35 424 Regels voor het tijdelijk voorzien in besluitvorming via digitale weg door besturen van provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire en Saba (Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

G VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 augustus 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning1 heeft kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 juni 2020 inzake verlenging van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming decentrale overheden tot ten minste 1 november van dit jaar.2 Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fracties van PvdA en PvdD op 15 juli 2020 vragen gesteld aan de minster. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben zich bij de vragen van de leden van de PvdA-fractie aangesloten.

De Minister heeft op 20 augustus 2020 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 15 juli 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 25 juni 2020 inzake verlenging van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming decentrale overheden tot ten minste 1 november van dit jaar.3 De brief leidt bij de leden van de fracties van PvdA en PvdD tot vragen. De leden van de fractie van de ChristenUnie sluiten zich bij de vragen van de leden van de PvdA-fractie aan.

De Tijdelijke wet is naar het oordeel van de leden van de PvdA-fractie slechts gerechtvaardigd door het uitzonderlijke karakter van de (corona)crisis. De Raad van State adviseerde eind maart om de wet per 1 juni te laten vervallen. De regering heeft daar met instemming van het parlement 1 september van gemaakt. Volgens de Raad van State dient een besluit tot verlenging gebaseerd te zijn op de vaststelling dat de noodmaatregelen nog noodzakelijk zijn en in stand moeten worden gehouden. In uw brief staat slechts summier dat de overwegingen die ten grondslag lagen aan deze wet nog steeds gelden en dat door nu reeds te besluiten nog voor het zomerreces zekerheid wordt geboden. Inmiddels zijn vele coronamaatregelen versoepeld. Deze leden vragen u daarom uiteen te zetten waarom reeds voor het zomerreces kan worden vastgesteld dat verlenging van de Tijdelijke wet na 1 september vanwege de (corona)crisis noodzakelijk is. Steeds is door de regering gezegd dat de Tijdelijke wet wordt verlengd zolang de adviezen van het RIVM daar aanleiding toe geven en dat de wet alleen maar kan worden verlengd als de omstandigheden van begin april die aanleiding waren voor de Tijdelijke wet dan nog bestaan, zoals Minister Knops het in het debat in deze Kamer zei. Op basis van welke RIVM-adviezen over de situatie vanaf 1 september baseert de regering dit besluit tot verlenging?

Kunt u bevestigen dat ook bij verlenging van de Tijdelijke wet een fysieke vergadering nog steeds de voorkeur heeft en dat alleen wanneer dat niet mogelijk is voor een digitale vergadering moet worden gekozen? Kunt u tevens aangeven wanneer de evaluatie van de Tijdelijke wet gereed is en naar de Kamers wordt gestuurd?

De leden van de PvdD-fractie lezen in de brief dat de «overwegingen die ten grondslag lagen aan deze wet nog steeds gelden». Op welke overwegingen doelt de regering? Is het juist dat het gebruik van openbaar vervoer openstaat voor leden van volksvertegenwoordigingen zodat zij zich zonder problemen kunnen verplaatsen naar ruimten waar een vergadering wordt gehouden van een decentrale volksvertegenwoordiging? Hanteert de regering de 1,5 meter afstand als «nieuwe normaal» in die zin dat bij vergaderingen van volksvertegenwoordigingen die afstand dient te worden bewaard zolang niet definitief vaststaat dat een tweede uitbraak van COVID-19 uitgesloten kan worden geacht? Zo nee, op grond waarvan gaat de regering ervan uit dat tot 1 november 2020 die afstand in acht moet worden genomen? Zo ja, welke stappen heeft de regering ondernomen om het ertoe te leiden dat volksvertegenwoordigende organen onder die nieuwe «normaal» fysiek kunnen vergaderen?

Deelt de regering het oordeel van de Raad van State dat het fysiek vergaderen dient plaats te vinden indien dat mogelijk is? Zijn de fysieke vergaderingen van de voltallige Eerste Kamer in overeenstemming met de «nieuwe normaal» en de overige regels die in verband met het voorkomen van uitbraak van het coronavirus in acht moeten worden genomen? Is het juist dat 90% van de 355 gemeenten in Nederland minder raadsleden telt dan de helft van de Eerste Kamer? Deelt de regering het oordeel van de leden van de PvdD-fractie dat in de vier maanden dat de wet inmiddels gegolden heeft het feitelijk mogelijk is geweest om vergaderruimten te organiseren waarin gemeenteraden en provinciale staten fysiek kunnen vergaderen met inachtneming van de 1,5 meter-afstand-norm? Zo nee, op grond waarvan niet? Zo ja, welke dringende reden bestaat er dan om bij wet decentrale volksvertegenwoordigingen in afwijking van de Provinciewet, de Gemeentewet, de Waterschapswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba de mogelijkheid te bieden om af te zien van fysieke vergaderingen? Uit artikel 7.1 blijkt dat een verlenging «ten hoogste» twee maanden mag zijn. Waarom is niet gekozen voor een verlenging tot 1 oktober 2020, waarmee ook bereikt zou zijn dat «voor het zomerreces zekerheid wordt geboden»?

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag zo spoedig mogelijk, en in elk geval ruim voor het einde van het zomerreces van de Kamer.

Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, B. Dittrich

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 augustus 2020

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/ Algemene Zaken en Huis van de Koning over de verlenging van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming. Deze vragen werden ingezonden op 15 juli 2020, met kenmerk 166602.02u.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De leden van de PvdA-fractie zijn van oordeel dat de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming slechts gerechtvaardigd is door het uitzonderlijke karakter van de coronacrisis. Zij vragen uiteen te zetten hoe al voor het zomerreces vastgesteld kan worden dat verlenging van de Tijdelijke wet tot na 1 september gelet op de coronacrisis nodig is en op welke adviezen van het RIVM dit is gebaseerd. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben zich aangesloten bij de vragen van de PvdA-fractie. De leden van de fractie van de PvdD vragen daarnaast naar de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan de Tijdelijke wet die nu nog gelden.

Er zijn voor het besluit tot verlenging van de Tijdelijke wet geen adviezen gevraagd aan het RIVM. Twee overwegingen zijn leidend geweest bij het besluit om nu al de looptijd van de Tijdelijke wet te verlengen. Ten eerste dat de algemene adviezen zoals die golden ten tijde van de inwerkingtreding van de wet, zoals social distancing en zoveel mogelijk thuiswerken, nog steeds gelden. Ten tweede dat het voor de wijze van vergaderen na het zomerreces wenselijk is vroegtijdig duidelijkheid te geven over de mogelijkheden die er zijn. Als het besluit pas in de tweede helft van augustus genomen zou worden, is er te weinig tijd om daar nog rekening mee te houden bij het plannen en inrichten van de vergadercyclus.

Verder vragen de aan het woord zijnde leden, net als de leden van de PvdD-fractie, of ook met deze verlenging nog geldt dat fysieke vergaderingen de voorkeur genieten en dat een digitale vergaderingen alleen plaats kan vinden als een fysieke vergadering niet mogelijk is.

Fysieke vergaderingen blijven de norm. Maar daarmee is de behoefte aan digitaal vergaderen niet weg. Met deze verlenging van de Tijdelijke wet voor de periode van 1 september tot 1 november ontstaat voor de decentrale volksvertegenwoordiging de ruimte om zelf af te wegen of het nodig is om fysiek of digitaal te vergaderen.

De tweede tussenrapportage4 van de evaluatiecommissie die de werking van de Tijdelijke wet evalueert, laat ook zien dat het aantal fysieke vergaderingen weer toeneemt, maar dat er desondanks behoefte blijft bestaan aan digitale vergaderingen. Hoewel er een duidelijke piek aan digitale plenaire vergaderingen was rond half april en eind mei en het er nu op lijkt dat er weer meer fysieke vergaderingen worden gehouden, worden ook half juni nog steeds plenaire vergaderingen langs digitale weg gehouden. Dat is ook te begrijpen. Er kan sprake zijn van leden die in een risicocategorie vallen en daarom bij voorkeur niet fysiek bijeenkomen, maar bijvoorbeeld ook van leden die in quarantaine of isolatie zitten. De evaluatiecommissie concludeert in haar tweede rapport dat de Tijdelijke wet nog steeds in een behoefte voorziet om te komen tot geldige besluiten. Daarbij merkt de commissie op dat de wens om terug te keren naar fysieke vergaderingen onder de volksvertegenwoordigers groot is.

Tot slot vragen de leden van de fractie van de PvdA wanneer de evaluatie van de Tijdelijke wet gereed is.

Naar verwachting kan het eindrapport van de evaluatiecommissie voor het kerstreces aan Uw Kamer worden aangeboden. Door de verlenging van de Tijdelijke wet tot 1 november 2020 is de looptijd van de evaluatie (ex durante) ook verlengd.

De leden van de fractie van de PvdD vragen ook of het voor leden van een volksvertegenwoordiging mogelijk is gebruik te maken van het openbaar vervoer om naar een vergadering van hun volksvertegenwoordiging te reizen.

Dit is het geval en is ook nooit anders geweest.

De aan het woord zijnde leden vragen verder of de regering de 1,5 meter afstand als het nieuwe normaal beschouwt in de zin dat deze afstand bij vergaderingen van volksvertegenwoordingen aangehouden moet worden zolang niet definitief vaststaat dat een tweede uitbraak van Covid-19 uitgesloten kan worden. Zo niet, vragen deze leden, waarop is dan gebaseerd dat de 1,5 meter afstand gehanteerd moet worden tot 1 november. Indien wel, dan vragen deze leden naar de stappen die zijn ondernomen om volksvertegenwoordigingen fysiek te kunnen laten vergaderen.

Ook volksvertegenwoordigers hebben zich aan de richtlijnen van het RIVM te houden. Vooralsnog geldt dus dat ook bij vergaderingen van volksvertegenwoordigingen 1,5 meter afstand tussen de aanwezigen gehouden moet worden. Fysieke vergaderingen zijn derhalve mogelijk met inachtneming van de richtlijnen; het is aan iedere afzonderlijke volksvertegenwoordiging om zelf de afweging voor een fysieke vergadering te maken en voorts verantwoordelijkheid te dragen voor een inrichting daarvan die in overeenstemming is met de richtlijnen.

Dit kan een reden zijn voor volksvertegenwoordigende organen om niet fysiek bijeen te komen, bijvoorbeeld omdat de eigen zaal niet conform de richtlijnen is in te richten. Een andere overweging kan zijn dat het niet of niet goed mogelijk is om een andere zaal te vinden of dat de kosten hiervoor hoog zijn, bijvoorbeeld omdat naast de huur van de locatie ook communicatietechnologie nodig is. Voor overige overwegingen die een rol zouden kunnen spelen bij de keuze om fysiek of digitaal te vergaderen wordt verwezen naar het eerdere antwoord hierover op een vraag van de leden van de PvdA-fractie.

Via het programma Democratie in Actie, een samenwerkingsverband van het Ministerie van BZK, de VNG en de beroeps- en belangenverenigingen in het openbaar bestuur, wordt ondersteuning geboden door bijvoorbeeld handreikingen en webinars over fysiek en digitaal vergaderen ten tijde van het coronavirus en Q&A’s met uitleg over de Tijdelijke wet.

Ook vragen deze leden of de vergaderingen van de Eerste Kamer voldaan aan de richtlijnen die gelden om een nieuwe uitbraak te voorkomen.

Het is aan de Eerste Kamer om te besluiten hoe de eigen vergaderingen vorm te geven.

Verder vragen deze leden of het klopt dat 90% van de gemeenten minder dan de helft van het aantal leden van de senaat heeft en of de regering van mening is dat elke volksvertegenwoordiging in de afgelopen maanden voldoende tijd heeft gehad een geschikte vergaderlocatie te vinden waar voldaan kan worden aan de geldende richtlijnen. Zo nee waarom niet, zo ja waarom is het dan nodig om de Tijdelijke wet te verlengen?

Een gemeenteraad telt minder leden dan de helft van het aantal senatoren indien de raad uit minder dan 38 leden bestaat. Dat geldt alleen voor de gemeenten met 100.001 inwoners of meer, omdat gemeenten met minder inwoners ten hoogste 37 gemeenteraadsleden hebben. Vanaf 100.001 inwoners telt een gemeenteraad 39 leden, wat kan oplopen tot 45 bij meer dan 200.000 inwoners. Er zijn minder dan 35 gemeenten met meer dan 100.000 inwoners, oftewel minder dan 10%. Dat betekent inderdaad dat ruim 90% van de gemeenten minder raadsleden heeft dan de helft van het aantal leden dat de senaat heeft.

Anders dan de leden van de fractie van de PvdD lijken te veronderstellen, is de regering niet van mening dat de afweging tussen fysiek of digitaal vergaderen alleen gemaakt mag worden op basis van de mogelijkheid om in het eigen gemeentehuis of elders een vergaderlocatie te vinden waar een fysieke vergadering gehouden kan worden met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM. Zoals hiervoor ook is aangegeven zijn er meer overwegingen die een volksvertegenwoordiging ertoe kunnen brengen digitaal te willen vergaderen. De tweede tussenrapportage van de evaluatiecommissie laat zien dat deze keuze ook nog gemaakt wordt en de Tijdelijke wet op dit moment in elk geval nog in een behoefte voorziet.

De afweging hoe een vergadering te organiseren, maakt elk volksvertegenwoordigend orgaan zelf en kan ook goed toevertrouwd worden aan de decentrale volksvertegenwoordigingen.

Tot slot vragen deze leden waarom is gekozen voor verlenging met twee maanden terwijl de wet ook ruimte biedt voor verlenging tot 1 oktober, waarmee ook voor het zomerreces zekerheid is geboden.

Artikel 7.1 van de Tijdelijke wet maakt inderdaad een verlenging voor korter, maar niet langer, dan twee maanden mogelijk. Er is in dit geval alleen geen aanleiding geweest te kiezen voor een kortere termijn. Het gegeven dat de Tijdelijke wet een extra mogelijkheid biedt voor vergaderingen, maar niet in de weg staat aan fysiek vergaderen, speelt daarbij een grote rol.


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Koffeman (PvdD), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA). Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Wever (VVD), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Gerbrandy (OSF), Van der Linden (FvD), Meijer (VVD), Nanninga (FVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten)

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 35 424, F.

X Noot
3

Kamerstukken I 2019/20, 35 424, F.

X Noot
4

Deze rapportage is, net als de eerste tussenrapportage, bij deze antwoorden gevoegd.

Naar boven