Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35397 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35397 nr. A |
Vastgesteld 7 december 2020
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefvoorstel over het vervallen van het verplicht voorzitterschap van commissies door raadsleden, statenleden en eilandsraadsleden. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij stellen een aantal vragen aan de initiatiefnemers en de regering.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefvoorstel-Van den Bosch en Van der Molen met betrekking tot het vervallen verplicht voorzitterschap commissies door raadsleden, statenleden en eilandsraadsleden. Deze leden danken de initiatiefnemers voor al het werk dat zij in dit initiatiefvoorstel hebben gestoken. Zij hebben bij dit voorstel enkele vragen.
Wanneer de zwaardere belasting van raadsleden de voornaamste reden is om dit wetsvoorstel in te dienen, wat zijn dan de oorzaken van die zwaardere belasting, zo vragen de leden van de PvdA-fractie de initiatiefnemers en de regering. Hoort de ontwikkeling naar steeds grotere gemeenten daarbij, omdat de groei van het aantal raadszetels immers niet naar rato plaatsvindt (19 zetels bij 20.000 inwoners en 45 bij 200.000 inwoners, bijvoorbeeld)? En behoren daar ook de toegenomen taken door bijvoorbeeld decentralisaties in het sociale domein, de Omgevingswet en de klimaattransitie (RES) bij? Ligt een integrale benadering van de problematiek van de zwaardere belasting van raadsleden daarom niet meer voor de hand dan een wetswijziging op slechts één onderdeel (het commissievoorzitterschap), zo vragen deze leden aan de initiatiefnemers en de regering.
De Raad van State zegt in zijn advies dat het externe voorzitterschap beperkt moet blijven tot het technisch voorzitten van de vergadering. De initiatiefnemers onderschrijven dit. Kunnen zij voor de leden van de PvdA-fractie nog eens uitleggen wat dit «technisch» karakter precies inhoudt en waarin het zich onderscheidt van een niet-technisch voorzitterschap? En als dat onderscheid er niet is, omdat de term «technisch» al besloten ligt in het woord «voorzitten», hoe kwalificeren zij dan het advies van de Raad van State op dit punt?
Bezoldiging van externe voorzitters komt ten laste van de begroting van de gemeente die hiervoor geen extra middelen ontvangt. Legt dit niet een oneigenlijke druk op de lokale besluitvorming over het al dan niet overgaan tot externe voorzitters van raadscommissies? Bijvoorbeeld: wanneer die externe voorzitters bij elkaar 10.000 euro zouden kosten, kan dat geld niet worden besteed aan lokale voorzieningen. Het aantal en de bezoldiging van raadsleden zijn zo geregeld dat deze niet afhankelijk zijn van afzonderlijke lokale besluitvorming. Met dit voorstel voor externe commissievoorzitters wordt dit uitgangspunt niet gevolgd. Achten de initiatiefnemers en de regering deze afwijking van genoemd uitgangspunt gewenst? Zo nee, hoe denken zij dat dit kan worden voorkomen, zo vragen deze leden de initiatiefnemers en de regering. En verdient het daarnaast niet nadere overweging om de bezoldiging en ondersteuning van raadsleden te verbeteren?
Bij de behandeling in de Tweede Kamer heeft de Minister aangegeven dat het externe voorzitterschap van raadscommissies zal worden gemonitord en dat de resultaten daarvan worden meegenomen in de tweejaarlijkse Staat van het Bestuur. Kan de regering aangeven welke aspecten van het externe voorzitterschap precies zullen worden gemonitord en opgenomen in de Staat van het Bestuur? Hoort daar ook de vraag bij hoeveel vrijgevallen tijd raadsleden ervaren door een extern voorzitterschap? De voornaamste reden voor dit wetsvoorstel is immers de grote belasting die het vervullen van een commissievoorzitterschap met zich mee zou brengen. En hoe worden externe voorzitterschappen in de staten en de eilandsraden gemonitord en gerapporteerd?
De leden van de PVV-fractie stellen de volgende vragen:
1. Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven of zij het wenselijk achten dat met dit wetsvoorstel de mogelijkheid ontstaat van een vast circuit van «beroepsvoorzitters»?
2. Achten de initiatiefnemers en de regering het wenselijk dat door het aanstellen van externe voorzitters de mogelijkheid voor volksvertegenwoordigers beperkter wordt om zelf ook voorzitterservaring op te doen? Zal hierdoor niet een nog sterkere «inner circle» van beroepsvoorzitters ontstaan?
3. Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven in hoeverre zij waarde hechten aan het ingezetenschap van de externe voorzitter van de betreffende gemeente, provincie, etc.?
4. Met dit wetsvoorstel kunnen ook burgerraadsleden/burgerstatenleden (c.q. duo-raadsleden e.d.) benoemd worden tot commissievoorzitter. Dergelijke burgerleden worden in principe juist aangesteld om te zorgen dat (met name kleinere) fracties volwaardig kunnen meedoen in een commissiestelsel. Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven of het dan niet tegenstrijdig is om een «ondersteunend» burgerlid op te laten treden als externe voorzitter? Is het aanstellen van burgerleden daarmee in die gevallen niet overbodig?
5. Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven hoe zij de gezagsverhouding in een vergadering zien tussen een ongekozen externe voorzitter en een gekozen volksvertegenwoordiger, bijvoorbeeld bij het toepassen van ordemaatregelen, zoals het ontnemen van het woord of een uitspraak ontoelaatbaar verklaren of het weigeren van interrupties? Is dit niet een onacceptabele aantasting van het mandaat van de volksvertegenwoordiger door een niet-gekozene?
6. Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven hoe zij de rol en positie zien van een ongekozen externe voorzitter bij de voorbereiding van de agenda (overleg met griffie en college, eventuele keuzes in het toelaten van agendapunten), besluiten om in beslotenheid te vergaderen en de bevoegdheid tot het opleggen van geheimhouding?
7. Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven in hoeverre er eisen kunnen of moeten worden gesteld aan een externe voorzitter ten aanzien van onverenigbaarheid met andere functies en het omgaan met belangen? Zou het bijvoorbeeld ontoelaatbaar moeten zijn om een voorzitter van een dorps- of wijkraad ook een raadscommissie in die gemeente te laten voorzitten?
8. Achten de initiatiefnemers en de regering het wenselijk om (zeker nu midden in de coronacrisis) gemeenten extra kosten te laten maken voor de inzet van zulke externe voorzitters?
In het debat over het voorzitterschap door niet-raadsleden wordt regelmatig het woord «technisch voorzitterschap» gebruikt, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. Hiermee wordt het volgende bedoeld: «Als je het hebt over een technisch voorzitter, dan wil je eigenlijk onderstrepen dat zo’n voorzitter zich niet met de inhoud van de vergadering behoort te bemoeien».2 De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben geen moeite met de manier waarop het begrip «technisch voorzitterschap» wordt uitgelegd, maar zij vragen zich wel af of met déze term recht gedaan wordt aan het voorzitterschap van commissies. Als eerste gaat het om de vraag naar de democratische legitimatie. Een gekozen raads-, staten- en eilandraadslid dat voorzitter van een commissie wordt, is ook democratisch gelegitimeerd om dat voorzitterschap uit te oefenen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zowel aan de initiatiefnemers als aan de regering wat het effect is van de voorgestelde wet. Kun je nog spreken van een democratische legitimatie van een voorzitter die geen lid van de raad, provinciale staten of eilandsraad is?
In de tweede plaats vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie zich af of met het begrip «technisch voorzitterschap» de kern van het voorzitterschap wel geduid wordt. Gaat het niet allereerst om betrokkenheid bij het onderwerp en betrokkenheid bij de betreffende raad, provinciale staten of eilandsraden? Die betrokkenheid gaat veel verder dan «zich niet met de inhoud van de vergadering te bemoeien». Het gaat daarbij ook om de vraag wat je als commissie wil bereiken voor de gemeente, de provinciale staten en de eilanden. Die betrokkenheid mag en moet je verwachten van een voorzitter van een commissie. Zou het niet kunnen zijn, zo vragen de aan het woord zijnde leden, dat je die betrokkenheid niet mag en niet moet verwachten van een voorzitter van een commissie die van buiten komt? Zou dat geen negatief effect kunnen hebben op de kwaliteit en effectiviteit van het werk van de betreffende commissie?
In de derde plaats vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie zich af wat het effect is op het functioneren van de raad, provinciale staten of eilandsraad als geheel. Vaak is het zo dat voorzitters van commissies, juist omdat ze voorzitter zijn, zich in de verschillende onderwerpen gedetailleerder verdiepen. Die extra kennis is van groot belang voor het debat en de besluitvorming in de voltallige raad, provinciale staten of eilandsraden. Met andere woorden, zou deze wet geen negatief effect hebben op de kwaliteit van het debat en van de besluitvorming? Dit speelt natuurlijk in versterkte mate bij tijdelijke commissies. Indien een voorzitter van buiten komt dan is zijn of haar kennis verdwenen met het beëindigen van de betreffende commissie. De leden van de fractie van de ChristenUnie zien uit naar de antwoorden van de initiatiefnemers en van de regering.
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord en de reactie van de regering en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.
De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Dittrich
De griffier van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman
Samenstelling:
Kox (SP), Koffeman (PvdD), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA). Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Gerbrandy (OSF), Van der Linden (FvD), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van Pareren (Fractie-Van Pareren).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35397-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.