Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 35434 nr. Z |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 35434 nr. Z |
Vastgesteld 30 maart 2023
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid2 hebben in hun vergadering van 28 maart 2023 beraadslaagd over de brief van de Minister voor Rechtsbescherming ter aanbieding van het zeventiende verlengingsbesluit tijdelijke COVID-19-voorzieningen.3 Met betrekking tot dit voorgehangen ontwerpbesluit wenst de commissie de Minister een vraag voor te leggen.
Naar aanleiding hiervan is op 28 maart 2023 een brief gestuurd aan de Minister voor Rechtsbescherming.
De Minister heeft op 29 maart 2023 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren
Aan de Minister voor Rechtsbescherming
Den Haag, 28 maart 2023
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben in hun vergadering van 28 maart 2023 beraadslaagd over uw brief ter aanbieding van het zeventiende verlengingsbesluit tijdelijke COVID-19-voorzieningen.4 Met betrekking tot dit voorgehangen ontwerpbesluit wenst de commissie u de volgende vraag voor te leggen.
Middels het koninklijk besluit houdende verlenging van een aantal tijdelijke maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van de COVID-19-crisis, zullen meerdere getroffenen tijdelijke maatregelen worden verlengd tot 1 juni 2023. De Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken en Klimaat hebben bij brief van 10 maart 20235 bekend gemaakt dat het kabinet heeft besloten naar aanleiding van de adviezen van het Outbreak Management Team (OMT), het Bestuurlijke Afstemmingsoverleg (BAO), het Maatschappelijk Impact Team (MIT) en uitvoeringspartners dat de resterende COVID-19 maatregelen afgeschaald kunnen worden wegens het bereiken van de endemische fase voor Omikron. In dat licht verneemt de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid graag van u wat het bezwaar zou zijn tegen het «rauwelijks» laten vervallen van de afname van lichaamsweefsel van coronaspugers en de bevoegdheid tot bestuursdwang van de voorzitters van veiligheidsregio’s.
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw spoedige reactie met belangstelling tegemoet.
Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 maart 2023
Bij brief van 16 maart heb ik u het ontwerpbesluit voor de 17e verlenging van enkele tijdelijke maatregelen op grond van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid voorgelegd in het kader van de verplichte voorhang daarvan. Naar aanleiding daarvan is bij brief van 28 maart 2023 door de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid de vraag gesteld wat het bezwaar zou zijn tegen het rauwelijks laten vervallen van twee maatregelen, namelijk de afname van lichaamsweefsel van coronaspugers en de bevoegdheid tot bestuursdwang van de voorzitters van veiligheidsregio’s.
Het besluit waar de vraag betrekking op heeft, heeft tot effect dat de looptijd van drie categorieën van voorzieningen wordt verlengd tot 1 juni 2023. Naast de voorziening over het gebruik van videoconferentie in de rechtspraak gaat het om de mogelijkheid tot afname van speekselafname bij zogenaamde coronaspugers (art. 33) en om de mogelijkheid tot inzet van bestuursdwang door voorzitters van veiligheidsregio’s (art. 34). Voor elk van deze voorzieningen bestaat de intentie om daarvoor een permanente grondslag te creëren. Voor wat betreft videoconferentie in de rechtspraak heb ik mijn voornemen daartoe al in de aanbiedingsbrief geschetst. Daarnaast is de mogelijkheid tot afname van lichaamsweefsel opgenomen in afdeling 6.5.7 van het ontwerp voor een nieuw Wetboek van strafvordering.6 De mogelijkheid tot inzet van bestuursdwang door voorzitters van veiligheidsregio’s zal worden geregeld door wijziging van de Wet publieke gezondheid.7
De vraag van uw Kamer is enkel op de laatste twee voorzieningen gericht. Zoals in het besluit is aangegeven is het voornemen om elk van deze voorzieningen niet nogmaals te verlengen per 1 juni. Daarmee zullen ook de laatste tijdelijke voorzieningen vervallen die door middel van verlengingsbesluiten sinds 24 april 2020 hebben gegolden.8 De verdere verlenging van deze voorzieningen kan immers niet langer meer gebaseerd worden op de noodzaak daartoe vanwege de situatie rondom het COVID-19-virus.
Zoals al sinds het eerste verlengingsbesluit is uitgedragen, is het mijn voornemen om bij beëindiging van de tijdelijke voorzieningen een «opzegtermijn» in acht te nemen van tenminste twee maanden. Dat is noodzakelijk om op een ordelijke wijze het verval van de maatregelen te kunnen regelen. Het is een eis van behoorlijk bestuur dat de overheid zo mogelijk voorkomt dat belanghebbenden bij een voorziening worden geconfronteerd met het verval daarvan op zeer korte termijn. Bij een «gewone» regeling kan dat gebeuren door een termijn tussen bekendmaking van het besluit en de inwerkingtreding daarvan in acht te nemen. Dat is bij deze verlengingsbesluiten niet mogelijk. Uit de aard der zaak worden deze besluiten namelijk vrij kort voor een vervaldatum genomen. Omdat voor deze besluiten een voorhangverplichting geldt, is het mogelijk dat op het laatste moment toch een verlenging nodig is, bijvoorbeeld omdat een Kamer in het kader van de voorhang de wens daartoe uitspreekt. Andersom kan het zich ook voordoen dat een Kamer bezwaar maakt tegen verlenging. Dat zou betekenen dat tot op de dag waarop het verlengingsbesluit is gepubliceerd onzekerheid bestaat over de situatie direct na de vervaldatum. Daarom is sinds het tweede verlengingsbesluit van 28 september 20209 alsmede elk daarop volgend besluit door ons uitgedragen dat het verval van een voorziening tenminste twee maanden van te voren zal worden aangekondigd. Dit heeft tot op heden geen aanleiding tot commentaar gegeven van de zijde van de Kamers.
Naar mijn mening is het ook in dit geval een redelijke en noodzakelijke keuze om deze voorzieningen niet al direct per 1 april te laten vervallen maar pas twee maanden later. Hoewel deze maatregelen alleen overheidsinstanties raken, heeft een ordelijke afwikkeling van de gelding van deze bepalingen enige tijd nodig. Zo zullen in verband met het verval van artikel 33 (mogelijkheid tot afname van lichaamsweefsel) bijvoorbeeld ambtsinstructies moeten worden aangepast waarin deze voorziening is beschreven. Datzelfde zou aan de orde kunnen zijn bij het verval van artikel 34 (mogelijkheid bestuursdwang voorzitter veiligheidsregio), doch daarbij zal mogelijk al per 1 juni 2023 of kort daarna zijn voorzien in een permanente basis voor deze voorziening door de eerdergenoemde wijziging van de Wet publieke gezondheid.
Voor zover de vraag van uw Kamer mede de strekking heeft de vaststelling of publicatie van het besluit aan te houden tot de gedachtewisseling met uw Kamer hierover is afgerond, moet ik helaas aangeven dat ik aan dat verzoek geen gehoor kan geven. Na verloop van de voorhangtermijn, die eindigde op 23 maart jl., is dit ontwerp op 24 maart jl. direct aan de Koning voorgelegd ter vaststelling. Het voornemen is het Staatsblad waarmee dit besluit wordt bekendgemaakt op 31 maart a.s. uit te geven, zodat het verval van deze voorzieningen per 1 april voorkomen wordt. Het is niet aannemelijk dat de gedachtewisseling met uw Kamer over deze verlenging vóór 31 maart zal zijn afgerond. Aanhouding van publicatie tot na deze datum zou er toe leiden dat de betreffende voorzieningen per 1 april definitief zullen zijn vervallen. Een besluit tot verlenging zou na deze datum geen effect meer hebben, ongeacht de uitkomst van de gedachtewisseling.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Samenstelling:
Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU), Hiddema (Fractie-Frentrop) en Krijnen (GL).
Artikel IIA van het voorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan wijzigt de Wet veiligheidsregio’s om deze voorziening een permanente basis te geven (zie Kamerstukken I, 2022/23, 36 194, A). De plenaire behandeling in de EK is gepland op 16 mei a.s.
De artikelen 15 en 22 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid vervallen van rechtswege met ingang van 1 september 2023.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35434-Z.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.