Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 november 2022
Op 31 oktober jl. verzocht uw Kamer om een kabinetsreactie op recente twitterberichten
waarin wordt gesteld dat het erop lijkt dat wensenlijstjes van natuurorganisaties
aan de basis zouden staan van de stikstofemissiereductiekaart die op 10 juni 2022
werd gepubliceerd. De stukken waaraan wordt gerefereerd volgen uit de bijlages bij
het Woo-besluit van de provincies Limburg inzake het stikstofdossier en het «Nationaal
Programma Landelijk Gebied (NPLG)».1 Hierbij bied ik u de gevraagde reactie aan.
De suggestie dat natuurorganisaties aan de basis hebben gestaan van de stikstofemissiereductiekaart
is onjuist. De uitgangspunten en totstandkoming van de kaart zijn toegelicht in onder
andere de startnotitie NPLG (Kamerstukken 34 682 en 35 334, nr. 96), in een briefrapport (10 juni 2022) en toelichtende memo met aanvullende informatie
naar aanleiding van technische briefing RIVM2 (21 juni 2022), in de reactie op het verzoek van het lid Omtzigt in de Regeling van
Werkzaamheden (Kamerstukken 30 252 en 35 334, nr. 29), de reactie op het verzoek van het lid Omtzigt, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden
(Kamerstukken 35 334 en 34 682, nr. 185) en de Stand van zaken stikstof en landelijk gebied (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 161). Omdat ik het belang vind elk mogelijk misverstand weg te nemen, geef ik een korte
toelichting op de stukken uit het Woo-verzoek waaraan wordt gerefereerd.
Met natuurorganisaties is regelmatig contact over mogelijkheden om (op korte termijn)
te werken aan natuurherstel, maar dit staat los van de stikstofemissiereductiekaart.
Staatsbosbeheer heeft voor de Natura 2000-gebieden die bij hen in beheer zijn in 2021
al een verkenning gedaan naar mogelijke maatregelen die op relatief korte termijn
gewenst en denkbaar zijn. Dit heeft Staatsbosbeheer destijds ambtelijk met het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gewisseld. De ideeën van Staatsbosbeheer
zijn later ook betrokken bij een uitvraag waarin ik provincies heb gevraagd of zij
vooruitlopend op de gebiedsprogramma’s al kansrijke maatregelen zien om in 2022 en
2023 uit te voeren die bijdragen aan de opgaven van het Nationaal Programma Landelijk
Gebied. Als onderdeel van deze uitvraag is er een ambtelijke werkconferentie georganiseerd
op 22 april jl. om concrete projecten en voorstellen te inventariseren en te bespreken,
in gezamenlijkheid met de provincies, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging
Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen (UvW), agrarische collectieven,
terreinbeheerders en natuurorganisaties.
Provincies hebben kansrijke maatregelen die door de natuurorganisaties geïnventariseerd
zijn ingediend in het kader van de voornoemde uitvraag. Dit heeft bijgedragen aan
de besluitvorming in de ministerraad van afgelopen juli en de uitkomsten daarvan zijn
gemeld in de Kamerbrief van 15 juli jl. (Kamerbrief Stand van zaken stikstof en landelijk
gebied) waarin het kabinet heeft aangegeven bepaalde voorstellen nog dit jaar te willen
honoreren. In de stukken van het Woo-verzoek wordt hieraan gerefereerd; dit staat
los van de stikstofkaart.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink