35 494 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2021)

Nr. 10 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 november 2020

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Artikel XII, onderdeel R, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde onderdeel tot het zesde tot en met achtste onderdeel worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

4. Het derde en vierde lid respectievelijk het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot het vierde en vijfde lid respectievelijk het zevende en achtste lid.

5. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. In afwijking van het tweede lid wordt het garantiebedrag voor de jonggehandicapte die in de maand van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen S, W, Z, AA en BB van de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde wet, recht zou hebben gehad op inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 2:39, eerste lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van die wet, vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze behorende bij de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 2:41, zoals dat artikel luidde op de dag voor inwerkingtreding van die wet, indien die jonggehandicapte sinds januari 2015 onafgebroken inkomen heeft genoten.

2. In het zesde onderdeel (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid (nieuw)».

3. Het zevende onderdeel (nieuw) komt te luiden:

7. Het vijfde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «Het derde lid» vervangen door «Het vierde lid».

b. In onderdeel b wordt voor de punt ingevoegd: «of uitkering als bedoeld in de artikelen 3:50 of 3:51 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel XII, onderdeel Ja, van de Verzamelwet SZW 2021».

4. Het achtste onderdeel (nieuw) komt te luiden:

8. Na het vijfde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

6. De periode van een jaar, bedoeld in het vijfde lid, kan bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk met ten hoogste een jaar worden verlengd voor zover dat nodig is in verband met de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19.

5. Na het achtste onderdeel (nieuw) wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

9. In het zevende lid (nieuw) wordt «op grond van het tweede lid» vervangen door «op grond van het tweede of derde lid».

2

Na artikel XVIc wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XVId Wet tegemoetkomingen loondomein

In artikel 3.2 van de Wet tegemoetkomingen loondomein wordt «€ 0,51» vervangen door «€ 0,49» en wordt «€ 1.000» vervangen door «€ 960».

Toelichting

Onderdeel 1 (Artikel XII Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)

Met dit onderdeel wordt de Wajong aangepast. Deze aanpassing vloeit voort uit de behandeling van de Wet vereenvoudiging Wajong1. Op 25 mei 2020 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de voorzitter van de Eerste Kamer geïnformeerd over het treffen van een aparte regeling voor de groep in de Wajong2010 die werkt en vanwege inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong niet de mogelijkheid heeft om in de voortgezette werkregeling te stromen.2 Deze regeling wordt conform de eerdere toezegging aan de Eerste Kamer in deze nota van wijziging opgenomen.

Aparte regeling voor een specifieke groep

Wajongers in de Wajong2010 ontvangen wanneer zij gaan werken inkomensondersteuning op basis van de werkregeling. Wajongers in de werkregeling die tenminste zeven jaar recht hebben gehad op arbeidsondersteuning vanuit de Wajong2010 en 27 jaar of ouder zijn, komen vervolgens in de voortgezette werkregeling terecht ongeacht of zij werken of niet. Op het moment dat zij (gaan) werken en een inkomen hebben van ten minste 20 procent van het wettelijk minimumloon (WML), ontvangen zij op basis van deze voortgezette werkregeling inkomensondersteuning die het inkomen aanvult tot 100 procent WML. Ook mensen uit de oWajong kunnen hiervoor in aanmerking komen als zij overstappen naar de Wajong2010.

Door de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong kan een deel van de Wajongers in de Wajong2010 niet meer in de voortgezette werkregeling instromen. In het debat met de Eerste Kamer over de wet vereenvoudiging Wajong heeft mevrouw Oomen-Ruijten (CDA) aandacht gevraagd voor de groep mensen in de Wajong2010 die sinds de inwerkingtreding van de Participatiewet in 2015 aaneengesloten werkt, een inkomen heeft van meer dan 20 procent WML en de verwachting had om in 2021, 2022 of 2023 de voortgezette werkregeling in te kunnen stromen. Op dat moment is de instroom in de Wajong voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen echter afgesloten. De betreffende specifieke groep heeft de zes jaar voor inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong aaneengesloten gewerkt en zit dicht op instroom in de voortgezette werkregeling. Dit perspectief op de voortgezette werkregeling zou door de inwerkingtreding van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning vanaf 1 januari 2021 veranderen. Dit voorstel regelt, naar aanleiding van het debat in de Eerste Kamer, dat voor deze groep het garantiebedrag alsnog wordt gebaseerd op de voortgezette werkregeling. Het garantiebedrag zal voor deze groep daarmee hoger uitkomen dan de uitkering voorafgaand aan inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong.

De voorgestelde regeling houdt in dat het garantiebedrag voor de specifieke groep die door de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong niet meer in de voortgezette werkregeling kan instromen, maar wel sinds 2015 aaneengesloten inkomen heeft genoten, anders wordt vastgesteld dan beschreven in artikel 8:8, tweede lid, van de wet. Het voorgestelde derde lid regelt dat het garantiebedrag gebaseerd wordt op de berekeningswijze behorende bij de voortgezette werkregeling, bedoeld in artikel 2:41a, van de wet. Dit geldt alleen voor de jonggehandicapte die in januari 2021 recht zouden hebben gehad op de werkregeling, op het moment van inwerkingtreding inkomen geniet (artikel 8:8 eerste lid) en sinds januari 2015 onafgebroken inkomen heeft genoten.

De verwachte omvang van de groep die met de voorliggende wijziging aanspraak gaat maken op een garantiebedrag gebaseerd op de rekenregels van de voortgezette werkregeling komt neer op circa 1.700. Dit zijn Wajongers in de werkregeling die eind 2019 vijf jaar aaneengesloten hebben gewerkt en de verwachting hadden in 2021, 2022 of 2023 in te stromen in de voortgezette werkregeling.3

Werkwijze

In eerste instantie wordt het garantiebedrag voor de betreffende groep door UWV vastgesteld door op basis van een gemiddeld inkomen de uitkering te berekenen waarop een Wajonger in de oude situatie aanspraak zou hebben gehad. Voor het bepalen van het gemiddelde inkomen zijn de in het Besluit garantiebedrag Wajong vastgelegde regels van toepassing. Op basis van de definitieve gegevens uit de Polisadministratie zal UWV bepalen wie er voor het garantiebedrag op basis van de voortgezette werkregeling in aanmerking komen en het garantiebedrag voor deze groep bijstellen. Het gaat om bijstelling met terugwerkende kracht. Hierbij zal geen sprake zijn van terugvorderingen omdat de bijstelling begunstigend is.

Het moment waarop deze Wajongers in aanmerking zouden zijn gekomen voor de voortgezette werkregeling verschilt in de tijd. Dit is immers afhankelijk van het moment dat een Wajonger is ingestroomd in de Wajong2010 en het moment dat deze 27 jaar wordt. In het kader van uitvoerbaarheid heeft de regering, in overleg met UWV, besloten om voor de gehele groep die zes jaar aaneengesloten inkomen uit arbeid heeft genoten het garantiebedrag met ingang van januari 2021 vast te stellen op basis van de voortgezette werkregeling. UWV acht het niet uitvoerbaar om in individuele gevallen, op het moment dat een Wajonger op basis van leeftijd of instroom in de Wajong in de voortgezette werkregeling zou zijn ingestroomd, het garantiebedrag aan te passen.

Alleen Wajongers in de werkregeling die in de periode van januari 2015 tot en met december 2020 aaneengesloten inkomen uit arbeid hebben genoten en op 1 januari 2021 inkomen hebben uit arbeid komen in aanmerking voor het garantiebedrag op basis van de voortgezette werkregeling. Alleen wanneer het gemiddelde inkomen uit arbeid vastgesteld conform het besluit garantiebedrag ten minste 20 procent WML bedraagt leidt dit tot een hoger garantiebedrag. Daarbij moet worden aangemerkt dat door het hanteren van de definitie van inkomen conform het Algemeen inkomensbesluit (AIB) eventueel ook inkomen kan worden meegenomen waar geen directe arbeid tegenover staat (bijvoorbeeld een loondervingsuitkering op basis van de WW, ZW, WAO of WIA).

Financiering

Het treffen van een aparte regeling voor deze specifieke groep kost structureel 2,5 miljoen euro. Deze kosten worden gedekt via een structurele verlaging van de AO-tegemoetkoming vanaf het jaar 2021. Ook is er sprake van extra incidentele uitvoeringskosten van circa 0,6 miljoen euro, waarvan het grootste deel in 2021 valt. Deze financiële kosten komen bovenop het huidige budget voor de implementatie van de Wet vereenvoudiging Wajong.

Uitvoeringskosten

Incidentele kosten (€ miljoen)

2021

2022

2023

2024

Totaal

0,49

0,08

0.02

0.01

Regeldruk

Deze aanpassing heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor professionals en bedrijven. De aanpassing heeft wel invloed op de ontwikkeling van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor burgers. Er is sprake van eenmalige inhoudelijke nalevingskosten van circa 425 uur in 2021. Dit zijn de kosten voor Wajongers die gemoeid zijn met het kennisnemen van de nieuwe regelgeving. In totaal gaat het om circa 1.700 mensen à 15 minuten per persoon.

Het treffen van de regeling voor de specifieke groep heeft geen invloed op de structurele ontwikkeling van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten voor burgers. Het Adviescollege toetsing regeldruk kan zich kan vinden in deze beschrijving.

Uitvoeringstoets UWV

UWV heeft een uitvoeringstoets op deze Wajong-aanpassing uitgebracht. Het voorstel is voor UWV uitvoerbaar, maar de implementatie van het voorstel is niet met ingang van 1 januari 2021 geregeld. UWV geeft aan dat voor de uitvoerbaarheid van belang is dat de definitieve inkomensgegevens over januari beschikbaar zijn in de Polisadministratie en dat er daarnaast voldoende uitvoeringscapaciteit bij de divisie Uitkeren beschikbaar is. Pas op dat moment kan UWV starten met het vaststellen welke Wajongers in de werkregeling in aanmerking komen voor een garantiebedrag op basis van de voortgezette werkregeling. UWV geeft aan dat het, gezien de implementatie van de wet Vereenvoudiging Wajong en de nazorg hiervan, op z’n vroegst in het tweede kwartaal van 2021 kan starten met het vaststellen welke Wajongers tot de doelgroep behoren. Het hogere garantiebedrag op basis van de voortgezette werkregeling kan (indien van toepassing) wel met terugwerkende kracht worden uitbetaald. UWV vraagt daarnaast aandacht voor de uitlegbaarheid van dit voorstel en geeft aan dat bij de implementatie van voorliggend voorstel derhalve extra aandacht zal worden geschonken aan een zorgvuldige communicatie over de wijziging.

Uitkomsten consultaties

Het voorstel is voorgelegd ter consultatie aan Sociale partners, de Landelijke cliëntenraad (LCR) en uitgezet voor internetconsultatie.

De werkgevers binnen de Stichting van de Arbeid hebben geen opmerkingen bij het voorstel.

De vakbonden roepen op om ervoor te zorgen dat alle mensen in de werkregeling uitzicht hebben op de verwachte bestaanszekerheid op het WML. De doelgroep die nu wordt gehanteerd, vinden zij te beperkt. Het garantiebedrag wordt, voor hen die op 1 januari 2021 in de werkregeling zitten, enkel gebaseerd op de voortgezette werkregeling wanneer Wajongers sinds 1 januari 2015 onafgebroken inkomen hebben genoten. Volgens een schatting komen 1.700 mensen hiervoor in aanmerking. Eind 2019 zaten bijna 20.000 Wajongers in de werkregeling die op termijn in de voortgezette werkregeling zouden zijn ingestroomd. De vakbonden adviseren om de doelgroep van het voorliggende voorstel uit te breiden. Ook de LCR, Ieder(in) en enkele burgers adviseren de doelgroep uit te breiden.

Met voorliggende aanpassing wordt conform een toezegging aan de Eerste Kamer tegemoetgekomen aan de wens van Senator Oomen om voor een kleine specifieke groep het overgangsrecht aan te passen. De regering is niet voornemens deze groep uit te breiden en neemt het voorstel derhalve niet over.

De afbakening van groep die alsnog in aanmerking komt voor een garantiebedrag, acht de LCR onrechtvaardig en typeert hij als discriminatie. Ook enkele respondenten bij de internetconsultatie noemen dit discriminatie. De regering erkent dat zij onderscheid maakt tussen Wajongers die in januari 2021, sinds januari 2015 onafgebroken inkomen hebben genoten en Wajongers die in januari 2021 werken, maar niet gedurende deze periode onafgebroken inkomen hebben genoten. Zoals eerder aangegeven acht de regering een uitzondering voor deze groep wel gerechtvaardigd. De regering is van mening dat er op basis van (inter)nationale wet- en regelgeving geen sprake is van ongeoorloofde (indirecte) discriminatie.

LCR en ieder(in) vragen in hun reactie aandacht voor Wajongers die eind 2019 aan het werk waren, maar in 2020 het werk verliezen als gevolg van de coronacrisis. Deze groep komt niet in aanmerking voor het garantiebedrag op basis van de oude regels, indien het recht op WW in januari 2021 is vervallen en zij geen nieuwe baan vinden voor januari 2021. Zij adviseren om voor hen aanvullend overgangsrecht te creëren en hen alsnog de mogelijkheid te geven om, binnen een redelijke termijn, in aanmerking te komen voor een garantiebedrag op basis van de oude regels. De regering is van mening dat het overgangsrecht van de wet vereenvoudiging Wajong niet bedoeld is om effecten van de coronacrisis op te vangen. De Eerste Kamer heeft aandacht gevraagd voor de crisisbestendigheid van het garantiebedrag. Met zijn brieven van 29 september 20204 heeft de Staatssecretaris van SZW de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd op welke wijze de regering de crisisbestendigheid van het garantiebedrag zal onderzoeken en eventueel verder zal borgen door het verlengen van de garantietermijn.

Inwerkingtreding

Zoals aangegeven zal UWV niet eerder dan in het tweede kwartaal 2021 starten met implementatie van het voorgestelde artikel 8:8, derde lid. Dat doet er niet aan af dat deze bepaling werking heeft vanaf de datum dat deze aanpassing in werking treedt.

Onderdeel 2 (Artikel XVId Wet tegemoetkomingen loondomein)

Ter dekking van de temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd is afgesproken dat het hoge LIV-tarief van maximaal 2.000 euro met ingang van 2020 werd gehalveerd. Daarnaast is afgesproken het jeugd-LIV met ingang van 2020 te verlagen en vervolgens geheel af te schaffen met ingang van 2024. Verder is met werkgevers een taakstelling overeengekomen van cumulatief € 200 miljoen op de tegemoetkomingen in het kader van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) 5. Deze taakstelling is budgettair verwerkt door het budget van het LIV vanaf 2022 structureel te verlagen met € 14,3 miljoen per jaar. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd6. Dit impliceert dat het LIV-tarief per 2021 wordt verlaagd, vanwege de uitbetaling die één jaar later plaatsvindt. Aan deze eerder gemaakte afspraak in het pensioenakkoord wordt met deze wetswijziging technisch invulling gegeven door het huidige bedrag per verloond uur van het LIV in artikel 3.2 van de Wtl te verlagen van € 0,51 naar € 0,49. Het huidige maximumbedrag van € 1.000 per jaar wordt evenredig verlaagd naar € 960.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Wet van 27 mei 2020 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong (Stb. 2020, 173)

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, nr. Q.

X Noot
3

Het gaat nadrukkelijk om een globale inschatting van de omvang van de groep. Op basis van gegevens vlak voor en na inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong zal de definitieve omvang van de groep vastgesteld moeten worden.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2020/21, 35 213, nr. R en Kamerstukken II, 2020/21, nr. 37.

X Noot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 32 043, nr. 457.

X Noot
6

Tweede Kamer, vergaderjaar 2018/2019, 35 223, nr. 6 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 34 304, nr. 15.

Naar boven