35 352 Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs

Nr. 10 AMENDEMENT VAN HET LID KWINT

Ontvangen 30 september 2020

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I wordt, onder vervanging van «; en» aan het slot van het voorgestelde derde lid, onderdeel a, door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van het voorgestelde derde lid, onderdeel b, door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het bijbrengen van kennis over in ieder geval verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede het principe dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.

II

In artikel II wordt, onder vervanging van «; en» aan het slot van het voorgestelde vierde lid, onderdeel a, door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van het voorgestelde vierde lid, onderdeel b, door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het bijbrengen van kennis over in ieder geval verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede het principe dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.

III

In artikel III, onderdeel A wordt aan het voorgestelde artikel 17, eerste lid, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van het onderdeel b door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het bijbrengen van kennis over in ieder geval verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede het principe dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.

IV

In artikel V wordt, onder vervanging van «; en» aan het slot van het voorgestelde derde lid, onderdeel a, door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van het voorgestelde derde lid, onderdeel b, door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het bijbrengen van kennis over in ieder geval verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede het principe dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.

V

In artikel VI, onderdeel A, wordt aan het voorgestelde artikel 42, eerste lid, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van het onderdeel b door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het bijbrengen van kennis over in ieder geval verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede het principe dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.

VI

In artikel VIII, onder a, onderdeel A, wordt aan het met artikel III, onderdeel A, voorgestelde artikel 2.2, eerste lid, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het bijbrengen van kennis over in ieder geval verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede het principe dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.

VI

In artikel VIII, onder b, onderdeel A, wordt aan het voorgestelde artikel 2.2, eerste lid, onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het bijbrengen van kennis over in ieder geval verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede het principe dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.

Toelichting

De afgelopen jaren hebben we verschillende voorbeelden gezien van scholen die wat de indiener betreft te los omgingen met de burgerschapsopdracht in het onderwijs. De zorgen hierover worden breder gedeeld in Kamer en kabinet en lagen zelfs ten grondslag aan de ambitie om de burgerschapsopdracht aan scholen aan te scherpen. We hebben voorbeelden gezien van lesmethoden die voorschreven dat jongens en meisjes geen oogcontact mochten maken, ook werd op religieuze gronden beargumenteerd dat homoseksualiteit verwerpelijk is. Verder waren er ook scholen die het onderwerp seksuele diversiteit volkomen links lieten liggen.

De indiener vindt dit zeer onwenselijk en stelt middels dit amendement voor om juist het aanleren van kennis over allerlei verschillende groepen in de samenleving nadrukkelijk in de wet op te nemen om dit soort excessen op scholen in de toekomst te voorkomen. Of het bijbrengen van kennis over de diversiteit van groepen in onze samenleving, net als de gelijke rechten die mensen hebben, uiteindelijk leidt tot meer acceptatie, valt niet met zekerheid te zeggen. Bovendien is het niet de taak van het onderwijs om leerlingen aan te leren wat ze moeten vinden. Wel heeft indiener de overtuiging dat – teneinde leerlingen voor te bereiden op volwaardig meedraaien in de samenleving – deze kennis onontbeerlijk is. Daarom regelt dit amendement ook dat scholen hun leerlingen dit moeten aanleren.

De indiener heeft ervoor gekozen om in de formulering van het amendement aan te sluiten bij artikel 1 van de Grondwet, inclusief de in de toekomst toe te voegen passages na aanneming van het wetsvoorstel Bergkamp c.s.

Kwint

Naar boven