlijk of is voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 194, eerste lid, en of zich geen van de gronden bedoeld in artikel 196, tweede lid, voordoet. De voorschriften over middelen tot bewaring van zijn recht zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 709, derde lid.

  • 2. Het verlof wordt verzocht bij een verzoekschrift waarin wordt vermeld:

    • a. een nauwkeurige omschrijving van de gegevens of zaken waarvan inbeslagneming wordt verzocht en de plaats waar deze zich bevinden;

    • b. de rechtsbetrekking van de verzoeker die aan de beslaglegging ten grondslag ligt;

    • c. de naam en woonplaats van de wederpartij en van de derde als onder een ander dan de wederpartij beslag wordt gelegd;

    • d. het belang bij de beslaglegging en de feiten en omstandigheden op grond waarvan gegronde vrees voor verduistering of verlies van de in beslag te nemen gegevens of zaken bestaat;

    • e. de aard en het beloop van de ingestelde of nog in te stellen vordering of het ingediende of nog in te dienen verzoek;

    • f. de naam en hoedanigheid van de deskundige die de deurwaarder kan doen bijstaan bij de beslaglegging als onder de in beslag te nemen gegevens elektronisch opgeslagen gegevens vallen.

  • 3. Op het verzoek worden de wederpartij, de derde als onder een ander dan de wederpartij beslag wordt gelegd, en andere belanghebbenden niet gehoord, tenzij de voorzieningenrechter anders beslist. De eerste volzin is niet van toepassing wanneer verlof tot het leggen van beslag wordt verzocht onder een instelling als bedoeld in artikel 212a, onder a, van de Faillissementswet en het beslag niet uitsluitend op zaken betrekking heeft.

  • 4. Als op het tijdstip van het verlof een procedure nog niet aanhangig is gemaakt, wordt het verlof verleend onder de voorwaarde dat binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn een eis in de hoofdzaak wordt ingesteld. Bij overschrijding van deze termijn vervalt het beslag. De voorzieningenrechter kan onverminderd artikel 64, derde lid, de deurwaarder toestaan het beslag te leggen op alle dagen en uren. Bij het verlof kan de voorzieningenrechter ook nadere voorwaarden stellen, aanwijzingen geven die hij geraden acht en bepalen dat binnen een door hem te bepalen termijn een voorschot voor de kosten van de beslaglegging moet worden voldaan.

  • 5. Verlof tot het leggen van beslag wordt niet verleend als de bescherming van vertrouwelijke gegevens of zaken niet is gewaarborgd.

  • 6. Tegen een op grond van dit artikel gegeven verlof is geen hogere voorziening toegelaten.

Artikel 206

  • 1. Het beslag wordt gelegd bij een exploot van de deurwaarder dat, behalve de gewone formaliteiten, op straffe van nietigheid het verkregen rechterlijk verlof vermeldt. Dadelijk na de beslaglegging of uiterlijk op de volgende dag gaat de deurwaarder over tot een meer nauwkeurige aanduiding van de gegevens of zaken die in beslag zijn genomen. Het proces-verbaal wordt binnen drie dagen na de beslaglegging betekend aan de wederpartij en bij een beslag onder een derde, ook aan de derde en als er een bewaarder is, ook aan hem. Het proces-verbaal dat is bestemd voor de beslaglegger bevat een globale aanduiding van de in beslag genomen gegevens of zaken. Van de in beslag genomen gegevens of zaken krijgt de beslaglegger geen kennis dan nadat de rechter daarover afzonderlijk in de hoofdzaak heeft beslist. Bevatten de in beslag genomen gegevens persoonsgegevens, dan wordt aan de verplichtingen op grond van de artikelen 13 en 14 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming voldaan zodra de rechter heeft beslist dat recht op kennisneming van die gegevens bestaat.

  • 2. De verzoeker mag bij de beslaglegging niet aanwezig zijn, tenzij de rechter anders heeft bepaald of de deurwaarder zijn aanwezigheid noodzakelijk acht voor het aanwijzen van de in beslag te nemen gegevens of zaken. In alle gevallen wordt de bescherming van vertrouwelijke gegevens gewaarborgd. Degene onder wie beslag wordt gelegd, is verplicht zijn medewerking aan de tenuitvoerlegging van het rechterlijk verlof tot beslaglegging te verlenen. Onder de in beslag te nemen gegevens wordt ook begrepen de gegevensdrager zelf. De artikelen 440, tweede lid, 444, 444a en 444b zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het beslag vervalt van rechtswege zodra de rechter in de aanhangige procedure of in de ingestelde hoofdzaak heeft beslist dat geen recht op kennisneming van de in beslag genomen gegevens of zaken bestaat en deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Heeft de rechter beslist dat recht op kennisneming bestaat, dan vervalt het beslag van rechtswege zodra het vonnis of de beschikking in de procedure waarin de in beslag genomen gegevens of zaken tot bewijs kunnen dienen, in kracht van gewijsde is gegaan. De in beslag genomen gegevens of zaken worden onverwijld teruggegeven aan degene onder wie het beslag is gelegd onder gelijktijdige vernietiging van alle kopieën. Als de in beslag genomen gegevens of zaken in gerechtelijke bewaring zijn gegeven, is de bewaarder verplicht tot afgifte daarvan aan degene onder wie het beslag is gelegd. De rechter kan op verzoek van partijen of ambtshalve anders bepalen en nadere aanwijzingen geven.

  • 4. Onverminderd artikel 705 kan de wederpartij in de procedure waarin de eis in de hoofdzaak is ingesteld, vorderen dat het beslag wordt opgeheven of de beschikking waarbij het verlof is verleend, wordt gewijzigd.

Artikel 207

  • 1. De voorzieningenrechter kan op verzoek van een belanghebbende verlof verlenen tot het opmaken van een proces-verbaal ter vastlegging van feiten die de deurwaarder ter plaatse persoonlijk heeft waargenomen. Bij het verlenen van het verlof bepaalt de voorzieningenrechter de termijn waarbinnen de waarneming door de deurwaarder moet plaatsvinden en geeft hij zo nodig nadere aanwijzingen aan de deurwaarder. Artikel 205 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De deurwaarder beschrijft de ter plaatse persoonlijk waargenomen feiten nauwkeurig op het door hem daarvan onverwijld op te maken proces-verbaal, dat binnen drie dagen wordt betekend aan degene bij wie de waarneming heeft plaatsgevonden. Tot de beschrijving kan ook behoren het op enigerlei wijze vastleggen van feiten op beeld- of geluidsmateriaal dat wordt gevoegd bij het proces-verbaal en daarvan deel uitmaakt. Het proces-verbaal vermeldt het rechterlijk verlof. Het proces-verbaal dat is bestemd voor de verzoeker bevat een globale beschrijving. De artikelen 206, eerste en tweede lid, 440, tweede lid, 443, tweede lid, 444, 444a en 444b zijn van overeenkomstige toepassing.

S

In artikel 233, eerste lid, wordt «artikel 195» vervangen door «artikel 187».

T

Artikel 244 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 199» vervangen door «artikel 191».

2. In het derde lid wordt «artikel 205» vervangen door «artikel 202».

U

In artikel 248 wordt «artikel 199» vervangen door «artikel 191».

V

In artikel 278, eerste lid, wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende: De artikelen 111, derde lid, en 120, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak of de procedure zich hiertegen verzet.

W

Artikel 284 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid vervallen.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot tweede lid wordt in het tweede lid (nieuw) «de artikelen 195 en 199» vervangen door «de artikelen 187 en 191».

X

De eerste afdeling van de zevende titel van het derde Boek vervalt.

Y

Het opschrift van afdeling 1A van de zevende titel van het derde Boek komt te luiden:

EERSTE AFDELING. TOEGANG TOT GEGEVENS IN ZAKEN BETREFFENDE SCHENDING VAN MEDEDINGINGSRECHT

Z

In artikel 844, eerste lid, wordt «bescheiden» vervangen door «gegevens» en wordt «artikel 843a» vervangen door «de artikelen 194, 195 en 195a».

AA

In artikel 845 wordt «artikel 843a, vierde lid,» vervangen door «artikel 194, tweede lid, aanhef en onder b» en wordt «bescheiden» vervangen door «gegevens».

BB

Artikel 847 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 843a» vervangen door «de artikelen 194, 195 en 195a».

2. In het tweede lid wordt «bescheiden» vervangen door «gegevens».

CC

Artikel 849 wordt «artikel 843a» vervangen door «de artikelen 194, 195 en 195a» en wordt «bescheiden» vervangen door «gegevens».

DD

In artikel 1018a, vierde lid, wordt «Artikel 191, tweede lid, tweede en derde zin» vervangen door «Artikel 199, derde lid».

EE

Artikel 1019a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 843a» vervangen door «artikel 194, eerste lid».

2. In het tweede lid wordt «In de procedure op de voet van artikel 843a» vervangen door «In procedures bedoeld in artikel 196 in verbinding met artikel 204 en de artikelen 194 en 195».

3. In het derde lid wordt «de vordering» vervangen door «het verzoek» en wordt «Artikel 843a, vierde lid,» vervangen door «Artikel 194, tweede lid, aanhef en onder b».

FF

In artikel 1019h wordt «artikel 843a, eerste lid,» vervangen door «artikel 194, eerste lid».

GG

In artikel 1019r, eerste lid, wordt «artikel 201» vervangen door «artikel 193».

HH

In artikel 1019ij, tweede lid, wordt «Artikel 191, tweede lid, tweede en derde zin» vervangen door: Artikel 199, derde lid».

II

In artikel 1022b wordt «een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht, een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging, of inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden» vervangen door «om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen».

JJ

In artikel 1074b wordt «een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging» vervangen door «om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen».

ARTIKEL II

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

  • 1. Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.

  • 2. Partijen verzamelen, voordat een zaak aan de rechter wordt voorgelegd, de gegevens waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken en die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voorzienbaar van belang zijn voor de beoordeling van hun vordering, verzoek of verweer en verstrekken deze in de procedure aan de rechter.

  • 3. Worden de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichtingen niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

B

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

  • 1. De rechter kan in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende gegevens over te leggen.

  • 2. Als daarvoor gewichtige redenen zijn, kunnen partijen dit weigeren of de rechter meedelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de toelichting of de gegevens.

  • 3. De rechter beslist of de in het tweede lid bedoelde weigering of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

  • 4. Als de rechter beslist dat de weigering of de beperking niet gerechtvaardigd is, maar een partij blijft weigeren te voldoen aan een bevel als bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak voor de verdere behandeling verwezen naar een andere kamer, die uit de weigering van die partij de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.

  • 5. Als de rechter beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting. De rechter kan dan slechts met toestemming van de andere partijen uitspraak doen mede op de grondslag van die toelichting of die stukken. Wordt de toestemming geweigerd, dan wordt de zaak voor de verdere behandeling verwezen naar een andere kamer, die uit de weigering van de andere partijen de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.

  • 6. De rechter kan de zaak voor de beslissing, bedoeld in het derde lid, ook meteen verwijzen naar een andere kamer. Na de beslissing van die andere kamer wordt de zaak voor de verdere behandeling terugverwezen naar de rechter, die uit een weigering van partijen als bedoeld in het vierde of vijfde lid de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.

  • 7. De tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als een partij de rechter meedeelt dat zij zelf bepaalde stellingen wil toelichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende gegevens in de procedure wil overleggen waarvan uitsluitend de rechter of ook een gemachtigde als bedoeld in artikel 22a kennis mag nemen.

C

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een toegevoegd, luidende:

  • 2. De rechter kan binnen de grenzen van de rechtsstrijd ambtshalve met partijen de grondslag van hun vordering, verzoek of verweer bespreken.

D

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 28, eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. door een partij op grond van de artikelen 22, 194, 195, 195a of artikel 196 in verbinding met artikel 204 verstrekte gegevens waarvan die partij dat verlangt.

E

Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29a

  • 1. De griffiers en andere bewaarders van openbare registers verstrekken, zonder rechterlijk bevel, tegen betaling van het daarvoor verschuldigde griffierecht, afschrift of uittreksel uit die registers aan eenieder die daarom verzoekt.

  • 2. Het eerste lid geldt niet, voor zover artikel 29 van toepassing is.

F

Artikel 30a, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g wordt «kan beschikken» vervangen door «beschikt en nog kan beschikken»

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • i. de in artikel 21 genoemde verplichting en de in artikel 149 genoemde rechtsgevolgen die intreden indien de in de procesleiding gestelde feiten en rechten door de verweerder niet of onvoldoende worden betwist.

3. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Aan het niet voldoen aan het hetgeen is voorgeschreven in het derde lid, onderdelen f en g, kan de rechter de gevolgen verbinden die hij geraden acht.

G

Artikel 30i, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. Het verweerschrift vermeldt de bewijsmiddelen waarover verweerder of belanghebbende beschikt en nog kan beschikken tot staving van de gronden van zijn verweer, en de getuigen die hij daartoe kan doen horen. Wordt hieraan niet voldaan, dan kan de rechter daaraan de gevolgen verbinden die hij geraden acht.

H

In artikel 30l, tweede lid, vervalt de eerste volzin en wordt «Overigens kan de rechter» vervangen door «De rechter kan».

I

Artikel 30n wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid komen de eerste en tweede volzin te luiden: Bij het verhoor van een partij, getuige of deskundige kan de rechter volstaan met aantekening van de summiere inhoud van de afgelegde verklaring. Bepaalt de rechter dat de verklaring van een partij, getuige of deskundige geheel in het proces-verbaal zal worden opgenomen, dan wordt de verklaring onverwijld op schrift gesteld en aan de partij, getuige of deskundige voorgehouden.

2. In het zevende lid vervalt «en in de artikelen 180, eerste lid, 198, vijfde lid, en 201, vierde lid».

J

Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Al hetgeen is voorgeschreven in deze afdeling en in artikel 30a, derde lid, onder a tot en met e en onder h en i, en vierde lid, wordt op straffe van nietigheid in acht genomen.

2. Het vierde lid vervalt.

K

De negende afdeling van de tweede titel van het eerste Boek vervalt.

L

In artikel 233, eerste lid, wordt «artikel 195» vervangen door «artikel 187».

M

Artikel 244 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 199» vervangen door «artikel 191».

2. In het derde lid wordt «artikel 205» vervangen door «artikel 202».

N

In artikel 248 wordt «artikel 199» vervangen door «artikel 191».

O

In artikel 278, eerste lid, wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende: Artikel 30a, derde lid, onderdelen f en g, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak of de procedure zich hiertegen verzet.

P

Artikel 284 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid vervallen.

2. Onder vernummering van het vierde lid tot tweede lid wordt in het tweede lid (nieuw) «de artikelen 195 en 199» vervangen door «de artikelen 187 en 191».

Q

Artikel 418a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst en wordt «de zevende tot en met de negende afdeling» vervangen door «de zevende en achtste afdeling».

2. Er wordt een lid toegevoegd dat luidt:

  • 2. De artikelen van de negende afdeling van de tweede titel van het eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarvoor de wetgeving inzake vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht niet is ingevoerd, zijn van overeenkomstige toepassing. Verwijzingen in dit wetboek naar artikelen van de negende afdeling van de tweede titel van het eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, worden gelezen als verwijzingen naar het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarvoor de wetgeving inzake vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht niet is ingevoerd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het «Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarvoor de wetgeving inzake vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht niet is ingevoerd» verstaan: het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bedoeld in artikel XII, eerste lid, van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht.

R

De eerste afdeling van de zevende titel van het derde Boek vervalt.

S

Het opschrift van afdeling 1A van de zevende titel van het derde Boek komt te luiden:

EERSTE AFDELING. TOEGANG TOT GEGEVENS IN ZAKEN BETREFFENDE SCHENDING VAN MEDEDINGINGSRECHT

T

In artikel 844, eerste lid, wordt «bescheiden» vervangen door «gegevens» en wordt «artikel 843a» vervangen door «de artikelen 194, 195 en 195a».

U

In artikel 845 wordt «artikel 843a, vierde lid,» vervangen door «artikel 194, tweede lid, aanhef en onder b» en wordt «bescheiden» vervangen door «gegevens».

V

Artikel 847 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 843a» vervangen door «de artikelen 194, 195 en 195a».

2. In het tweede lid wordt «bescheiden» vervangen door «gegevens».

W

Artikel 849 wordt «artikel 843a» vervangen door «de artikelen 194, 195 en 195a» en wordt «bescheiden» vervangen door «gegevens».

X

In artikel 1018a, vierde lid, wordt «Artikel 191, tweede lid, tweede en derde zin» vervangen door «Artikel 199, derde lid».

Y

Artikel 1019a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 843a» vervangen door «artikel 194, eerste lid».

2. In het tweede lid wordt «In de procedure op de voet van artikel 843a» vervangen door «In procedures bedoeld in artikel 196 in verbinding met artikel 204 en de artikelen 194 en 195».

3. In het derde lid wordt «de vordering» vervangen door «het verzoek» en wordt «Artikel 843a, vierde lid,» vervangen door «Artikel 194, tweede lid, aanhef en onder b».

Z

In artikel 1019h wordt «artikel 843a, eerste lid,» vervangen door «artikel 194, eerste lid».

AA

In artikel 1019r, eerste lid, wordt «artikel 201» vervangen door «artikel 193».

BB

In artikel 1019ij, tweede lid, wordt «Artikel 191, tweede lid, tweede en derde zin» vervangen door: Artikel 199, derde lid».

CC

In artikel 1022b wordt «een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht, een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging, of inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden» vervangen door «om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen».

DD

In artikel 1074b wordt «een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging» vervangen door «om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen».

ARTIKEL III

Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 339, eerste lid, wordt «de artikelen 194 tot en met 199» vervangen door «de artikelen 186 tot en met 191».

B

In artikel 343c, vierde lid, wordt «artikel 198 lid 4» vervangen door «artikel 190 lid 4» en wordt «artikel 205 lid 1» vervangen door «artikel 202 lid 1».

C

In artikel 450, vierde lid, wordt «artikel 194» vervangen door «artikel 186».

ARTIKEL IV

In artikel 304, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt «de artikelen 195, 196, 199» vervangen door «de artikelen 187, 188, 191».

ARTIKEL V

De Gerechtsdeurwaarderswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. het opmaken van een proces-verbaal, bestemd om in procedures voor de burgerlijke rechter tot bewijs te dienen van de daarin door de gerechtsdeurwaarder persoonlijk waargenomen feiten.

B

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: De kennisgeving gaat vergezeld van alle gegevens die voorzienbaar van belang zijn voor de beoordeling of het verrichten van de ambtshandeling in strijd is met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat en waarover de gerechtsdeurwaarder redelijkerwijs kan beschikken.

2. Aan het zevende lid worden twee zinnen toegevoegd, luidende: De procedure wordt, op straffe van niet-ontvankelijkheid, ingesteld binnen veertien dagen na de dag waarop de gerechtsdeurwaarder de aanzegging heeft ontvangen, bedoeld in het tweede lid. De bij de kennisgeving verstrekte gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden bij het begin van de procedure in het geding gebracht.

C

In artikel 20, derde lid, onderdeel e, vervalt: van stoffelijke aard.

ARTIKEL VI

In artikel 37, tweede lid, van de Onteigeningswet wordt «artikel 194, vijfde lid» vervangen door «artikel 186, vijfde lid».

ARTIKEL VII

In artikel 18, tweede lid, van de Uitvoeringswet Bewijsverdrag wordt «artikel 195» vervangen door «artikel 187» en wordt «de artikelen 199, derde lid» vervangen door «de artikelen 191, derde lid».

ARTIKEL VIII

De Uitvoeringswet EG-bewijsverordening wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12, derde lid, wordt «de artikelen 195 en 199» vervangen door «de artikelen 187 en 191».

B

In artikel 13, tweede lid, wordt «artikel 195» vervangen door «artikel 187» en wordt «de artikelen 199, derde lid» vervangen door «de artikelen 191, derde lid».

ARTIKEL IX

In artikel 20, tweede lid, van de Uitvoeringswet Rechtsvorderingsverdrag 1905 wordt «artikel 195» vervangen door «artikel 187» en wordt «de artikelen 199, derde lid» vervangen door «de artikelen 191, derde lid».

ARTIKEL X

In artikel 16, tweede lid, van de Uitvoeringswet Rechtsvorderingsverdrag 1954 wordt «artikel 195» vervangen door «artikel 187» en wordt «de artikelen 199, derde lid» vervangen door «de artikelen 191, derde lid».

ARTIKEL XI

Artikel 7 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «de artikelen 191 en 203, tweede en derde lid» vervangen door «de artikelen 165 en 177, tweede en derde lid».

2. In het vijfde lid wordt «de artikelen 197 tot en met 199, 203 en 205» vervangen door «de artikelen 171 tot en met 173, 177 en 179.

ARTIKEL XII

  • 1. Artikel I heeft betrekking op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures, vorderingen, verzoeken en gerechten waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) niet in werking is getreden overeenkomstig artikel II van het Besluit van 25 januari 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 16).

  • 2. Artikel II heeft betrekking op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures en vorderingen voor de Hoge Raad waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) en de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289) in werking zijn getreden overeenkomstig artikel II van het Besluit van 25 januari 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 16).

ARTIKEL XIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XIV

Deze wet wordt aangehaald als: Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Rechtsbescherming,

Naar boven