De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het stellen van
de volgende nadere vragen. De leden van de CDA-fractie wensen over dit wetsvoorstel nog de volgende aanvullende vragen aan de regering
te stellen.
Op welke wijze vallen de volgende voorwaardelijke en/of toekomstige verplichtingen
van een belastingplichtige aan zijn vennootschap onder het wetsvoorstel? Deze leden
leggen u graag een aantal situaties voor.
Stel een belastingplichtige heeft een eigenwoningschuld van € 1.000.000,– bij zijn
vennootschap (verzekerd met hypotheekrecht) met een vaste rente van 4% voor 20 jaar.
Bij een letterlijke lezing van het wetsvoorstel lijken de in de toekomst te vervallen
rentetermijnen voor de komende jaren onder het wetsvoorstel te vallen, aangezien dit
civielrechtelijke verplichtingen zijn met een nominale waarde van € 800.000,–. Na
aftrek van de grens van € 700.000,–, zou de belastingplichtige dan € 100.000,– box 2-inkomen
in aanmerking moeten nemen. Dit lijkt niet te passen in het doel en de strekking van
de uitzondering voor eigenwoningschulden. Wat is de opvatting van de regering hierover?
Deze leden hebben een vraag over dezelfde situatie als hierboven, alleen dan is er
sprake van een variabele rente. Klopt het dat dan de civielrechtelijke verplichting
geen nominale waarde heeft en dat de in de toekomst te vervallen rentetermijnen niet
worden geraakt?
Vergelijkbaar met de situatie hierboven is de situatie waarbij de belastingplichtige
een woning huurt van zijn vennootschap voor een periode van 10 jaar. Vallen alle toekomstige
huurtermijnen onder het wetsvoorstel?
Tot slot de volgende situatie. Stel dat de vennootschap een optie heeft om een vermogensbestanddeel
van de belastingplichtige te kopen voor een vast bedrag over vijf jaar. Valt de optieverplichting
van de belastingplichtige onder het wetsvoorstel gedurende die vijf jaar en zo ja,
voor welke waarde wordt de optieverplichting dan in aanmerking genomen, aangezien
deze geen nominale waarde heeft?
Verder vragen deze leden of de nominale waarde van een conserverende aanslag onder
het wetsvoorstel valt als de vennootschap zekerheid geeft voor de conserverende aanslag
aan de ontvanger. Hoe maakt de belastingplichtige in dat geval aannemelijk dat hij
ook garant had kunnen staan op eigen kracht (bijv. door een pandrecht te laten vestigen
op zijn directe, aanmerkelijk belang)?
Leveringsverplichtingen van een belastingplichtige aan zijn vennootschap vallen volgens
de nota naar aanleiding van het nader verslag onder het wetsvoorstel.2 Voor welke waarde worden leveringsverplichtingen in aanmerking genomen, nu leveringsverplichtingen
geen nominale waarde hebben? Graag een reactie.
Hoe maakt een belastingplichtige aannemelijk dat hij op eigen kracht kan lenen als
zijn vennootschap garant staat voor een externe (bank)lening? Op welk moment vindt
een dergelijke toets plaats? Is dat bij het aangaan van een lening of is dit steeds
jaarlijks op 31 december?
Vindt, na invoering van het wetsvoorstel, in de navolgende situatie invordering van
de conserverende aanslag plaats? Bij emigratie van de belastingplichtige is voor zijn
aanmerkelijk belang in X BV een conserverende aanslag opgelegd. De belastingplichtige
verwerft na zijn emigratie een nieuw aanmerkelijk belang in een vennootschap, die
is gevestigd in zijn nieuwe woonland en leent vervolgens meer dan € 700.000,– van
deze nieuwe opgerichte vennootschap. Is het relevant of de belastingplichtige een
lening aantrekt van een vennootschap die direct noch indirect relevant is voor de
conserverende aanslag?
De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering met
belangstelling tegemoet en ontvangen de nadere memorie van antwoord graag uiterlijk
vrijdag 25 november 2022.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man