35 450 Voorjaarsnota 2020

Nr. 4 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 17 juni 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 20 mei 2020 inzake de Voorjaarsnota 2020 (Kamerstuk 35 450, nrs. 1 en 2).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vragen en antwoorden

Vraag 1

Hoeveel bedraagt het bbp in 2020 en 2021? Wat betekent dit voor official development assistance (ODA) en de EU-afdracht?

Vraag 60

Hoe komt het dat Nederland meer gaat bijdragen aan ontwikkelingshulp, terwijl het bruto nationaal inkomen (bni) juist daalt?

Antwoord op vragen 1 en 60

De ramingen in de Voorjaarsnota zijn gebaseerd op de cijfers uit het Centraal Economisch Plan van het CPB. In deze cijfers is nog geen rekening gehouden met de effecten van de corona-crisis. Sindsdien heeft het CPB nog geen nieuwe raming gepubliceerd. In de Miljoenennota wordt een geactualiseerd beeld van de ODA en de EU-afdrachten gepresenteerd, mede op basis van de actuele cijfers van het bruto nationaal inkomen (BNI).

Bij Voorjaarsnota voorzag het CEP groei van het BNI. De ontwikkeling van het budget voor ontwikkelingssamenwerking is gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI. Als gevolg hiervan leiden de CEP-cijfers tot een stijging van het ODA-budget.

Vraag 2

Waarom telt de 34 miljard euro aan uitgestelde belastingen mee voor het EMU-saldo?

Antwoord op vraag 2

In de Voorjaarsnota is een grove inschatting gemaakt voor het saldo, waarbij voor uitstel een bedrag van 32 miljard euro is berekend. Deze inschatting is met grote onzekerheid omgeven en onder meer afhankelijk van de economische ontwikkelingen en het gebruik van de uitstelregeling. In principe benadert Eurostat en CBS met het EMU-begrip het transactiebegrip. Voor het transactiebegrip maakt het moment van betaling in de kas niet uit, maar is het moment van de onderliggende economische transactie leidend. Voor veel belastingsoorten is dat geoperationaliseerd als de «een-maands-verschoven-kas». Dat zijn alle belastingsoorten exclusief de schenk- en erfbelasting, dividendbelasting, inkomensheffing, de vennootschapsbelasting en de btw. Voor de schenk- en erfbelasting, dividendbelasting, inkomensheffing en de vennootschapsbelasting is het kasbegrip (moment van ontvangst) gelijk aan het EMU-begrip. Dus deze belastingsoortontvangsten in de kas van januari tot en met december 2020 vormen de ontvangsten voor het EMU-saldo van 2020. Voor de btw is de kas van januari 2020 tot en met december 2021, wat toegerekend wordt aan de transacties van 2020, relevant voor het EMU-saldo van 2020.

Voor de belastingsoorten waarvan sprake is van een verschoven kas zijn de kasdata van februari 2020 tot en met januari 2021 relevant voor het EMU-saldo van 2020. Deze definities zijn ook aangehouden voor deze Voorjaarsnota. Evenwel kan CBS/Eurostat besluiten tot aparte opslagen of verminderingen op de kasdata om tot het EMU-saldo te komen. Uitstel van belastingbetaling kan tot een dergelijke opslag en vermindering leiden.

Voor de hoogte van de EMU-schuld op 31 december 2020 zijn dergelijke opslagen of verminderingen niet relevant. Voor de EMU-schuld zijn namelijk de daadwerkelijke kasontvangsten leidend. Uitstel dat over de jaargrens heen gaat, pakt dan negatief uit voor de hoogte van de schuld.

Vraag 3

Waarom wordt het uitstel van belastingen voor de tweede periode van juni t/m augustus geschat op 1,5 miljard euro?

Antwoord op vraag 3

De beleidsmaatregel ter grootte van 1,5 miljard euro behelst verlenging van de aanmeldperiode van 19 juni tot 1 oktober. Na aanmelding, via een (digitaal) verzoek om uitstel van de ondernemer, gaat het traject van uitstel van belastingbetaling lopen. De centrale aanname in de raming van 1,5 miljard euro is dat de meeste ondernemers die door de corona-crisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen al uitstel van belastingbetaling hebben aangevraagd voor 19 juni.

Vraag 4

Kunt u een overzicht geven van het verwachte EMU-saldo en de EMU-schuld van alle EU-lidstaten in 2020 (graag per lidstaat aangeven)?

Antwoord op vraag 4

Onderstaande tabel geeft een raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld voor alle 27 EU-lidstaten in procenten bbp. Alle cijfers zijn afkomstig uit de meest recente lenteraming van de Europese Commissie, behalve voor Nederland, waarvoor de cijfers voor saldo en schuld uit de Voorjaarsnota zijn gebruikt.

Land

Saldo

Schuld

België

– 8,9

113,8

Bulgarije

– 2,8

25,5

Tsjechië

– 6,7

38,7

Denemarken

– 7,2

44,7

Duitsland

– 7,0

75,6

Estland

– 8,3

20,7

Ierland

– 5,6

66,4

Griekenland

– 6,4

196,4

Spanje

– 10,1

115,6

Frankrijk

– 9,9

116,5

Kroatië

– 7,1

88,6

Italië

– 11,1

158,9

Cyprus

– 7,0

115,7

Letland

– 7,3

43,1

Litouwen

– 6,9

48,5

Luxemburg

– 4,8

26,4

Hongarije

– 5,2

75,0

Malta

– 6,7

50,7

Nederland

– 11,8

65,2

Oostenrijk

– 6,1

78,8

Polen

– 9,5

58,5

Portugal

– 6,5

131,6

Roemenië

– 9,2

46,2

Slovenië

– 7,2

83,7

Slowakije

– 8,5

59,5

Finland

– 7,4

69,4

Zweden

– 5,6

42,6

Vraag 5

Hoe groot is het totale pakket aan crisismaatregelen, indien ook uitgaven voor gestegen werkloosheidsregelingen daartoe worden gerekend?

Vraag 31

Kunt u een overzicht overleggen van alle genomen steunmaatregelen en hun budgettaire beslag?

Vraag 59

Staat het Noodpakket 2.0 vermeld in tabel 5.1? Zo nee, kunt u tabel 5.1 dan aanvullen?

Vraag 62

Kunt u een overzicht geven van alle noodmaatregelen die niet zijn meegenomen in de Voorjaarsnota tabel 5.1? En kunt u een indicatief overzicht geven van noodmaatregelen die het kabinet nog verwacht na het Noodpakket 2.0?

Antwoord op vragen 5, 31, 59 en 62

Een update van het tabel 5.1 bij de Voorjaarsnota is bijgevoegd als Bijlage 1. Overzicht noodmaatregelen bij de Kamerbrief Noodpakket banen en economie 2.01. In deze bijlage zijn de uitgavenmaatregelen en de fiscale maatregelen opgenomen. De wijzigingen in de uitgavenmaatregelen ten opzichte van de Voorjaarsnota zijn hierin in een aparte kolom weergegeven. De budgettaire consequenties van de verlenging van Noodpakket 2.0 van drie naar vier maanden zijn opgenomen in de Kamerbrief Noodpakket 2.0 (kamerstuk 35 420, nr. 42). Een totaal overzicht van de uitgavenmaatregelen is ook gepubliceerd op de website www.rijksfinancien.nl. Het effect van corona op de werkloosheidsuitgaven was in de Voorjaarsnota nog niet zichtbaar, omdat deze gebaseerd was op het economisch beeld uit het CEP. Het CPB publiceert de juniraming op 16 juni. Na doorrekening van de juniraming zal ik de Tweede Kamer per brief informeren over het actuele beeld van inkomsten, EMU-saldo en EMU-schuld voor 2020. Ik stuur deze brief voor aanvang van het debat over de Voorjaarsnota dat is gepland op woensdag 1 juli.

Vraag 6

Zijn er al garantieregelingen waar op dit moment daadwerkelijk kosten uit zijn voortgevloeid? Zo ja, kunt u daar een actueel overzicht van geven? Zo nee, wanneer worden kosten als gevolg van staatsgaranties verwacht? Hoe wordt de Kamer daarover geïnformeerd?

Antwoord op vraag 6

Tijdens het wetgevingsoverleg over de crisismaatregel herverzekering van leverancierskredieten op 15 april 20202 is de toezegging gedaan een overzicht te sturen van de bedragen waar de Nederlandse Staat in totaal garant voor staat. In deze brief, die uw Kamer voorafgaand aan het Voorjaarsnotadebat zal ontvangen, zal ook een onderscheid worden gemaakt tussen bestaande en nieuwe garanties.

Vraag 7

Wat zijn de financieringslasten van het Noodpakket banen en economie als geheel?

Antwoord op vraag 7

De verwachte rentelasten zullen zoals gebruikelijk bij de Ontwerpbegroting 2021 worden geactualiseerd. De financieringslasten van de noodmaatregelen lopen hierin mee via een toegenomen financieringsbehoefte.

Vraag 8

Hoe groot is het totale bedrag dat de rijksoverheid heeft geleend ter financiering van het Noodpakket banen en economie?

Vraag 40

Hoe groot is het totale bedrag dat de rijksoverheid heeft geleend ter financiering van het Noodpakket banen en economie, zowel 1.0 als 2.0?

Antwoord op vragen 8 en 40

Naar aanleiding van de Voorjaarsnota heeft het Agentschap haar financieringsplan aangepast voor 20203. De schatting van de financieringsbehoefte neemt hierin toe met 93 miljard ten opzichte van de laatste schatting welke was gebaseerd op de Miljoenennota 2020, waarbij 56 miljard direct te relateren is aan de noodmaatregelen in de Voorjaarsnota aan zowel de inkomsten- als uitgavenkant.

Dit betreft een grove inschatting en de uiteindelijke financieringsbehoefte is onder andere afhankelijk van de economische ontwikkeling en het beroep op de verschillende regelingen. Een update van de financieringsbehoefte – waarin ook het effect van het noodpakket 2.0 is verwerkt – zal na doorrekening van de juniraming van het CPB worden gepubliceerd. Deze update vindt plaats voor aanvang van het debat over de Voorjaarsnota dat is gepland op woensdag 1 juli.

Vraag 9

Wanneer kan het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte worden verwacht en hoe worden de gevolgen van de corona-crisis daarin meegenomen?

Antwoord op vraag 9

Ik heb de 16e Studiegroep Begrotingsruimte (hierna: de Studiegroep) gevraagd om advies uit te brengen over zowel de begrotingssystematiek als de begrotingsdoelstelling ten behoeve van de volgende kabinetsperiode. De gevolgen van de corona-crisis zijn groot en reiken verder dan deze kabinetsperiode, dus het lijkt mij vanzelfsprekend dat de Studiegroep de gevolgen van deze crisis betrekt in haar analyse.

Ik heb de Studiegroep gevraagd advies uit te brengen voor het zomerreces. Van de voorzitter van de Studiegroep heb ik begrepen dat de Studiegroep op korte termijn duidelijkheid zal geven over haar planning. U wordt daar dan vanzelfsprekend ook over geïnformeerd.

Vraag 10

Is er een overzicht van de nog beschikbare ruimte binnen de verschillende deelbegrotingen per ministerie?

Antwoord op vraag 10

Bij de Miljoenennota worden voor de verschillende deelbegrotingen budgetten vastgesteld om beleidsdoelen te halen. Tijdens het begrotingsjaar kan ruimte ontstaan doordat het begrote budget niet tot besteding komt of wanneer beleidsdoelen goedkoper gerealiseerd kunnen worden. Deze onderuitputting komt pas volledig in beeld aan het eind van het begrotingsjaar. De Tweede Kamer wordt over de verwachte onderuitputting al bij de Najaarsnota geïnformeerd.

Eventuele structurele onderuitputting is onderdeel van de reguliere begrotingsvoorbereiding in het voorjaar. De Kamer wordt via de Voorjaarsnota en de Miljoenennota geïnformeerd over de aard van de onderuitputting en over eventuele ramingsbijstellingen.

Vraag 11

Heeft u cijfers over de invoer en uitvoer van afgelopen vier maanden gespecificeerd binnen de EU en daarbuiten en de mate van invloed daarvan op het bnp?

Antwoord op vraag 11

Voor de invoer en uitvoer zijn enkel nog gegevens beschikbaar over het eerste kwartaal.

Groei volume uitvoer en invoer, t.o.v. voorgaande periode (in procenten)

2019Q4

2020Q1

Totale invoer

0,3

– 3,5

Invoer van goederen

1,5

– 4,2

Invoer van diensten

– 3,1

– 1,1

Totale uitvoer

0,4

– 3

Uitvoer van goederen

1

– 3,1

Uitvoer diensten

– 1,6

– 2,7

Bron: CBS, Nationale rekeningen

Bekeken vanuit de bestedingen droeg het handelssaldo (uitvoer minus invoer) per saldo licht positief bij aan de economische groei in het eerste kwartaal van 2020. Dit omdat de invoer harder kromp dan de uitvoer. Het aandeel van het handelssaldo in het bbp is daarmee licht toegenomen, van 10,8 procent in het 4e kwartaal van 2019, naar 11 procent in het 1e kwartaal van 2020.

Bekeken vanuit de toegevoegde waarde van de export is er wel sprake van een negatieve impact op het bbp. Een derde van het bbp werd de laatste jaren verdient via de export. Gebaseerd op de toegevoegde waarde per euro export van goederen en diensten is de toegevoegde waarde van de export met 1,1 procent gedaald. Dit is echter een eerste ruwe schatting, gebaseerd op het invoergehalte van de uitvoer in 2017 uit Nederland Handelsland 2019 (CBS), het meest recente jaar voorhanden.

De ontwikkeling van het aandeel van de EU in de in- en uitvoerwaarde van de goederen ziet er als volgt uit. Deze verdeling is gebaseerd op de statistieken voor internationale handel van het CBS, die niet overeenkomen met de Nationale rekeningen waarop de eerder genoemde volumegroei gebaseerd is. Van de diensten was in 2019 65,7 procent van de uitvoer binnen de EU, en 54,4 procent van de invoer. Hierover zijn nog geen data beschikbaar voor 2020.

Aandeel EU in totale waarde, goederen (in procenten)

Januari

Februari

Maart

Invoer

52

48

49

Uitvoer

71

62

62

Vraag 12

Kunt u aangeven hoe de geografische verdeling is van de uitgaven van het eerste steunpakket (Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid – NOW)?

Antwoord op vraag 12

De uitgaven per regio zijn niet voorhanden. Het aantal toekenningen (stand 29 mei jl.) wel. Ca. 12 procent van de bedrijven waaraan een NOW-subsidie is toegekend bevindt zich in de regio Groot Amsterdam, ca. 8 procent in regio Rijnmond, ca. 5 procent in de regio Midden-Utrecht, ca. 5 procent in de regio Haaglanden en 4 procent in de regio West-Brabant. Circa 1/3 van de bedrijven met een NOW-toekenning komt dus uit één van deze vijf regio’s, waar ook een groot deel van de economische activiteit van Nederland plaatsvindt. De rest van de bedrijven met een toekenning zijn verspreid over Nederland.

Vraag 13

Kunt u aangeven bij welke sectoren internationale (EU)-middelen aanvullend zijn geweest op het Nederlandse steunpakket?

Antwoord op vraag 13

Op internationaal en Europees niveau zijn meerdere maatregelen genomen in relatie tot COVID-19. Een deel hiervan is eerder uiteengezet in de bijlage Internationale en Europese maatregelen om economische gevolgen COVID-19 te mitigeren» bij Kamerbrief «Noodpakket: banen en economie»45. Daarnaast is in de Eurogroep van 7 en 9 april jl. een uitgebreid pakket aan Europese maatregelen overeengekomen. Deze maatregelen zijn voor een belangrijk deel generiek en niet sectorspecifiek, en in algemene zin gericht op het bieden van steun aan met name sectoren die het hardst zijn geraakt door de COVID-19 pandemie. Het is daarom aannemelijk dat internationale- of Europese middelen aanvullend zijn geweest op het Nederlands steunpakket.

Vraag 14

Welke reguliere overheidsuitgaven zijn in het gedrang gekomen door coronamaatregelen?

Antwoord op vraag 14

De steunmaatregelen voor het beperken van de economische en maatschappelijke gevolgen van de coronacrisis worden gefinancierd door extra te lenen en de schuld te laten oplopen. Het kabinet spreekt hiervoor de buffers aan. Ook de terugvallende inkomsten als gevolg van de coronacrisis leiden niet direct tot bezuinigingen op de reguliere overheidsuitgaven, omdat het kabinet vasthoudt aan het begrotingsprincipe van automatische stabilisatie.

Vraag 15

Kunt u aangeven wat de huidige overheidsmaatregelen doen met de collectieve lastendruk en wat daar de prognose van is voor 2020 en 2021?

Antwoord op vraag 15

Onderstaande tabel laat de meest recente raming (maart 2020) van de collectieve lastendruk van het CPB zien voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Deze pre-corona raming verwacht dat de collectieve lastendruk daalt, naar 38,6 procent in 2021.

De uitgavenmaatregelen hebben geen effect op de collectieve lastendruk. De meeste fiscale coronamaatregelen betreffen uitstel – een kasschuif tussen 2020 en 2021 – en hebben geen structurele impact op de collectieve lastendruk. Wel kunnen er door de schuif verschillen ontstaan tussen 2020 en 2021. Hoe dit precies uitwerkt, is nu nog niet duidelijk.

De collectieve lastendruk is, naast fiscaal beleid, ook afhankelijk van de economische groei. Doordat meer mensen werken, meer mensen in hogere belastingschijven terechtkomen en bedrijven meer winst maken, nemen de inkomsten als percentage van het bbp (de collectieve lastendruk) normaal gesproken toe bij economische groei. Gezien de grote onzekerheid rond de economische ontwikkeling, is ook de collectieve lastendruk op dit moment lastig in te schatten. Bij de juniraming van het CPB (kMEV2021) zal een nieuwe inschatting worden gegeven van de collectieve lastendruk voor 2020 en 2021. Hierin zullen de effecten van de corona-crisis dan ook worden meegenomen.

Percentage bbp

2019

2020

2021

Collectieve lasten

39,4

39,0

38,6

Bron: CEP2020

Vraag 16

Kunt u de ontwikkeling van de individuele lastendruk schetsen sinds de overheidsmaatregelen zijn ingesteld?

Antwoord op vraag 16

De overheidsmaatregelen hebben geen invloed gehad op de lastendruk van huishoudens; de verhoogde uitgaven zijn niet gepaard gegaan met lastenverzwaring. Het uiteindelijke effect zal afhankelijk zijn van de economische ontwikkeling, die op dit moment zeer onzeker is. De lastendruk van huishoudens als aandeel van het bruto inkomen wordt gemeten door het CBS, en komt pas achteraf beschikbaar. Het CPB geeft wel inzicht in de belastingontwikkeling als aandeel van het bbp en de koopkrachtontwikkeling. Over deze cijfers is door de corona-crisis nog veel onzekerheid. De meest recente ramingen hebben de effecten van deze crisis nog niet meegenomen. Bij de volgende raming zullen hiervoor nieuwe cijfers beschikbaar komen.

Het trendmatig begrotingsbeleid is gericht op een voorspelbare ontwikkeling van de collectieve lasten en automatische stabilisatie. Dit wordt geoperationaliseerd door aan het begin van de kabinetsperiode de lastenontwikkeling vast te leggen voor de hele kabinetsperiode. Gedurende de kabinetsperiode houdt het kabinet vast aan deze lastenontwikkeling. Bij een conjuncturele neergang gaat het kabinet dus niet de lasten verhogen, maar laat het kabinet het EMU-saldo verslechteren en de EMU-schuld oplopen. De vastgelegde lastenontwikkeling op macroniveau kan echter niet 1 op 1 vertaald worden naar de lastendruk op individueel niveau. Zo is de lastendruk op individueel niveau ook afhankelijk van persoonlijke omstandigheden, zoals een gewijzigd inkomen.

Vraag 17

Hoeveel rente zal de Nederlandse overheid naar verwachting in 2020 betalen over de staatsschuld en hoeveel is dat als percentage van de staatsschuld? Klopt het dat dit percentage veel hoger is dan de huidige rente op 10-jaars staatsleningen? Wat is de verklaring?

Antwoord op vraag 17

Bij Voorjaarsnota werden de EMU saldo relevante rentelasten geraamd op 4,8 miljard euro. Dat is 1,5 procent van de uitstaande staatsschuld. Het klopt dat dit percentage hoger is dan de huidige rente op 10-jaars staatsleningen, deze is namelijk negatief. De verklaring is dat de huidige lagere rente alleen gerealiseerd wordt op de schuld die nieuw wordt aangegaan. De rente op bestaande schuld ligt veelal langdurig vast en is in het verleden tegen hogere rentes uitgegeven. Gemiddeld genomen ligt het rentepercentage dus hoger. Wel is het gemiddelde rentepercentage de afgelopen jaren gedaald omdat steeds meer schuld tegen een lager percentage wordt aangegaan.

Vraag 18

Wat is de gemiddelde looptijd van de Nederlandse staatsschuld, die in een recent verleden ongeveer zeven jaar bedroeg, op dit moment? Naar welke gemiddelde looptijd wordt gestreefd?

Antwoord op vraag 18

In de periode van 2008 tot 2012 bedroeg de gemiddelde looptijd 3,5 jaar toen nog werd gekozen om alle schulduitgiften door middel van renteswaps om te zetten naar een 7-jaarsrente (op elk moment liep er gemiddeld een 7-jaarsrenteswap af en werd er een nieuwe 7-jaarsrenteswap afgesloten waardoor de gemiddelde looptijd van de portefeuille op 3,5 jaar uitkwam). Vanaf 2012 is de gemiddelde looptijd van de staatsschuld geleidelijk verhoogd tot 6,6 jaar eind 2019. In de kabinetsreactie van de beleidsdoorlichting artikel 11 Financiering staatsschuld is aangekondigd dat de looptijd van de schuld- en swapportefeuille de komende jaren verder verlengd zal worden richting 8 jaar binnen een bandbreedte van 6 tot 8 jaar. Met deze verlenging wordt beoogd meer budgettaire zekerheid te creëren voor de middellange termijn en de relatieve lage rentestand voor langere tijd vast te leggen.

De extra financieringsbehoefte door de noodpakketten zal in eerste instantie hoofdzakelijk gefinancierd worden op de geldmarkt (leningen met een looptijd korter dan een jaar), omdat op deze markt het gemakkelijkst snel extra geld kan worden opgehaald. Tegelijkertijd zullen er ook op de kapitaalmarkt meer langlopende obligaties worden uitgegeven. De herfinanciering van de geldmarktleningen zal geleidelijk verschuiven naar financiering op de kapitaalmarkt (leningen met een looptijd langer dan een jaar), waardoor de omvang van de geldmarkt weer zal dalen. De doelstelling om binnen enkele jaren de looptijd van de schuld- en swapportefeuille te verlengen richting de 8 jaar blijft dan ook gehandhaafd. Het volgen van deze koers wordt zoals toegezegd nauwkeurig in de gaten gehouden en mocht het nodig zijn zal tijdig gereageerd worden om de looptijd bij te sturen.

Vraag 19

Kunt u een cijfermatige vergelijking maken of delen, van de ontwikkeling van pensioengerelateerde overheidsuitgaven in Nederland, Frankrijk en Italië van 2010 tot 2020?

Vraag 20

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de totale overheidsuitgaven aan zorg en sociale zekerheid in Nederland, Frankrijk en Italië van 2010 tot 2020?

Antwoord op vragen 19 en 20

Door de verschillen tussen de stelsels voor pensioenen, sociale zekerheid en zorg is het lastig om de onderstaande cijfers onderling te vergelijken. Zo heeft Nederland een uitgebreide private tweede pijler voor pensioenen, wat veel minder het geval is in Frankrijk en Italië, waar veel meer sprake is van een omslagstelsel. Zodoende liggen de overheidsuitgaven aan pensioenen in deze landen een stuk hoger. Omdat pensioenuitgaven meegerekend worden bij de sociale overdrachten geldt ook hier dat het lastig is om deze cijfers zonder meer met elkaar te vergelijken.

Pensioenuitgaven (percentage bbp)

2010

2015

2020

Frankrijk

14,6

14,4

14,4

Italië

15,3

14,9

14,5

Nederland

6,8

6,8

7,4

Bron: Eurostat

Uitgaven aan sociale overdrachten (zonder overdrachten in natura) (percentage bbp)

2010

2015

2020

Frankrijk

19,2

19,8

23,6

Italië

18,5

20,1

24,9

Nederland

10,8

11,3

11,4

Bron: Ameco

Uitgaven aan sociale overdrachten in natura (percentage bbp)

2010

2015

2020

Frankrijk

15,6

15,6

16,5

Italië

11,8

11,1

12,4

Nederland

17,7

16,9

18,5

Bron: Ameco

Overdrachten in natura aan huishoudens zijn transfers in de vorm van goederen en diensten zoals sociale woningen, huisvestingstoelagen, kinderdagverblijven en beroepsopleidingen.

Deze cijfers zijn berekend volgens de in Europees verband overeengekomen methodologie. De cijfers voor Nederland wijken daarmee af van de cijfers zoals gerapporteerd door het kabinet in andere publicaties. De cijfers voor 2020 zijn nog gebaseerd op de toenmalig geldende groeivooruitzichten (pre-corona).

Uitgaven aan zorg (inclusief verplichte verzekeringen) (percentage bbp)

2010

2015

2018

Frankrijk

8,6

8,8

9,3

Italië

7

6,7

6,5

Nederland

8,5

8,4

8,2

Bron: OESO

De cijfers voor Nederland wijken af van de cijfers zoals gerapporteerd door het kabinet in andere publicaties, vanwege de verschillende gebruikte methodologieën.

Vraag 21

Hoeveel procent van de hoogste inkomensgroep volgens de boxplot van het Centraal Planbureau (CPB), bestaat uit gepensioneerden?

Vraag 22

Hoeveel procent van de laagste twee inkomenscategorieën volgens de boxplot van het CPB, bestaat uit gepensioneerden?

Antwoord op vragen 21 en 22

Inkomensgroep

Aandeel gepensioneerde huishoudens (in procenten)

1e (<=116% WML)

42

2e (116–184% WML)

44

3e (184–275% WML)

25

4e (275–404% WML)

11

5e (>404% WML)

6

Vraag 23

Hoeveel jaren is het sinds 2000 voorgekomen, dat de uitgaven aan AOW nominaal sneller stegen dan het bruto binnenlands product? Wat is de totale ontwikkeling van de uitgaven aan AOW sinds 2000, als percentage van het bbp?

Antwoord op vraag 23

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontwikkeling van de AOW-uitgaven in relatie tot het bbp vanaf 2000. Sinds 2000 is het elf keer voorgekomen dat de AOW-uitgaven sneller stegen dan het bruto binnenlands product: 2002, 2003 en 2008 t/m 2016.

AOW-uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product.

Percentage bbp

2000

4,2

2001

4,2

2002

4,3

2003

4,4

2004

4,3

2005

4,3

2006

4,2

2007

4,1

2008

4,2

2009

4,6

2010

4,7

2011

4,7

2012

4,8

2013

5,0

2014

5,1

2015

5,2

2016

5,2

2017

5,1

2018

4,9

2019

4,9

20201

4,8

X Noot
1

Op basis van cijfers Voorjaarsnota 2020.

Vraag 24

Hoeveel 60-plussers en hoeveel 65-plussers maken er naar verwachting eind dit jaar gebruik van bijstand-, arbeidsongeschiktheids- en/of werkloosheidsuitkeringen? Hoeveel is dit t.o.v. de totale groep van 60-plussers respectievelijk 65-plussers?

Antwoord op vraag 24

Onderstaande tabel biedt een overzicht per regeling voor 2019. De verwachtingscijfers voor 2020 worden nog doorgerekend en pas bekend gemaakt bij publicatie van de begroting 2021. Op basis van de realisatiecijfers eind 2019 (Q4) kan wel een indicatie gegeven worden voor het aantal personen dat gebruik maakt van een bepaalde uitkering binnen de desbetreffende groepen.

Het is hier niet mogelijk een onderscheid te maken van de groep 60–65, vandaar dat de cijfers worden gegeven voor de groep 55–65-jarigen.

 

Groep 55–65

Als percentage van de totale groep 55–651

Groep 65+

Als percentage van de totale groep 65+1

WGA2

68.457

2,9

8.147

0,2

IVA2

68.652

2,9

11.245

0,3

WAO2

133.767

5,7

24.675

0,7

WAZ

Niet beschikbaar per groep

Niet beschikbaar per groep

WW

65.700

2,8

2.850

0,1

IOW

7.481

0,3

2.195

0,1

Bijstand (excl. AIO)3

108.260

4,6

11.990

0,4

X Noot
1

Berekend op basis van CBS-bevolkingscijfers, via https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/7461BEV/table?fromstatweb.

X Noot
2

Regeling wordt niet naar leeftijdsgroepen geraamd. Hier komt daar dus geen raming van voor 2020. Bovenstaande aantallen in deze regeling zijn op basis van lopend realisatie bestand van 2019.

X Noot
3

AIO betreft bijstand voor personen ouder dan de AOW-leeftijd. Dit wordt gemeten door het aantal huishoudens dat hier gebruik van maakt, niet het aantal personen. Het verwachte aantal huishoudens dat hier in 2020 gebruik van maakt is 48.800.

Vraag 25

Kunt u uiteenzetten hoe een daling van de levensverwachting in 2019 en 2020 doorwerkt op de AOW-leeftijd en vanaf wanneer dit effect optreedt?

Antwoord op vraag 25

In de Algemene Ouderdomswet is opgenomen dat de AOW-gerechtigde leeftijd ten minste vijf jaar van tevoren wordt vastgesteld op basis van de door het CBS geraamde macro gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd en op basis van de formule die in de wet is opgenomen. Voor de jaren tot en met 2025 is de AOW-gerechtigde leeftijd reeds vastgesteld. Een daling van de levensverwachting, mogelijk als gevolg van gestegen sterftecijfers kan 5 jaar later tot gevolg hebben dat de AOW-leeftijd minder snel stijgt of niet stijgt. Een daling van de levensverwachting kan op basis van de systematiek in de wet niet leiden tot een daling van de AOW-leeftijd.

Het CBS maakt jaarlijks een prognose van de meest waarschijnlijke ontwikkeling van de levensverwachting waarbij onder meer de sterftecijfers van voorgaande jaren worden meegewogen. Het CBS publiceert in november in opdracht van de Minister van SZW een prognose van de levensverwachting in 2026. Op basis daarvan zal de AOW-gerechtigde leeftijd in 2026 worden vastgesteld. Het is nog onbekend wat de exacte gevolgen zijn van de hogere sterfte als gevolg van de coronapandemie op de levensverwachting. Opgemerkt moet worden dat de huidige gezondheidscrisis een uitzonderlijke situatie is, en dat een eenmalige gebeurtenis wellicht meerjarige maar geen structurele gevolgen hoeft te hebben voor de ontwikkeling van de levensverwachting op de lange termijn. Door de koppelingssystematiek volgt de AOW-leeftijd de meest recente inzichten omtrent de ontwikkeling van de levensverwachting.

Vraag 26

Wat is de totale loon- en prijsbijstelling 2020? En per departement?

Antwoord op vraag 26

De totale loon- en prijsbijstelling in 2020 bedraagt 2.614 miljoen euro. Hiervan behoort 1.992 miljoen euro tot de looncomponent en 622 miljoen euro tot de prijscomponent van de bijstelling. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de bijstellingen in duizenden euro’s per hoofdstuk.

Hoofdstuk

Hoofdstuk naam

Loon- en prijsbijstelling

1

De Koning

835

2A

Staten-Generaal

4.652

2B

HCVS

4.118

3

Algemene Zaken

2.041

4

Koninkrijksrelaties

1.230

6

Veiligheid en Justitie

406.821

7

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

47.987

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

1.233.343

9A

Nationale Schuld

289

9B

Financiën

111.651

10

Defensie

262.602

12

Infrastructuur & Milieu

48.069

13

Economische Zaken

52.956

14

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

27.916

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

31.166

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

120.908

50

Gemeentefonds

83.827

55

Infrastructuurfonds

116.443

64

BES-fonds

816

65

Delta Fonds

21.710

86

Aanvullende Post

34.809

 

Totaal

2.614.189

Vraag 27

Hoe is de loon- en prijsbijstelling in de zorg opgebouwd? Om welke bedragen gaat het en voor wie is het bedoeld?

Vraag 29

Klopt het dat er bij de zorg slechts een loon- en prijsbijstelling is van 121 miljoen euro? Hoe verhoudt dit zich tot de Voorjaarsnota van 2018 waar de zorg in totaal 2,2 miljard euro kreeg?

Vraag 30

Waarom is er bij de 1e suppletoire begroting van VWS in 2018 wél een uitsplitsing gemaakt bij de loon- en prijsbijstelling in verschillende subgroepen en in 2020 niet (subgroepen zoals huisartsen, verloskunde, geneesmiddelen, etc.)?

Antwoord op vragen 27, 29 en 30

Met de loon- en prijsbijstelling worden de uitgaven geïndexeerd voor loonontwikkeling en inflatie. De hoogte van de loon- en prijsontwikkeling van de zorguitgaven wordt meerdere keren per jaar aangepast volgens de meest recente inzichten van het Centraal Planbureau (CPB). Hierbij kan de loon- en prijscomponentverschillen per domein en sub sector. Zo zijn in de Wlz bijvoorbeeld de persoonsgebonden budgetten loongevoeliger dan die voor zorg in natura.

De totale loon- en prijsontwikkeling wordt bijgehouden op het artikelonderdeel nominaal en onverdeeld. Vanuit dit artikelonderdeel vinden ieder voorjaar overboekingen van loon- en prijsbijstelling naar de deelsectoren plaats. De loon- en prijsbijstelling is bedoeld om zorgverzekeraars in staat te stellen zorg in te kopen tegen het voor dat jaar geldende loon- en prijspeil en komt daarmee uiteindelijk terecht bij zorgaanbieders.

Met de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 is voor de periode 2020 -2025 een bedrag oplopend van 1,7 naar 1,9 miljard euro gemoeid. Deze oploop wordt veroorzaakt doordat rekening wordt gehouden met een groei van het zorgvolume. Zie onderstaande tabel voor de loon- en prijsbijstelling tranche 2020. De genoemde 121 miljoen euro is de loon- en prijsbijstelling van de VWS begroting. De andere loon- en prijsontwikkeling is voor de uitgaven onder het deelplafond zorg (Zvw, Wlz en BW).

Loon- en prijsbijstelling tranche 2020 (in miljoenen euro’s)

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Zvw

1.072

1.087

1.101

1.136

1.170

1.203

Wlz

542

567

589

607

625

642

Beschermd Wonen (Wmo)

59

58

61

62

64

66

Totaal

1.674

1.713

1.751

1.806

1.859

1.912

In de 1e suppletoire begroting is er voor gekozen om niet meer de verdiepende toelichting per sub sector op te nemen om de leesbaarheid te vergroten. Omdat de uitdeling van de loon- en prijsontwikkeling geen effect heeft de uitgavenontwikkeling, wordt deze ook niet in bovenliggende tabellen op sectorniveau weergeven. De uitsplitsing naar verschillende subgroepen blijft wel beschikbaar als open dataset via de website van de rijksbegroting13.

Vraag 28

Hoeveel geld gaat het kabinet uittrekken als extra bonus voor de zorg?

Antwoord op vraag 28

Het kabinet heeft grote waardering voor alle zorgverleners die momenteel in de frontlinie staan in de bestrijding van het coronavirus. De motie Van Kooten-Arissen (Kamerstuk 25 295, nr. 171) roept op om zorgverleners van wie extra inzet wordt gevraagd in de bestrijding van het coronavirus een bonus toe te kennen als blijk van waardering. Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze invulling kan worden gegeven aan deze motie. Nog voor de zomer wordt u door de Minister van VWS geïnformeerd over de invulling van deze motie.

Vraag 32

Hoeveel banen zijn er reeds verloren gegaan in de corona-crisis?

Vraag 34

Hoeveel flexkrachten hebben hun dienstverband zien aflopen in de corona-crisis? Hoeveel personen met nulurencontracten worden niet meer ingeroepen?

Antwoord op vragen 32 en 34

Er waren in april 177 duizend minder werkenden dan in februari 2020 (CBS). De afname zat met name in april, waarin het aantal werkenden met 160 duizend afnam.

Er zijn nog geen recente cijfers beschikbaar over het baanverlies onder flex- en oproepkrachten. Er zijn enkel gegevens beschikbaar over het 1e kwartaal, maar de coronamaatregelen hebben alleen invloed gehad op de laatste twee weken van dit kwartaal. Van de verschillende soorten flexibele werknemers hadden alleen de uitzendkrachten en tijdelijke werknemers zonder vaste uren aanzienlijk vaker dan vorig jaar van het vierde op het eerste kwartaal geen werk meer. Bij de uitzendkrachten was dat in 2020 bijna 12 procent (tegenover 8,5 procent een jaar eerder), bij de tijdelijke werknemers zonder vaste uren 11,6 procent (tegenover bijna 10 procent).

Wat wel vast kan worden gesteld, is dat de sectoren waarin de WW-uitkeringen het hardst stijgen sectoren zijn waarin relatief vaak sprake is van een flexibele arbeidsmarktrelatie. Voorbeelden zijn de schoonmaakbranche (+91 procent nieuwe WW-uitkeringen in april), uitzendbedrijven (+87 procent), detailhandel (+69 procent), cultuur (+67 procent) en de horeca en catering (+60 procent). Daarnaast zijn flexkrachten door de aard van hun arbeidscontract kwetsbaarder. Deze onzekerheid uit zich ook in de verwachtingen; ZZP’ers en flexwerkers ervaarden vaker dan gemiddeld een inkomstenverandering in maart en april en verwachten ook vaker, zowel in positieve als negatieve zin, een inkomstenverandering in 2020. Zo verwacht 52 procent van de ZZP’ers dat inkomsten zullen dalen, maar voorziet 16 procent een inkomstenstijging. Van de flexwerkers en uitzendkrachten verwacht 30 procent een stijging en 26 procent een daling (bron: Corona en Economie, I&O Research, 13 mei).

Vraag 33

Hoeveel faillissementen zijn er uitgesproken in de corona-crisis?

Antwoord op vraag 33

In de eerste 22 weken van 2020 zijn er 1.651 bedrijven en instellingen failliet verklaard (inclusief eenmanszaken). Dat zijn er 53 meer dan in dezelfde periode van 2019. Sinds week 12 (16 tot en met 22 maart, de week waarin de landelijke coronamaatregelen ingingen) zijn er 851 bedrijven en instellingen failliet verklaard, 21 meer dan dezelfde periode vorig jaar.

Tussen de aanvraag en het uitspreken van een faillissement kunnen enkele weken zitten. Ook houden de rechtbanken de rekesten (als een andere partij de rechter verzoekt om een bedrijf failliet te laten verklaren) momenteel voor ten minste vier weken aan, tenzij er sprake is van spoed.

Vraag 35

Klopt het dat het CPB in minder dan een halfjaar tijd het houdbaarheidstekort van de overheidsfinanciën heeft gehalveerd (tussen de vergrijzingsstudie en het Centraal Economisch Plan CEP)?

Antwoord op vraag 35

In november 2019 raamde het CPB een houdbaarheidssaldo van –1,6 procent bbp, in maart 2020 raamde het CPB een houdbaarheidssaldo van –0,8 procent bbp. Deze bijstelling 0,8 procentpunt is ten eerste het gevolg van de bij CEP verwachte verbetering van de overheidsfinanciën in de periode 2022–2025. Het EMU-saldo in 2025 verbeterde met 0,4 procent bbp ten opzichte van de voorgaande MLT, het primair saldo (exclusief rentebetalingen) met 0,5 procent bbp. Deze verbetering wordt vooral veroorzaakt doordat de nieuwe bevolkingsprognose van het CBS (december 2019) leidt tot een opwaartse herziening van het arbeidsaanbod in 2022–2025. Een groter arbeidsaanbod leidt tot een hoger bbp en hogere belastingopbrengst. Dit zorgt voor een opwaartse bijstelling van het begrotings- en het houdbaarheidssaldo.

Daarnaast raamde het CPB in maart 2020 ook een verbetering van de overheidsfinanciën in de jaren na 2025. Ook deze verbetering hangt samen met de bevolkingsprognose van het CBS uit december 2019. Tussen 2025 en 2060 verwacht het CBS een grotere toename van de bevolking, dit leidt tot een groter arbeidsaanbod in die periode. De toename van het arbeidsaanbod is groter dan die van de bevolking, omdat de bevolking in de nieuwe prognose jonger is en daarom relatief meer werkt.

Vraag 36

Waarom is de berekening van de discontovoet gewijzigd? Wat zijn de verschillen met voorheen?

Antwoord op vraag 36

Bij de doorrekening van het houdbaarheidssaldo heeft het CPB een reële discontovoet gehanteerd van 2,5 procent. Het CPB heeft de discontovoet geactualiseerd omdat de rentes zijn gedaald en er nieuwe informatie is over de rendementen op verschillende activa, waaronder aandelen. De discontovoet voor het houdbaarheidssaldo wordt bepaald op basis van het rendement op het eigen vermogen van huishoudens. Dit rendement geeft aan hoeveel compensatie men verlangt voor uitstel van consumptie en dus hoe een toekomstige euro gemiddeld gewaardeerd wordt ten opzichte van een huidige.

Het CPB heeft eveneens een wijziging toegepast door naar het eigen vermogen van huishoudens in plaats van het bruto vermogen te kijken. Bij zowel het vermogen als de schulden gaat het om het totale vermogen van Nederlandse burgers, waarbij in aanvulling op het private vermogen en schuld van huishoudens ook de claims op pensioenfondsen en levensverzekeraars worden meegenomen. Omdat het om het totale vermogen van het collectief van huishoudens gaat, valt de schuld van het ene huishouden (bijvoorbeeld een hypotheeklening) voor zover deze schuld in het bezit is van een ander huishouden (via een pensioenfonds) tegen elkaar weg. Het CPB impliceert daarmee dat het een inschatting maakt van het rendement op het eigen vermogen van huishoudens.

Vraag 37

Kunt u een actueel overzicht geven van welke incidentele suppletoire wetten de Kamer op welk moment heeft ontvangen of nog tegemoet kan zien, tussen de Voorjaarsnota 2020 en Prinsjesdag (c.q. de ontwerpbegrotingen 2021 met daarin de vermoedelijke uitkomsten voor 2020)?

Antwoord op vraag 37

Op de website rijksfinancien.nl staat sinds 8 juni jl. een overzicht van de maatregelen die in het kader van de corona-crisis zijn genomen (zie www.rijksfinancien.nl/corona-visual). Het overzicht bevat links naar alle incidentele suppletoire begrotingen die aan uw Kamer zijn gestuurd, alsmede links naar Kamerbrieven die maatregelen aankondigen. Het overzicht wordt wekelijks geactualiseerd. De gevolgen voor de ontwerpbegroting 2021 en de vermoedelijke uitkomsten 2020 worden conform het reguliere proces met Prinsjesdag aan uw Kamer gestuurd.

Vraag 38

Wat verstaat u onder kapitaalsteun?

Vraag 39

Bent u voornemens bij kapitaalsteun steeds zeggenschap terug te vragen, bijvoorbeeld in de vorm van aandelen?

Antwoord op vragen 38 en 39

Kapitaalsteun is het verschaffen van liquiditeit in de vorm van eigenvermogensstorting. Kapitaalsteun in ruil voor aandelen is één van de opties die ingezet kunnen worden naar gelang de specifieke casus en het benodigde maatwerk. Zie hiervoor het afwegingskader bij steun aan individuele bedrijven14 dat op 1 mei jl. naar uw Kamer is gestuurd.

Vraag 41

Wat is het gemiddelde uurloon van een externe? En wat van een ambtenaar?

Antwoord op vraag 41

Voor externe inhuur bij het Rijk geldt in het algemeen dat externe inhuurkrachten recht hebben op tenminste dezelfde vergoeding als de ambtenaren bij het Rijk in gelijke of gelijkwaardige functies (op basis van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs). Daarnaast geldt dat er voor externe inhuur een btw-tarief in rekening wordt gebracht.

Het grootste deel van de externe inhuur bij het Rijk betreft uitzendkrachten en ICT’ers. Voor uitzendkrachten is de beloning expliciet geregeld: zij krijgen dezelfde beloning als een ambtenaar in een gelijkwaardige functie. Wel betaalt een ministerie bij het inhuren van een uitzendkracht een bureaumarge (voor overheadkosten en winst) aan de uitzendorganisatie.

Voor externe ICT’ers die het Rijk inhuurt, kan op basis van de Handleiding Overheidstarieven (https://kennisopenbaarbestuur.nl/rapporten-publicaties/handleiding-overheidstarieven-2020/) een vergelijking gemaakt worden met ambtenaren. De integrale tarieven in deze handleiding bevatten de gemiddelde loonkosten per salarisschaal en de gemiddelde generieke overheadkosten bij het Rijk in een kantooromgeving in 2020. In vergelijking met de handleiding zijn de tarieven van de externe ICT’ers gemiddeld gezien 10–20 procent hoger dan de tarieven die passen bij een gelijkwaardige functie bij het Rijk.

Vraag 42

Hoeveel moet er worden geïnvesteerd om de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) weg te werken?

Antwoord op vraag 42

Op dit moment wordt er een hoop gedaan om de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg (ggz). ZN, GGZ Nederland en MeerGGZ hebben bijvoorbeeld in het kader van de aanpak van de wachttijden een gespreksleidraad wachttijden ontwikkeld om goede afspraken te maken in de contractering 2020 over het terugdringen van wachttijden in de ggz. Om het oplopen van wachttijden door de huidige coronamaatregelen zoveel mogelijk te voorkomen, coördineert de NZa het veilig op gang brengen van de reguliere zorg, ook in de GGZ. Daarnaast werken aanbieders bijvoorbeeld met E-consulten, om zorg niet onnodig stil te leggen.

Daarnaast is er een apart actieplan voor de aanpak van de wachttijden. Dit wordt grotendeels gefinancierd vanuit de kwaliteitsgelden die aan partijen beschikbaar zijn gesteld voor de uitvoering van (in eerste instantie) de Agenda voor gepast gebruik en transparantie en (inmiddels) het Hoofdlijnenakkoord ggz. In 2017 was er vanuit deze gelden ongeveer 200.000 euro beschikbaar voor de aanpak van de wachttijden, in 2018 425.000 euro, in 2019 500.000 euro en voor 2020 is er ongeveer 650.000 euro begroot. Aanvullend heeft VWS in 2018 geld beschikbaar gesteld voor de opzet en ondersteuning van de regionale taskforce wachttijden. Het gaat hier om ongeveer 263.000 euro.

Ook veel afspraken in het hoofdlijnenakkoord ggz 2019–2022 dragen bij aan het terugdringen van de wachttijden. Zo willen we een positieve bijdrage aan de wachttijden leveren met het opleiden van extra ggz-professionals, het VIPP GGZ-programma en de ontwikkeling en implementatie van zorgstandaarden.

De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) monitort de wachttijden in de GGZ, en hieruit blijkt een kleine daling in het aantal hoofddiagnosegroepen dat niet aan de Treeknorm van 14 weken voldoet. Uit de monitor blijkt ook dat de regionale verschillen nog steeds groot zijn. De NZa geeft ook aan te verwachten dat de wachttijden in de GGZ de komende tijd wat zullen oplopen i.v.m. inhaalzorg die geleverd moet worden. Door de bovenstaande maatregelen wordt geprobeerd het oplopen van de wachttijden zoveel mogelijk te beperken.

Vraag 43

Hoeveel levert het op wanneer de renteaftrek voor bedrijven geheel wordt afgeschaft?

Antwoord op vraag 43

Over belastingjaar 2017 is 107 miljard euro aan rente in aftrek gebracht door vennootschapsbelastingplichtigen (excl. banken). Het is niet mogelijk om dit bedrag eenvoudigweg met het statutaire tarief te vermenigvuldigen om tot een budgettair belang te komen. Wanneer de renteaftrek in zijn geheel wordt afgeschaft zal dit gevolgen hebben voor het investerings- en vestigingsklimaat in Nederland. Het lenen van geld om investeringen te doen zal duurder worden wat effect zal hebben op de Nederlandse economie. Het in het geheel niet in aftrek kunnen brengen van de verschuldigde rente in combinatie met belastingheffing over de ontvangen rentebaten zou leiden tot een omvangrijke economische dubbele belastingheffing. Dat kan worden voorkomen door eveneens geen belasting te heffen over de ontvangen rentebaten. Dat zou leiden tot het defiscaliseren van de rente.

Een nadeel daarvan is weer dat er mogelijkheden ontstaan om internationale mismatches te creëren. Een maatregel waarbij alleen de kosten van vreemd vermogen niet meer aftrekbaar zijn zal derhalve het overgrote deel van het bedrijfsleven raken, wat tot diverse gedragseffecten en economische effecten zal leiden, wat ook de opbrengst van de vennootschapsbelasting weer beïnvloedt. Een inschatting van het budgettaire belang van volledige afschaffing is derhalve niet beschikbaar. Wel wordt in het rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals aangegeven dat het aanscherpen van de earningsstrippingmaatregel van 30 naar 25 procent van de EBITDA naar schatting een budgettair effect heeft van ongeveer 300 miljoen euro.

Vraag 44

Kunt u een overzicht verstrekken van alle heffingsverminderende regelingen in de Vennootschapsbelasting (Vpb) inclusief het budgettaire beslag?

Antwoord op vraag 44

In beantwoording op eerdere Kamervragen15 heb ik u een overzicht gestuurd van alle grondslagbedragen van de vennootschapsbelasting. Dit overzicht is ook opgenomen in het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals16.

Vraag 45

Kunt u na de doorrekening van de juniraming de Tweede Kamer tijdig voor de behandeling van de Voorjaarsnota informeren over het toegezegde actuele beeld van inkomsten, EMU-sado en EMU-schuld?

Antwoord op vraag 45

Ja. Het CPB publiceert de juniraming op 16 juni. Na doorrekening van de juniraming zal ik de Tweede Kamer per brief informeren over het actuele beeld van inkomsten, EMU-saldo en EMU-schuld voor 2020. Ik stuur deze brief voor aanvang van het debat over de Voorjaarsnota dat is gepland op woensdag 1 juli.

Deze nieuwe kabinetsraming voor 2020 is gebaseerd op het economische beeld van het CPB uit de juniraming. Daarnaast bevat deze raming recente kabinetsbesluitvorming over noodmaatregelen in kader van de corona-crisis en recente inzichten over het budgettaire effect van de noodmaatregelen.

Vraag 46

Waarom werd de Voorjaarsnota onaangekondigd meer dan een maand eerder dan gebruikelijk naar de Kamer gestuurd, mede indachtig het feit dat er natuurlijk veel actuele ontwikkelingen zijn geweest, die daardoor niet meegenomen konden worden?

Antwoord op vraag 46

Het kabinet heeft halverwege april besluitvorming afgerond over het lopende kabinetsbeleid. In dat kader heeft het kabinet onder andere besloten tot nieuwe maatregelen die gericht zijn op het terugdringen van de CO2-uitstoot (Urgenda-vonnis) en de verlaging van stikstofdepositie. Het kabinet vond het belangrijk om de besluitvorming op deze terreinen tijdig met de Kamer te delen. Daarom is besloten om de Voorjaarsnota eind april naar de Kamer te sturen.

Vraag 47

Kunt u een financieel overzicht geven van de stand van zaken van het Noodpakket 1.0 en alle daarop aangekondigde aanpassingen, en dan zowel de uitgaven als ook de lagere inkomsten (afgezet ten opzichte van de ramingen in de voorstellen), en ook welke uitgaven er daadwerkelijk gedaan zijn ten opzichte van de begroting/raming? Kunt u al iets zeggen over de effectiviteit van het Noodpakket 1.0, ook in relatie tot actuele cijfers over WW en bijstand? Wat kan de juniraming van het CPB ons leren over de effectiviteit van de noodpakketten?

Antwoord op vraag 47

In tabel 5.1 in de Voorjaarsnota en ook in de bijlage bij de Kamerbrief Noodpakket banen en economie 2.017 is weergegeven welke uitgaven zijn geraamd voor de steunmaatregelen uit het Noodpakket 1.0 en de daarop volgende steunmaatregelen.

Voor de uitgavenmaatregelen is het op dit moment niet mogelijk om aan te geven welk deel van de geraamde bedragen daadwerkelijk is uitgegeven. De budgetten voor de steunmaatregelen zijn toegevoegd aan de reguliere begrotingen van de betrokken departementen. Monitoring van de realisaties van de steunmaatregelen vindt plaats langs de lijn van de bredere realisatie op de reguliere begroting. Bij Miljoenennota 2021 wordt een eerste beeld gegeven van de vermoedelijke uitkomsten voor 2020. Daarna wordt bij Najaarsnota 2020 het beeld geactualiseerd op basis van de dan verwachte uitputting op de reguliere begrotingen.

Het kabinet acht het van groot belang om te leren van de ervaringen die zijn opgedaan met de eerdere steunmaatregelen, ook voor de vormgeving van eventuele toekomstige steunmaatregelen. Hiervoor betrekt het kabinet onder meer actuele informatie van uitvoeringsorganisaties bij de analyse naar de effectiviteit en uitputting van de genomen steunmaatregelen.

Het CPB publiceert de juniraming op 16 juni. Na doorrekening van de juniraming zal ik de Tweede Kamer per brief informeren over het actuele beeld van inkomsten, EMU-saldo en EMU-schuld voor 2020. Deze nieuwe kabinetsraming voor 2020 is gebaseerd op het economische beeld van het CPB uit de juniraming. Daarnaast bevat deze raming recente kabinetsbesluitvorming over noodmaatregelen in kader van de corona-crisis en recente inzichten over het budgettaire effect van de noodmaatregelen.

Vraag 48

Kan een overzicht gegeven worden van de tegenvallers, en welke gedekt worden uit meevallers op de eigen begroting en welke uit meevallers op generale dossiers dan wel uit het generieke beeld? Indien er geen sprake is van dekking binnen de eigen begroting, kan daarbij worden aangegeven waarom daarvoor gekozen is, aangezien dit de afgesproken regel is?

Antwoord op vraag 48

De grootste tegenvallers hebben zich voorgedaan bij SZW (kinderopvangtoeslag en ziektewet), VWS (Wet langdurige zorg), OCW (referentieraming en studiefinancieringsraming), J&V (asiel, prognosemodel justitiële ketens) en BZK (vertraging Binnenhof).

Voor deze tegenvallers geldt dat deze voor een zo groot mogelijk deel door de departementen zelf zijn gedekt door het inzetten van meevallers en onderuitputting bij o.a. de wijkverpleging, genees- en hulpmiddelen, wet tegemoetkomingen loondomein, eigen vermogen COA en de huurtoeslag. Voor zover het departement onvoldoende meevallers had zijn deze kosten gedekt met meevallers op generale dossiers (o.a. winstafdrachten DNB) en door een algemene post met aanvullende taakstellende onderuitputting in te boeken. Bovenop de jaarlijkse in=uittaakstelling is in 2020 een taakstellende onderuitputting ingeboekt van 500 miljoen euro. In de afgelopen 3 jaar was er sprake van forse onderuitputting op de departementale begrotingen. Om te voorkomen dat ruimte onder het uitgavenplafond die gedurende 2020 ontstaat niet meer (doelmatig) kan worden ingezet, heeft het kabinet besloten hierop te anticiperen door een taakstellende onderuitputting te verwerken. Het kabinet creëert zo eenmalig maximale ruimte voor extra uitgaven in 2020. De taakstelling wordt gedurende 2020 ingevuld met onderuitputting en per saldo meevallers op de begrotingshoofdstukken.

Daarnaast zijn er nog diverse kleinere tegenvallers op de departementale begrotingen die departementen zelf hebben gedekt, hiervoor verwijs ik u naar de eerste suppletoire begrotingen van de departementen.

Vraag 49

Is er een soortgelijke tabel beschikbaar met verschillende scenario’s over bnp-groei, werkloosheid, EMU-saldo en EMU-schuld over andere Europese landen?

Antwoord op vraag 49

In tabel 3.1 in de Voorjaarsnota zijn de uitkomsten weergegeven van vier verschillende scenario’s voor Nederland die het CPB heeft gepubliceerd op 26 maart. Een soortgelijke tabel met vergelijkbare scenario’s is niet beschikbaar voor andere Europese landen, omdat daar met verschillende methoden en aannames wordt gewerkt.

De Europese Commissie heeft wel ramingen gepubliceerd voor de EU-landen in hun lenteraming. Hieronder de uitkomst van deze raming voor de eurozone en verschillende EU-landen.

Lenteraming

Economische groei in procenten

EMU-saldo in percentage bbp

EMU-schuld in percentage bbp

2019

2020

2021

2019

2020

2021

2019

2020

2021

Eurozone

1,2

– 7,7

6,3

– 0,6

– 8,5

– 3,5

86

102,7

98,8

Nederland

1,8

– 6,8

5

1,7

– 6,3

– 3,5

48,6

62,1

57,6

Duitsland

0,6

– 6,5

5,9

1,4

– 7

– 1,5

59,8

75,6

71,8

Frankrijk

1,3

– 8,2

7,4

– 3

– 9,9

– 4

98,1

116,5

111,9

Italië

0,3

– 9,5

6,5

– 1,6

– 11,1

– 5,6

134,8

158,9

153,6

Spanje

2

– 9,4

7

– 2,8

– 10,1

– 6,7

95,5

115,6

113,7

Vraag 50

Zijn de cijfers omtrent werkloosheid in de CPB-scenario’s inclusief de Noodpakketten 1 en 2 of anderszins ingrijpen van de overheid?

Vraag 51

Zijn de cijfers omtrent bnp-groei in de CPB-scenario’s inclusief de Noodpakketten 1 en 2 of anderszins ingrijpen van de overheid?

Antwoord op vragen 50 en 51

De scenario’s van het CPB zijn doorgerekend met het uitgangspunt dat de noodmaatregelen uit het eerste noodpakket van kracht blijven zolang de contactbeperkingen aanblijven. Ook is rekening gehouden met de automatische stabilisatoren. Deze scenario’s zijn op 26 maart gepubliceerd en houden dus geen rekening met de wijzigingen in het tweede noodpakket.

Vraag 52

Wat houdt een adaptieve aanpak nu concreet in? En hoe monitort u permanent de economische situatie? En hoe houdt u de Tweede Kamer daarvan op de hoogte?

Antwoord op vraag 52

Deze crisis wordt gekenmerkt door grote onzekerheden, die het moeilijk maken om accuraat te voorspellen hoe de economie zich zal ontwikkelen. Het kabinet heeft zich daarom flexibel opgesteld met de noodpakketten, door steeds te kijken wat er de komende maanden nodig is en vervolgens bij te sturen en verlengen waar nodig.

Het kabinet volgt de economische situatie zo goed mogelijk op, maar dit wordt bemoeilijkt door de snelheid waarmee de economische situatie veranderd. In overleg met de planbureaus, DNB, de sociale partners en andere maatschappelijke instellingen probeert het kabinet een accuraat beeld te krijgen. Het kabinet houdt economische kernindicatoren in de gaten als die worden gepubliceerd door instellingen als het CBS of UWV, maar deze zijn doorgaans met enige vertraging beschikbaar. Er is dan ook geen afgebakende set van indicatoren of informatiebronnen waar het kabinet het economisch beleid op dit moment op kan baseren. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd via de reguliere publicaties, overleggen en via Kamerbrieven

Vraag 53

Wat is de verklaring voor het verschil tussen het door u verwachte EMU-saldo in 2020, dat een tekort laat zien van 11,8 procent bbp, en de tabel 3.1-voorspellingen?

Antwoord op vraag 53

In tabel 3.1 zijn de uitkomsten weergegeven van vier verschillende scenario’s die het CPB heeft gepubliceerd op 26 maart. De scenario’s van het CPB zijn zo gekozen om enkele van de voornaamste onzekerheden te illustreren, en zo een indruk te geven van wat mogelijke economische consequenties zijn.

De grote onzekerheden zijn met name de duur en economische doorwerking van de contactbeperkende maatregelen en de impact op de financiële stabiliteit en wereldhandel. Andere scenario’s zijn denkbaar en de scenario’s dienen dan ook niet te worden opgevat als een onder- of bovengrens van mogelijke uitkomsten. Deze scenario’s zijn niet bedoeld en ook niet specifiek genoeg voor gebruik in de begroting. Daarom zijn ze niet gebruikt bij het opstellen van de begrotingscijfers.

In tabel 4.1 is een grove inschatting opgenomen van het EMU-saldo in 2020. Dit betreft nadrukkelijk geen gebruikelijke raming die is opgebouwd uit afzonderlijke ramingen van inkomsten- en uitgavenposten (bottom-up), maar het betreft een inschatting op basis van de groeiverwachting van het IMF en macro-economische verbanden uit het verleden (elasticiteiten). De inschatting is gebaseerd op de groeiverwachting van het IMF van 14 april, omdat dat op dat moment de meest recente raming was.

Tabel 4.1 geeft inzicht in de wijze waarop verschillende standaard macro-economische verbanden voor de Nederlandse economie doorwerken in het EMU-saldo van Nederland. Vanwege deze grove benadering is deze schatting met beduidend meer onzekerheid omgeven dan voorgaande kabinetsramingen van het EMU-saldo. De onzekerheid heeft ten eerste betrekking op de economische ontwikkeling.

Ten tweede is het denkbaar dat de reguliere verhouding tussen de economische groei en het EMU-saldo gedurende deze uitzonderlijke crisissituatie niet opgaat mede door de contactbeperkende maatregelen die kunnen leiden tot een andere uitwerking van de schok op de overheidsfinanciën.

Ten derde is het gebruik van de faciliteiten en regelingen onzeker. Het kabinet gaat in bovenstaande berekening verder uit van zeer omvangrijk gebruik van uitstel van betaling van belasting door bedrijven. Deze regeling kent immers geen plafond. De inschatting over het totaalgebruik van de uitstelmogelijkheid is echter zeer onzeker omdat een dergelijke brede uitstelregeling niet eerder is getroffen. Daarbij wordt nog bezien in hoeverre dit op langere termijn tot een derving van de inkomsten leidt.

Ten vierde is nog onduidelijk in hoeverre uitstel van betaling relevant is voor het EMU-saldo. In de hierboven genoemde scenario’s van het CPB zit het uitstel van betaling niet in de berekening van het EMU-saldo. Dat draagt bij aan het verschil in EMU-saldo tussen de CPB-scenario’s en deze grove inschatting.

Vraag 54

Kunt u dezelfde grove schatting maken van het EMU-saldo en de EMU-schuld over 2021, zoals in tabel 4.1?

Antwoord op vraag 54

In de Voorjaarsnota informeert het kabinet het parlement over de uitvoering van het lopende begrotingsjaar. In de Miljoenennota informeert het kabinet het parlement over de begroting van het komende begrotingsjaar. De Miljoenennota bevat een raming van EMU-saldo en EMU-schuld over 2021.

Vraag 55

Klopt het dat het begrotingstekort bij alle kabinetsmaatregelen bij elkaar 110 miljard euro zal zijn i.p.v. 92 miljard euro, zoals in het overzicht is vermeld? Zo ja, kunt u dan een update geven van tabel 4.1?

Antwoord op vraag 55

In de Voorjaarsnota is een grove inschatting opgenomen van het EMU-saldo in 2020. Dit betreft nadrukkelijk geen raming die zoals gebruikelijk is opgebouwd uit afzonderlijke ramingen van inkomsten- en uitgavenposten (bottom-up), maar het betreft een inschatting op basis van macro-economische verbanden (elasticiteiten) om de orde van grootte in beeld te brengen. Deze inschatting is met grote onzekerheden omgeven. Omdat de verschillende factoren continu in beweging zijn, heeft het kabinet ervoor gekozen om geen nieuwe raming te maken en de eerste volwaardige raming van het CPB af te wachten.

Het CPB publiceert de juniraming op 16 juni. Na doorrekening van de juniraming zal ik de Tweede Kamer per brief informeren over het actuele beeld van inkomsten, EMU-saldo en EMU-schuld voor 2020. Deze nieuwe kabinetsraming voor 2020 is gebaseerd op het economische beeld van het CPB uit de juniraming. Daarnaast bevat deze raming recente kabinetsbesluitvorming over noodmaatregelen in kader van de corona-crisis en recente inzichten over het budgettaire effect van de noodmaatregelen.

Vraag 56

Kunt u een actueel overzicht geven van de gederfde inkomsten, onder meer als gevolg van uitstel van de belastingbetaling, uitgesplitst naar de oorzaak/reden (bijvoorbeeld uitstel, economische groei, etc.) en welke daarvan naar verwachting alsnog binnenkomen? Aan welke terugbetalingsregeling denkt u voor de uitgestelde belastingen en wanneer gaat u daarover duidelijkheid geven? Wat is de prognose voor de gederfde inkomsten in de tweede helft 2020?

Antwoord op vraag 56

Het actuele overzicht van de geraamde stand van de belasting- en premieontvangsten is beschikbaar zodra de Juniraming van het Centraal Planbureau (CPB) is verwerkt. Deze raming van het CPB bevat de actuele raming van de macro-economische ontwikkelingen, waaronder de economische groei. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd.

In beginsel komen de uitgestelde belastingbetalingen vooral in latere jaren dan 2020 binnen. Dus ook in de tweede helft van 2020 zal naar verwachting heel weinig van het uitgestelde belastingbedrag terugbetaald worden.

Het verloop van het belastinguitstel hangt samen met twee keuzes die nog moeten worden gemaakt. De eerste keuze betreft het moment waarop gestart moet worden met aflossing van de opgebouwde schuld. Dit moment zou per branche kunnen verschillen en ligt in ieder geval na 1 oktober. De tweede keuze is de termijn waarbinnen die aflossing plaats moet vinden. Bij het maken van deze keuzes wordt onder meer rekening gehouden met het verloop van de corona-crisis en de daarmee verband houdende beperkingen die door het kabinet zijn opgelegd en met de uitvoerbaarheid van de verschillende opties. Uw Kamer wordt over de concrete vormgeving hiervan geïnformeerd.

Vraag 57

Kunt u alsnog een (grove) uitsplitsing maken naar wat het kabinet zal mislopen voor wat betreft de loonheffing en premies, de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting (bij elkaar 32 miljard euro)?

Antwoord op vraag 57

De grove uitsplitsing van het bedrag aan uitstel van belastingbetaling in deze eerste inschatting is als volgt. Ongeveer 46 procent zijn de loonheffing en werknemersverzekeringspremies, ongeveer 41 procent is omzetbelasting, ongeveer 6 procent is vennootschapsbelasting en ongeveer 7 procent is overig (bijvoorbeeld accijnzen). De raming van het totale bedrag aan uitstel en dus ook de uitsplitsing is met grote onzekerheden omgeven. Uw Kamer zal in juni nader geïnformeerd worden over de verwachting voor het saldo van dit jaar naar aanleiding van de nieuwe Juniraming van het CPB.

Vraag 58

Kunt u de extra 300 miljoen euro aan «cultuur» verder onderbouwen? Waar wordt dit precies aan uitgegeven en wat is de noodzaak hiervan?

Antwoord op vraag 58

Deze middelen zijn bedoeld om cruciale instellingen, makers en ondernemers in de culturele en creatieve sector door de financieel zware maanden heen te helpen en in staat te stellen te investeren voor het volgende seizoen, met een aanvullende subsidie of een lening.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 27 mei 2020 een Kamerbrief gestuurd met daarin een verdere uitwerking van de aanvullende ondersteuning van 300 miljoen euro voor de culturele en creatieve sector (Kamerstukken 32 820 en 35 420, nr. 353).

Vraag 61

Hoe komt het dat Nederland meer gaat bijdragen aan de EU, terwijl het bni juist daalt?

Antwoord op vraag 61

De begrotingsplafonds (betalingenplafond) binnen een MFK-periode zijn vastgesteld in miljarden, en niet in een percentage van het BNI. Binnen het MFK 2014–2020 is er nog ruimte in onder dat betalingenplafond, dat de Commissie wil inzetten in het kader van COVID-19. Dat tegelijkertijd het BNI in 2020 daalt heeft geen invloed op de omvang van het betalingenplafond in 2020.

Vraag 63

Welke signalen heeft het kabinet over het feit dat de GO-regeling te complex is en wat gaat u met die signalen doen?

Antwoord op vraag 63

Het kabinet heeft geen signalen dat de GO-regeling complex is. De GO-regeling is recent geëvalueerd en het onderzoeksrapport zal deze maand naar de Kamer worden gestuurd. Uit het onderzoek is gebleken dat de regeling beperkte administratieve lasten heeft voor de gebruikers (financiers en ondernemingen).

Vraag 64

Kunt u een onderbouwing geven van het feit dat werkgevers 90 procent van de loonkosten krijgen uitgekeerd in het kader van de NOW, aangezien werkgevers aangeven dat het percentage veel lager is?

Antwoord op vraag 64

Het percentage van de loonkosten dat wordt vergoed is gerelateerd aan het omzetverlies. Het is dus niet zo dat elke werkgever 90 procent van al zijn loonkosten krijgt vergoed. Dat is alleen zo bij een omzetdaling van 100 procent (t.o.v. de gemiddelde omzet per kwartaal in 2019). Bij 50 procent omzetdaling wordt 45 procent van de loonkosten vergoed (90 procent van de 50 procent), etc.

Verder wordt de NOW-tegemoetkoming berekend aan de hand van het SV-loon (sociale verzekeringsloon). Dit is het loon waarover de werknemer belastingen en premies betaald. 90 procent van het SV-loon, gerelateerd aan het omzetverlies, wordt vergoed. Om de werkgever tegemoet te komen in de werkgeverslasten die bovenop het SV-loon komen, is er in de NOW gekozen voor een forfaitaire opslag van 30 procent (waarmee de formule uitkomt op SV-loon x 90 procent x omzetverlies x 1,3).

De hoogte van de werkgeverslasten zijn zeer verschillend per werkgever, waardoor alleen een generieke opslag voor elke werkgever uitvoeringstechnisch mogelijk is. In de NOW 2.0 wordt deze opslag verhoogd naar 40 procent, om ook tegemoet te komen aan een deel van de andere vaste lasten. Tenslotte is de NOW-vergoeding per werknemer afgetopt op 2x het maximumdagloon, is er voorlopig sprake van een voorschot van 80 procent (20 procent wordt bij de subsidieafrekening verstrekt) en worden de loonkosten gebaseerd op de referentiemaand januari 2020.

Vraag 65

Kunt u specificeren hoe de € 50 miljoen aan CEPI is uitgegeven?

Antwoord op vraag 65

Het bedrag wordt aan CEPI beschikbaar gesteld voor de versnelling van vaccinonderzoek en ontwikkeling. Hoe dit door CEPI uitgegeven wordt of gaat worden uitgegeven is nog niet bekend. Zodra hier meer duidelijkheid over komt, informeert de Minister van VWS uw Kamer hierover.

Vraag 66

Hoe is het mogelijk dat er een hogere asielinstroom wordt verwacht, terwijl er wereldwijd reisbeperkingen zijn opgelegd?

Antwoord op vraag 66

Bij het vaststellen van de kosten voor de asielketen is bij de voorjaarsnota gebruik gemaakt van de meest recente asielraming van februari 2020. In deze raming werd een stijging van de asielinstroom in 2020 verwacht. Inmiddels is duidelijk dat de corona-crisis en de bijbehorende reisbeperkingen van invloed zijn op de hoogte van de verwachte asielinstroom in 2020 en de verblijfsduur van asielzoekers in het COA. Op basis van een geactualiseerde MPP zal later dit jaar worden bezien op welke wijze eventuele budgettaire gevolgen in de departementale begrotingen verwerkt worden.

Vraag 67

Kunt u een actualisatie geven van de verwachting in 2020 van de Nederlandse EU-afdrachten?

Antwoord op vraag 67

De meest recente raming van de Nederlandse afdrachten aan de EU staat in de 1e suppletoire begroting van Buitenlandse Zaken, Art.3.1 en Art.3.10.

Stand 2020 1e suppletoire begroting (bedragen in miljoenen euro’s)

3.1. Afdrachten

 

BNI-afdrachten

4.875,6

BTW-afdrachten

584,3

Invoerrechten

3.482,8

3.10. Ontvangsten

 

Perceptiekostenvergoeding

689,6

Overige ontvangsten

4,0

Netto totaal (3.1 minus 3.10)

8.249,1

Vraag 68

Hoe realistisch is het dat de winstafdracht van De Nederlandsche Bank (DNB) in 2020 hoger uitvalt dan de verwachting met bijvoorbeeld het huidige ECB-beleid?

Antwoord op vraag 68

De winstraming DNB voor 2020 betreft de dividenduitkering over het jaar 2019. Deze is derhalve niet gerelateerd aan het huidige ECB-beleid als gevolg van Covid-19.

De gevolgen van het meest recente aanvullende ECB-beleid op de winstafdracht van DNB aan de Nederlandse staat zullen bij de Miljoenennota 2021 worden verwerkt in de Rijksbegroting.

Vraag 69

Waarom wordt de tegenvaller referentieraming en studiefinancieringsraming niet opgevangen binnen de begroting OCW, aangezien dit toch de begrotingsregel is?

Antwoord op vraag 69

Specifieke tegenvallers op de departementale begrotingen moeten volgens de begrotingsregels specifiek worden gecompenseerd met meevallers en /of ombuigingen. Dit jaar heeft het kabinet gekozen om de tegenvaller op de referentieraming en studiefinancieringsraming (structureel 510 miljoen euro) grotendeels generaal te dekken binnen het uitgavenplafond. Conform de begrotingsregels is dit een optie die het kabinet heeft als onderdeel van de integrale afweging die tijdens het hoofdbesluitvormingsmoment plaatsvindt. Dit laat onverlet dat de standaardsituatie is dat specifieke tegenvallers binnen de departementale begrotingen gedekt moeten worden.

Vraag 70

Hoe realistisch is het dat er onderuitputting op de VWS-begroting is?

Antwoord op vraag 70

Het is realistisch te verwachten dat gedurende het jaar onder- of overuitputting plaatsvindt op budgetten binnen de begroting. De meeste uitgaven op deelplafond Rijksbegroting betreffen namelijk budgetten die in begrotingen door de Tweede Kamer worden vastgesteld; dit zijn de maximale uitgaven bedoeld om een specifiek beleidsdoel te bereiken.

Onderuitputting kan worden veroorzaakt doordat het beleidsdoel goedkoper kan worden gerealiseerd dan werd verwacht in de begroting. Ook kan onderuitputting veroorzaakt worden doordat het beleidsdoel in het betreffende jaar nog niet of in mindere mate dan voorzien kan worden gerealiseerd. De VWS-begroting kent vele subsidiebudgetten waarop de afgelopen jaren onderuitputting is opgetreden, omdat het totale subsidieplafond niet is benut.

Met betrekking tot onder- of overuitputting geldt in zijn algemeenheid dat pas wanneer het uitvoeringsjaar vergevorderd is, duidelijk wordt op welke plaatsen binnen de begroting zich dit voordoet. Het is dan over het algemeen niet meer mogelijk om de ruimte die dan ontstaan in de resterende maanden van het kalenderjaar doelmatig en doeltreffend in te zetten voor een ander bestedingsdoel. Daarom is dit voorjaar besloten een korting te verwerken op diverse beleidsartikelen binnen de VWS-begroting ter dekking van problematiek elders op de begroting.

Over de daadwerkelijke realisatie van budgetten op de begroting wordt uw Kamer bij Najaarsnota en Financieel Jaarverslag Rijk geïnformeerd.

Vraag 71

Waarom gelden er voor de Urgenda-maatregelen specifieke afspraken met betrekking tot de eindejaarsmarge en kasschuiven? Wat zijn de specifieke afspraken?

Antwoord op vraag 71

Bij de Voorjaarsnota zijn middelen aan de begrotingsreserve Duurzame Energie onttrokken voor een deel van de Urgendamaatregelen. De nu onttrokken middelen worden naar verwachting deels besteed in 2020 en deels in 2021. Indien de middelen voor 2020 onverhoopt niet tot uitgaven leiden in 2020, dan kan een departement deze via de gebruikelijke eindejaarsmarge meenemen naar 2021. Mocht deze gebruikelijke eindejaarsmarge ontoereikend zijn voor het meenemen van niet-bestede Urgenda-middelen, dan zal te zijner tijd welwillend worden bezien hoe deze middelen met een kasschuif behouden kunnen blijven, zodat het behalen van de Urgendadoelen niet in gevaar komt. Hetzelfde zal het geval zijn mocht er sprake zijn van een versnelling van de maatregelen van 2021 naar 2020.

Vraag 72

Waarom wordt de taakstellende onderuitputting 2020 nu nog niet ingevuld? Wanneer krijgt de Tweede Kamer de bij de Najaarsnota 2019 toegezegde brief over de invuling van de in=uittaakstelling (Handelingen II 2019/20, nr. 38, item 16)?

Antwoord op vraag 72

Zoals gemeld in de Voorjaarsnota was in de afgelopen drie jaar sprake van forse onderuitputting op de departementale begrotingen. Om te voorkomen dat ruimte onder het uitgavenplafond die in de loop van 2020 ontstaat niet meer (doelmatig) kan worden ingezet, heeft het kabinet besloten hierop te anticiperen door bij Voorjaarsnota taakstellende onderuitputting in te boeken. Het kabinet creëert zo eenmalig maximale ruimte voor extra uitgaven in 2020. Deze taakstelling wordt gedurende 2020 ingevuld met onderuitputting en per saldo meevallers op de begrotingshoofdstukken.

Tijdens het debat over de Najaarsnota 2019 heb ik aan de heer Snels van de Groenlinksfractie en de heer Sneller van de D66-fractie toegezegd een kamerbrief te sturen over de werking van de in=uittaakstelling. Gegeven de inhoudelijke raakvlakken tussen enerzijds de in=uittaakstelling en anderzijds het focusonderwerp ramingen en onderschrijdingen voor de verantwoording over 2019, heb ik besloten om in paragraaf 2.3 van het Financieel Jaarverslag Rijk 2019 over het focusonderwerp ook uitgebreid stil te staan bij de systematiek en invulling van de in=uittaakstelling. Daarmee heb ik invulling gegeven aan deze toezegging aan de Kamer.

Vraag 73

Kunt u een actueel overzicht geven van de financiën met betrekking tot de uitgaven sociale zekerheid op het terrein van de WW en de bijstand (voor de bijstand uitgesplitst naar regelingen als de bijstand voor zelfstandigen (Bbz), Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en gewone bijstand)? En wat zijn de verwachtingen op die onderdelen voor de rest van 2020?

Antwoord op vraag 73

Een overzicht van de stand uit de Voorjaarsnota, opgesplitst in de losse regelingen, kunt u in de tabel hieronder vinden. De verwachtingen voor de rest van 2020 worden bijgesteld bij de Miljoenennota 2021 en de Najaarsnota 2020 en kunt u daar te zijner tijd vinden.

Actuele stand

2020

2021

2022

2023

2024

2025

BUIG

5.932

6.034

6.166

6.317

6.504

6.643

Bijstand

5.525

5.650

5.788

5.952

6.149

6.314

IOAW

322

303

295

281

270

243

IOAZ

30

30

32

33

34

35

Bbz

51

51

51

51

51

51

Vraag 74

In hoeverre is in de post kinderopvangtoeslag al de regeling voor de eigen bijdragen voor ouders in het kader van corona verwerkt?

Antwoord op vraag 74

In de Voorjaarsnota en de eerste suppletoire begroting van SZW (Kamerstuk 35 450 XV) is de regeling voor de vergoeding eigen bijdrage gedeeltelijk verwerkt. Het deel dat meeloopt heeft betrekking op de uitgaven van 175 miljoen euro voor de periode 16 maart 2020 tot en met 28 april 2020. Dit is het bedrag dat aan uw Kamer is gemeld bij de tweede incidentele suppletoire begroting van SZW18.

Voor de periode 29 april 2020 tot en met 7 juni 2020 bedragen de kosten 158 miljoen euro. Dit is aan uw Kamer gemeld bij de derde incidentele suppletoire begroting van SZW19. Omdat de derde incidentele suppletoire begroting later gepubliceerd is, zijn deze uitgaven niet verwerkt in de Voorjaarsnota en de eerste suppletoire begroting van SZW. De totale kosten van de regeling bedragen 333 miljoen euro voor de periode 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020.

Vraag 75

In hoeverre is de onderschrijding van het uitgavenplafond zorg van 1,025 miljard euro realistisch? Wat is de ontwikkeling van de zorgpremie geweest voor 2020 en hoe is dit ten opzichte van de ramingen?

Antwoord op vraag 75

De onderschrijding van het uitgavenplafond zorg in 2020 is momenteel 1,025 miljard euro. Dit is de optelling van alle bijstellingen van het plafond zorg en de zorguitgaven vanaf de Startnota eind 2017 die betrekking hebben op het jaar 2020 (Kamerstuk 34 775, nr. 54). De ramingen van de uitgaven onder het plafond zorg worden meerdere keren per jaar bijgesteld, onder meer op basis van uitvoeringscijfers en ramingen van het CPB. Ten tijde van de Voorjaarsnota zijn hiervoor de meest actuele cijfers gebruikt. De corona-crisis vormt echter een grotere onzekerheidsfactor dan normaal, en leidt dus ook mogelijk tot grotere bijstellingen dan in eerdere jaren. Bij de aankomende Miljoenennota wordt u geïnformeerd over deze bijstellingen.

Net als de uitgaven zijn de Zvw-premies ook lager uitgekomen dan verwacht ten tijde van de Startnota. Ten tijde van de Startnota werd geraamd dat de nominale premie in 2020 1.558 euro zou bedragen. Die premie is uitgekomen op gemiddeld 1.415 euro; 143 euro lager. Deze lagere premie is enerzijds het gevolg van de onderschrijding van het plafond, maar ook van het – vanwege lagere lonen en prijzen – lager vastgestelde plafond.

Vraag 76

In hoeverre is de meevaller bij de wijkverpleging in 2020, die gebruikt wordt ter dekking van de structurele tegenvaller van de Wet langdurige zorg (Wlz), nog realistisch, en in hoeverre is de meevaller bij de wijkverpleging structureel?

Antwoord op vraag 76

De verwachte structurele meevaller is gebaseerd op de onderschrijding van het kader in 2019. De onderschrijding doet zich al enkele jaren voor. De onderschrijding is in aanloop naar de Voorjaarsnota besproken met de HLA-partijen, waarbij ook tussentijdse resultaten van een extern onderzoek naar de oorzaken van de onderschrijding zijn betrokken. Naar aanleiding hiervan heeft de Minister van VWS geconcludeerd dat een deel van de onderschrijding structureel van aard is.

De HLA-afspraken over het beschikbare budget blijven overigens leidend voor de veldpartijen; als ontwikkelingen in de sector alsnog vragen om benutting van het volledige HLA-budget zal dit niet leiden tot inzet van het macrobeheersinstrument.

In hoeverre de uitgaven in de wijkverpleging en andere Zvw-sectoren afwijken in 2020 van de raming afwijken als gevolg van Covid-19 is nog niet inzichtelijk. Het is mijn ambitie bij Miljoenennota dit inzicht te kunnen geven.

Vraag 77

Wat is de oorzaak van de tegenvaller bij de Wlz?

Antwoord op vraag 77

Afgelopen maart heeft de NZa een advies opgeleverd over het tekort in het budgettair kader Wlz. Het verwachte tekort is 550 miljoen euro als gevolg van volumegroei. Na inzet van de herverdeelmiddelen resteert een tekort van 480 miljoen euro. Hiervan wordt 78 miljoen euro gebruikt om wachtlijsten op te lossen.

Vraag 78

Kan een overzicht gegeven worden van de middelen die in 2020 meer of minder naar de gemeenten gaan (incl. het Gemeentefonds)?

Antwoord op vraag 78

Een onderscheid valt te maken tussen middelen die aan gemeenten worden uitgekeerd via het gemeentefonds of die via departementale begrotingen worden uitgekeerd. Met verwerking van de incidentele suppletoire begroting 2020, inclusief extra middelen voor gemeenten i.v.m. corona20, is de omvang van het gemeentefonds dit jaar 860,9 miljoen euro gegroeid ten opzichte van de stand ontwerpbegroting 2020. Middelen bestemd voor gemeenten gereserveerd op departementale begrotingen (o.a. specifieke uitkeringen) zijn sinds de stand ontwerpbegroting 2020 gestegen met 849,9 miljoen euro.

Vraag 79

Kunt u de uitgaven van 994 miljoen euro aan «loonbijstelling tranche 2020» verder toelichten? Kunt u hetzelfde doen voor het bedrag van 167 miljoen euro voor «prijsbijstelling 2020»?

Antwoord op vraag 79

De loon- en prijsbijstelling voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bedraagt in 2020 respectievelijk 995 miljoen euro en 239 miljoen euro. De prijsbijstelling bedraagt circa 168 miljoen euro voor het plafondrelevante gedeelte van de begroting en 71 miljoen euro voor het niet-plafondrelevante gedeelte.

Deze bijstelling volgt uit de referentiesystematiek en de ramingen van het Centraal Planbureau van de ontwikkeling in lonen, sociale werkgeverslasten en prijzen uit het Centraal Economisch Plan 2020. Departementen worden op deze wijze marktconform gecompenseerd voor ontwikkelingen in lonen en prijzen.

Vraag 80

Kunt u per departement aangeven hoeveel er in 2020 en 2021 wordt uitgegeven aan asiel (graag per onderdeel uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 80

De ministeries houden de uitgaven aan asiel niet bij als aparte categorie.

Er bestaat wel een overzicht van de beschikbare budgetten voor het toelaten en de opvang van vreemdelingen, waaronder asielzoekers. Dit overzicht staat op artikel 37 van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV).

Voor 2020 worden de totale uitgaven op artikel 37 geraamd op 1.521 miljoen euro. Voor 2021 is dit 1.453 miljoen euro. Hieronder vallen onder andere de uitgaven van het COA voor de opvang van asielzoekers en de kosten van de IND. In de begroting van de IND zijn ook kosten opgenomen die niet gerelateerd zijn aan asiel, zoals verblijfsvergunningen voor studenten of tijdelijke werkvergunningen.

Een deel van de kosten voor de opvang van eerstejaars asielzoekers uit bepaalde landen (DAC-landen) mogen aan ODA (official development assistance) worden toegeschreven. Voor 2020 wordt deze toerekening geraamd op 516 miljoen euro. Voor 2021 is dit 504 miljoen euro. Dit is inclusief de onderwijskosten voor asielzoekers in primair en voortgezet onderwijs uit DAC-landen die in de begroting van OCW zijn verantwoord. In 2020 gaat het om 46 miljoeneuro en in 2021 is dit 41 miljoen euro.

Vraag 81

Kunt u per departement aangeven hoeveel er in 2020 en 2021 wordt uitgegeven aan klimaat (graag per onderdeel uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 81

Conform de motie van het lid Leegte21 wordt jaarlijks in de EZK begroting een totaaloverzicht opgenomen van alle maatregelen van alle ministeries ten behoeve van het Energieakkoord, het Klimaatakkoord en de uitvoering van het Urgenda-vonnis. In het overzicht op bladzijde 113 van de EZK begroting 2020 zijn per maatregel de jaarlijkse budgetten opgenomen voor de jaren 2018 tot en met 2024.

Vraag 82

Zijn er gevallen bekend, en extra kosten gemaakt, bij het Ministerie van Financiën omdat de meervoudige nationaliteit van een persoon tot complicaties heeft geleid op het gebied van fiscale verplichtingen of het gebruik van financiële voorzieningen? Zo ja, kan er uiteengezet worden om wat voor complicaties het gaat?

Antwoord op vraag 82

Voor de toepassing van sommige wettelijke bepalingen en verdragsbepalingen kan nationaliteit van belang zijn. Nederlandse onderdanen vallen onder de rechtsmacht van de Nederlandse overheid. Het bezit van een of meer andere nationaliteiten kan het ingewikkelder maken om deze rechtsmacht uit te oefenen. Hierover wordt geen bestuurlijke informatie bijgehouden.

Vraag 83

Hoe kan het dat er in 2020 op de aanvullende post nog ruim 53 miljoen euro onbenutte loon- en prijsbijstelling uit de tranches 2018 en 2019 stond? Waarom vervalt deze post niet aan het einde van het jaar waar het geld voor bedoeld is?

Antwoord op vraag 83

Op de aanvullende post «algemeen» worden reserveringen geplaatst in afwachting van een doeltreffend en doelmatig bestedingsplan. Voor veel reserveringen is het concrete beleidsdoel en de invulling daarvan bij het moment van reserveren nog niet bekend. Daarom maakt Financiën een inschatting of de reservering loon- en/of prijsgevoelig is en reserveert dit per tranche op de aanvullende post. Pas bij een concreet bestedingsplan is duidelijk waarvoor middelen van een bepaalde reservering worden ingezet. Bij de overheveling vanaf de aanvullende post wordt daarmee het loon- en/of prijscomponent bepaald. Hierdoor kan het ontstaan dat er meer loon- en prijsontwikkeling is gereserveerd dan dat departementen nodig hebben. Voor de tranches 2018 en 2019 voor het begrotingsjaar 2019 bleek dit inderdaad het geval te zijn. Dit bedrag viel daarom vrij aan het einde van het begrotingsjaar 2019. Doordat departementen tot het einde van het jaar bestedingsplannen kunnen inleveren, wordt dit pas bij het Financieel Jaarverslag Rijk duidelijk wat de exacte omvang van de tranches betreft.

Vraag 84

In hoeverre zijn de bedragen op de aanvullende post die zijn gereserveerd voor het Noordzee-akkoord, voldoende, aangezien nog niet iedereen akkoord is met het Noordzee-akkoord?

Antwoord op vraag 84

In totaal is voor het nog af te sluiten Noordzeeakkoord 200 miljoen euro uitgetrokken. Het op de aanvullende post «algemeen» gereserveerde bedrag betreft de kabinetsbreed beschikbaar gestelde 42,8 miljoen euro. De overige middelen komen van verschillende departementale begrotingen.

Het klopt dat op dit moment niet alle partijen akkoord zijn met het Noordzeeakkoord. Inzet van het kabinet is om met beschikbaar gestelde middelen akkoord te bereiken.

Vraag 85

Waarom resteert er op de aanvullende post nog 285 miljoen euro voor het Regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) en waarom zijn deze nog niet overgeheveld naar de gewone begrotingen, aangezien 2020 het laatste volledige jaar is van dit kabinet?

Antwoord op vraag 85

Bij het Regeerakkoord is een deel van de intensiveringsmiddelen op de aanvullende post «algemeen» van Financiën geplaatst in afwachting van een doeltreffend en doelmatig bestedingsplan. Het grootste gedeelte van de gereserveerde middelen is inmiddels overgeheveld naar de departementale begrotingen. Voor de resterende op de aanvullende post gereserveerde regeerakkoordmiddelen is nog geen goedgekeurd bestedingsplan ingediend dat voldoet aan de vereiste criteria voor doelmatigheid en doeltreffendheid. Zodra het vereiste bestedingsplan goedgekeurd is, worden de desbetreffende middelen overgeheveld van de aanvullende post naar de departementale begroting. Departementen zijn intensief bezig om adequate bestedingsplannen op te stellen zodat de gereserveerde middelen kunnen worden overgeheveld. Bij de Miljoenennota 2021 ontvangt uw Kamer een nieuw en actueel overzicht van de resterende middelen op de aanvullende post.

Vraag 86

Kan een overzicht gegeven worden van de raming van de SDE+-uitgaven 2021 en de stand van de begrotingsreserve duurzame energie na de overheveling van 680 miljoen euro naar de algemene middelen?

Antwoord op vraag 86

Voor 2021 resteert, na de overheveling van 680 miljoen euro naar de algemene middelen, voor de SDE+ 1.831 miljoen euro. Hiervan is 1.641 miljoen euro bestemd voor uitbetalingen op de SDE+-regeling zelf, 137 miljoen euro voor de aanleg door TenneT van het Net op zee, en 53 miljoen euro voor diverse uitgaven in het kader van het flankerend beleid rond de SDE+.

De omvang van de reserve duurzame energie zal, rekening houdend met de begrote stortingen en onttrekkingen in 2020 en 2021, ultimo 2021 zo’n 3,3 miljard euro bedragen.

Vraag 87

Hoe komt het dat de uitgaven aan de Algemene kinderbijslagwet (Akw) naar boven zijn bijgesteld door het aantal kinderen, maar de uitgaven aan de Wet Arbeid en Zorg (WAZO) aanvullend partnerverlof omlaag zijn bijgesteld door het aantal kinderen?

Antwoord op vraag 87

Het verschil tussen de uitgavenontwikkeling van de AKW en de WAZO aanvullend geboorteverlof partners komt door verschillende ontwikkelingen in leeftijdsgroepen van kinderen. De uitgaven aan de WAZO aanvullend geboorteverlof zijn afgenomen (met 1,8 miljoen euro) door een lager aantal geboortes. Dit effect werkt ook door in de AKW, maar desondanks nemen de uitgaven aan de AKW licht toe (2,9 miljoen euro) door voornamelijk een groter aantal immigranten en door toename van kinderen met recht op dubbele AKW en AKW-plus.

Vraag 88

Hoe komt het dat het macrobudget Participatiewetuitkering naar beneden is bijgesteld voor 2020 gezien de huidige economische ontwikkelingen?

Antwoord op vraag 88

Het Macrobudget Participatiewetuitkeringen is in de eerste suppletoire begroting 2020 conform gebruikelijke systematiek bijgesteld t.o.v. het budget uit de begroting 2020. Een deel van de bijstelling is het gevolg van de verwerking van conjunctuureffecten. De verwerkte conjunctuurraming betreft de CEP-stand uit begin maart. In die stand is nog geen rekening gehouden met de nieuwe economische ontwikkelingen als gevolg van het coronavirus. De impact van de corona-crisis op de werkloosheid en daarmee op het Macrobudget Participatiewetuitkeringen is dus nog niet in de eerste suppletoire begroting 2020 verwerkt, dit volgt in de begroting 2021. Daarbij wordt uitgegaan van de huidige conjuncturele situatie voor het Macrobudget van 2020 en latere jaren.

Vraag 89

Hoe groot is de bijstelling vanwege de lagere ontvangsten uit terugvorderingen kinderopvangtoeslag precies en hoe komt het dat er voor 2020 nog wel een bijstelling omhoog geraamd wordt?

Antwoord op vraag 89

Doordat voorschotten kinderopvang beter aansluiten bij de beschikkingen dan eerder geraamd nemen de terugontvangsten af met 57 miljoen euro. De bijstelling omhoog in 2020 (125 miljoen euro) heeft betrekking op het saldo van de uitgaven en de ontvangsten. De uitgaven stijgen met 63 miljoen euro en de ontvangsten nemen met 62 miljoen euro af (waarvan 5 miljoen euro beleidsmatig), waardoor het saldo van beide effecten op 125 miljoen euro uitkomt.


X Noot
1

Kamerstuk 35 420, nr. 42.

X Noot
2

Kamerstuk 35 433, nr. 8.

X Noot
3

De Nederlandse Staat publiceert aangepast financieringsplan 2020 (https://www.dsta.nl/actueel/persberichten/2020/04/29/nederlandse-staat-publiceert-aangepast-financieringsplan-2020).

X Noot
5

Kamerstukken 21 501-07 en 25 295, nr. 1686.

X Noot
14

Kamerstuk 35 420, nr. 36.

X Noot
15

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2034.

X Noot
16

Bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 623.

X Noot
17

Kamerstuk 35 420, nr.38.

X Noot
18

Kamerstuk 35 430.

X Noot
19

Kamerstuk 35 473.

X Noot
20

Kamerstuk 35 420, nr. 43.

X Noot
21

Kamerstuk 30 196, nr. 278.

Naar boven