35 479 Tijdelijke bepaling in verband met de informatieverstrekking aan het RIVM bij de bestrijding het novel coronavirus (2019-nCoV) (Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM i.v.m. COVID-19)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het RIVM te ondersteunen in haar taak om werkzaamheden te verrichten bij de bestrijding van het novel coronavirus (2019-nCoV);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Na artikel 14.6 van de Telecommunicatiewet wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14.7

  • 1. Onze Minister is bevoegd om, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, aanbieders van openbare mobiele telecommunicatienetwerken die openbare mobiele telefoniediensten aanbieden te verplichten de informatie bedoeld in het tweede lid te verstrekken aan het CBS, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek. Het CBS gebruikt en bewerkt de door de aanbieders verstrekte informatie uitsluitend ten behoeve van het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op het RIVM, dat deze informatie uitsluitend gebruikt in verband met diens taak op grond van artikel 6c van de Wet publieke gezondheid bij de bestrijding van het novel coronavirus (2019-nCoV).

  • 2. De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt bestaat uit de totaalaantallen per Nederlandse gemeente en per uur van de mobiele eindapparaten die op enig moment in dat uur in die gemeente verbonden waren met het openbare mobiele telecommunicatienetwerk van de betreffende aanbieder, uitgesplitst naar afgeleide herkomst van de houder van het mobiele eindapparaat, waarbij:

    • a. de afgeleide herkomst gelijk staat aan:

      • 1°. de gemeente waar het eindapparaat gemiddeld over de afgelopen 30 dagen het grootste deel van de tijd verbinding heeft gemaakt met het openbare mobiele telecommunicatienetwerk van de betreffende aanbieder, of

      • 2°. in geval van een buitenlands nummer, het land dat is af te leiden uit de mobiele landencode als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Nummerplan voor identiteitsnummers ten behoeve van internationale mobiliteit (IMSI-nummers), ingedeeld in negen categorieën, te weten:

        • Duitsland;

        • België;

        • het Verenigd Koninkrijk;

        • overige landen binnen Europa;

        • landen in Noord-Amerika;

        • landen in Zuid-Amerika;

        • landen in Azië;

        • landen in Afrika;

        • landen in Oceanië,

    • b. geen informatie wordt verstrekt over een totaalaantal met eenzelfde afgeleide herkomst dat kleiner is dan 15, en

    • c. de informatie die betrekking heeft op een datum na inwerkingtreding van dit artikel telkens eenmaal per 24 uur wordt verstrekt.

  • 3. Bij de verstrekking, bedoeld in het eerste lid, en de verwerking ten behoeve van die verstrekking, worden de artikelen 11.5 en 11.5a waar nodig buiten toepassing gelaten. De aanbieders vernietigen de persoonsgegevens die zij genereren ter verkrijging van de informatie die moet worden verstrekt, direct na verkrijging van die informatie.

  • 4. Het CBS maakt de informatie, bedoeld in het tweede lid, noch de ten behoeve van het Rijksinstituut gecombineerde en bewerkte informatie, openbaar en deelt deze niet met anderen dan het Rijksinstituut.

  • 5. Het CBS vernietigt de per aanbieder verstrekte gegevens zodra het deze heeft gecombineerd met de gegevens van de andere aanbieders. Het CBS en het Rijksinstituut vernietigen de gecombineerde en bewerkte gegevens zodra deze niet meer nodig zijn voor de taak, bedoeld in het eerste lid, en in ieder geval uiterlijk een jaar nadat de informatie is verstrekt.

  • 6. Onze Minister is bevoegd om, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij het opleggen van een verplichting op grond van het eerste lid, aanbieders van openbare mobiele telecommunicatienetwerken dwingende aanwijzingen te geven met betrekking tot de verstrekking bedoeld in het eerste lid en de manier waarop de aanbieders de totaalaantallen en de afgeleide herkomst, bedoeld in het tweede lid, bepalen. Onze Minister kan de aanwijzingen wijzigen.

  • 7. In de aanwijzingen, bedoeld in het zesde lid, wordt bepaald vanaf welke datum, niet eerder dan 1 januari 2020, de informatie bedoeld in het tweede lid, of een deel daarvan, moet worden verstrekt.

  • 8. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, informeert de Tweede Kamer der Staten Generaal zes maanden na het opleggen van een verplichting op grond van het eerste lid, en in voorkomend geval elke zes maanden daarna, over de doeltreffendheid van de informatieverstrekking op grond van die verplichting.

ARTIKEL II

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet vervalt een jaar na inwerkingtreding. Bij koninklijk besluit kan worden bepaald dat artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet op een later tijdstip vervalt, met dien verstande dat dit tijdstip telkens ten hoogste twee maanden na het tijdstip ligt waarop dit artikel zou vervallen.

  • 3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.

  • 4. Bij koninklijk besluit kan een tijdstip worden aangewezen waarop artikel 14.7 van de Telecommunicatiewet vervalt, dat ligt vóór het tijdstip bedoeld in het tweede lid.

ARTIKEL III

Deze wet wordt aangehaald als: Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM i.v.m. COVID-19.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Naar boven