Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 18 december 2019 en het nader rapport d.d. 24 februari 2020, aangeboden aan de
Koning door de Minister voor Milieu en Wonen, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 november 2019, nr. 2019002431,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 18 december 2019, nr. W04.19.0365/I, bied ik U hierbij aan.
Bij Kabinetsmissive van 19 november 2019, no. 2019002431, heeft Uwe Majesteit, op
voordracht van de Minister voor Milieu en Wonen, bij de Afdeling advisering van de
Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het verbeteren van de huurbescherming
voor huurders van ligplaatsen, met memorie van toelichting.
Dit wetsvoorstel regelt dat aan huurders van ligplaatsen voor woonboten huurbescherming
wordt toegekend. Hiertoe wordt de huurovereenkomst van een ligplaats onder het bereik
van de afdeling Huur van woonruimte in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek gebracht.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft het voorstel, maar maakt
een opmerking over de begripsbepaling van het begrip «ligplaats». In verband daarmee
acht de Afdeling advisering nadere toelichting wenselijk.
«Ligplaats» wordt in het voorstel gedefinieerd als «een plaats in het water bestemd
voor het afmeren van een voor bewoning bestemd drijvend object». Hiermee is aangesloten
bij het bestaande begrip standplaats, waarbij het gaat om een «kavel, bestemd voor
het plaatsen van een woonwagen».
Bij de standplaats wordt het woord «bestemd» in de jurisprudentie in lijn met de wetsgeschiedenis
zo uitgelegd dat de kavel de (publiekrechtelijke) bestemming moet hebben om een woonwagen
te plaatsen. Dit kan uit een aanwijzing in een bestemmingsplan blijken, maar ook uit
een verleende bouwvergunning voor sanitaire voorzieningen.
In de toelichting op het onderhavige voorstel wordt bij het begrip ligplaats opgemerkt
dat de vraag of een plaats in het water bestemd is voor het afmeren beantwoord wordt
aan de hand van feitelijke omstandigheden. Daarbij zal het veelal gaan om een plaats
in het water met voorzieningen om een drijvend object vast te leggen en aan te sluiten
op nutsvoorzieningen, en is de bedoeling van de eigenaar van het stuk water doorslaggevend.
Deze feitelijke omstandigheden zien op de verhouding tussen verhuurder en huurder.
«Bestemd» heeft echter ook een publiekrechtelijke betekenis. De Afdeling adviseert
hier in de toelichting aandacht aan te besteden.
De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande nader toe te lichten hoe het
woord «bestemd» begrepen dient te worden.
Het woord «bestemd» moet hier in privaatrechtelijke zin worden begrepen. Het is uitdrukkelijk
niet de bedoeling om de huurbescherming te beperken tot die ligplaatsen die op grond
van publiekrecht de «bestemming ligplaats» hebben. Dat laat onverlet dat het publiekrecht
beperkingen kan stellen aan het gebruik van plaatsen in het water als ligplaats.
Dit wetsvoorstel beoogt de huurbescherming van de huurders van ligplaatsen te regelen
en ziet dus uitsluitend op de privaatrechtelijke rechtsverhouding tussen verhuurder
en huurder van een ligplaats.
De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om twee tekstuele correcties in het wetsvoorstel
en enkele redactionele verbeteringen in de memorie van toelichting door te voeren.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot voor Rechtsbescherming, verzoeken het hierbij
gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer