Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 augustus 2020
Op 6 mei jl. heb ik de voorgenomen tijdelijke wijziging van de Regeling diervoeders
2012 voorgehangen bij uw Kamer. Met deze voorgenomen tijdelijke regeling wordt voor
de periode september 2020 tot en met december 2020 een bovengrens gesteld aan het
ruw eiwit gehalte in het krachtvoer, vallend onder de regeling, dat melkveehouders
aankopen en op hun bedrijf laten aanvoeren of op voorraad hebben. De voorgenomen tijdelijke
regeling heeft tot doel om, door de aanvoer van ruw eiwit via het voer te beperken,
de ammoniakuitstoot vanuit de melkveehouderij terug te dringen en daarmee in 2020
stikstofruimte te creëren voor de woningbouw en een aantal infrastructurele projecten
van algemeen belang.
Krachtvoer maakt ongeveer een kwart uit van het totale rantsoen van melkvee. De rest
van het voer bestaat uit het ruwvoer (voornamelijk gras, graskuil, hooi en maïs).
Krachtvoer fungeert in de praktijk als «de regelknop» van het rantsoen en wordt benut
om het ruwvoer aan te vullen en het rantsoen te optimaliseren. Omdat krachtvoer en
ruwvoer gezamenlijk het eiwitgehalte bepalen van het rantsoen van melkvee, heb ik
in mijn brief van 6 mei jl. aangekondigd dat ik in augustus nog zou bezien hoe zich
de ruwvoersituatie in Nederland in 2020 ontwikkelt. Daartoe heb ik WUR gevraagd de
actuele eiwitgehaltes in het ruwvoer in beeld te brengen.
Uit de analyse van WUR (zie bijlage 1)1 komt naar voren dat ten opzichte van het referentiejaar van de voermaatregel (2018)
de eiwitgehalten van de voorjaarskuilen op alle grondsoorten aanzienlijk lager zijn.
Ook gemiddeld bezien zijn de eiwitgehalten van de voorjaarskuilen in 2020 lager dan
over de periode 2016–2019 (met uitzondering van de grondsoort veen). Dit is een gevolg
van natuurlijke omstandigheden, met name het tekort aan neerslag. Om toch te kunnen
voorzien in de eiwitbehoefte van de dieren is het nodig om eiwitrijker krachtvoer
te geven, wat betekent dat de normen uit de voorgenomen tijdelijke wijziging van de
Regeling diervoeders 2012 naar boven bijgesteld zouden moeten worden. Het (inrekenbare)
stikstofeffect van de regeling zou hierdoor teniet worden gedaan. Om deze reden heb
ik besloten af te zien van de voorgenomen tijdelijke regeling en deze dus in zijn
geheel niet door te voeren.
Om toch te voorzien in de noodzakelijke stikstofruimte voor de woningbouw en de zeven
MIRT-projecten, zal ik de beoogde stikstofruimte van 3,6 mol/ha/jr leveren vanuit
de bestaande maatregel warme sanering van de varkenshouderij, waarvan al een deel
voor 2020 gereserveerd was. Het kabinet heeft besloten om een deel van de opbrengst
van de warme sanering – die bedoeld was voor het structurele pakket na 2020 – nu voor
woningbouw en de zeven MIRT-projecten in te zetten. Het kabinet zal dit compenseren
in het landbouwdeel van de structurele aanpak.
Het effect van de warme sanering varkenshouderij staat in het voorjaar van 2021 vast.
Dit heeft tot gevolg dat de voorgenomen stikstofruimte wat later beschikbaar komt,
maar gezien de doorlooptijden van vergunningaanvragen en overige procedures levert
dit naar verwachting geen belemmeringen op om de bouw zoals gepland door te laten
gaan. Wel is er sprake van een andere ruimtelijke verdeling (minder in de Randstad,
meer in de regio oost en zuid) dan het geval was geweest bij de veevoermaatregel.
Daar staat tegenover dat de bouwdrempel die het kabinet voorzien heeft op heel Nederland
betrekking zal hebben, ook op de Randstad. Daar komt bij dat de saneringsmaatregel
zich beter leent voor het vergunnen van structurele depositie dan de veevoermaatregel,
die immers in deze vorm van tijdelijke aard zou zijn.
In het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering, dat nu door de afdeling
advisering van de Raad van State behandeld wordt, is een resultaatsverplichting en
een systematiek van monitoring en bijsturing opgenomen, waarmee de aangekondigde depositiereductie
gerealiseerd moet worden. Hiermee wordt invulling gegeven aan de continue verplichting
om de landelijke staat van instandhouding te verbeteren totdat deze gunstig is. In
het wetsvoorstel is tevens de mogelijkheid opgenomen voor een bouwdrempel, om zo de
knelpunten voor bouwprojecten met een geringe stikstofuitstoot weg te nemen. Onder
voorbehoud van het RvS-advies en het op te stellen nader rapport, verwacht ik dat
het wetsvoorstel in september of oktober bij uw Kamer zal worden ingediend.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten