35 323 (R2138) Verdrag tot oprichting van de Caribische Douane Organisatie en inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Havana, 22 mei 2019

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 30 oktober 2019.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 29 november 2019.

Aan de voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2019

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 22 mei 2019 te Havana tot stand gekomen verdrag tot oprichting van de Caribische Douane Organisatie en inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 2019, nr. 108).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 30 oktober 2019 over te leggen aan de Staten van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

Het Caribisch gebied is al vele decennia gevoelig voor de doorvoer van verdovende middelen (met name cocaïne) vanuit productielanden als Colombia naar de grote afzetmarkten in Europa en Noord-Amerika. Met het oog op een effectievere bestrijding van deze drugsstromen is in de zeventiger jaren van de vorige eeuw op initiatief van de Verenigde Staten een informeel samenwerkingsverband van douaneadministraties ontstaan. Bijna alle Caribische landen en gebieden (in brede zin, inclusief Midden-Amerikaanse landen als Panama en Costa Rica) maken deel uit van deze Caribbean Customs Law Enforcement Council (hierna: CCLEC), maar ook de Verenigde Staten, Canada, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje en Nederland. De keuze voor een informeel samenwerkingsverband werd ingegeven door de variëteit van deelnemers. Die omvat naast de landen en gebieden in de regio ook Bermuda, Canada en Spanje die geografisch niet in de Caribische regio liggen, maar er nauwe betrekkingen mee onderhouden. Maar er was ook grote diversiteit tussen de landen in de regio, variërend van de landen in Midden-Amerika, tot grote en kleine eilandstaten en gebieden met een rijk scala aan afhankelijkheden.

In 1989 is in Miami in het kader van de CCLEC een Memorandum of Understanding ondertekend over wederzijdse administratieve bijstand tussen de douaneadministraties. Het Memorandum of Understanding beoogde uitwisseling van informatie tussen de deelnemende douaneadministraties te bevorderen en te vergemakkelijken. Doel van deze uitwisseling zou niet alleen bestrijding van de smokkel van verdovende middelen moeten zijn, maar bijvoorbeeld ook de juiste heffing van douanerechten omvatten. Voor veel eilandstaten in de regio vormen heffingen op invoer nog een belangrijk deel (soms meer dan de helft) van de overheidsinkomsten. De CCLEC is in de loop van haar bestaan geleidelijk op meer terreinen actief geworden, zoals het verzorgen van opleidingen en het bijdragen aan de bevordering van de regionale en mondiale legitieme handel. Daardoor ontsteeg de organisatie de traditionele rechtshandhavingstaken van de douane.

Het secretariaat is gevestigd in Castries op Saint Lucia. Door nationale wetgeving van Saint Lucia heeft de CCLEC rechtspersoonlijkheid en de status van een internationale organisatie gekregen met bijbehorende voorrechten en immuniteiten voor de Permanent Secretaris, het hoofd van het secretariaat. Deze unilaterale toekenning van rechten en voorrechten heeft er niet toe geleid dat de CCLEC als een volwaardige internationale organisatie wordt erkend. Daardoor grijpt de organisatie vaak naast financiering van activiteiten ten behoeve van de CCLEC-lidstaten door internationale financiële instellingen als het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en de Inter-American Development Bank.

Begin van deze eeuw is met de toenemende aandacht voor de beginselen van geheimhouding, doelbinding en bescherming van persoonsgegevens in onder meer Europa, door Nederland de juridische basis voor uitwisseling van gegevens ter discussie gesteld. Een juridische basis voor het delen van informatie als het in 1989 ondertekende Memorandum of Understanding is in de Angelsaksische rechtstraditie van onder andere de VS en het VK niet ongebruikelijk. Een Memorandum of Understanding schiet in het grondwettelijk systeem van Nederland, Frankrijk en Spanje echter tekort. Er is in deze Europese landen geen ruimte om op basis van een niet-juridisch verbindend instrument gegevens, en in het bijzonder persoonsgegevens, te delen met andere douaneadministraties. De vorm van een verdrag in de zin van het op 23 mei 1969 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (Trb. 1972, nr. 51) is vereist om fundamentele beginselen van geheimhouding, doelbinding en bescherming van persoonsgegevens te waarborgen.

Sinds 10 oktober 2010 is het belang van Nederland in Europa bij de CCLEC nog verder toegenomen, omdat de Nederlandse Belastingdienst/Douane actief is op de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Het belang van een deugdelijke juridische basis voor het delen van informatie in de regio is daarmee voor het Koninkrijk verder toegenomen. Naast Nederland zijn ook Aruba, Curaçao en Sint Maarten lid van de CCLEC.

Na jarenlang overleg is in 2014 tijdens de jaarlijkse CCLEC-conferentie in Santo Domingo, Dominicaanse Republiek, het beginselbesluit genomen om een verdrag na te streven teneinde een internationaal meetellende internationale organisatie te worden en de juridische obstakels voor het delen van informatie weg te nemen.

Nederland heeft, in lijn met de eerdere actieve pleidooien voor een verdrag, het voortouw genomen bij het opstellen van onderhavige verdragstekst. Dit is in nauwe samenwerking met vooral het Verenigd Koninkrijk gedaan. In mei 2017 hebben in Miami afrondende besprekingen plaatsgevonden over het Verdrag tot oprichting van de Caribische Douaneorganisatie en inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (hierna: het Verdrag). Tijdens deze besprekingen werd tussen de delegaties overeenstemming bereikt over de verdragstekst.

De verdragstekst heeft drie hoofddoelen:

(i) Oprichting van een nieuwe internationale organisatie

Met dit Verdrag wordt de Caribische Douaneorganisatie (hierna naar de Engelse benaming Caribbean Customs Organization afgekort als: CCO) opgericht. De CCO is de rechtsopvolger van de CCLEC, maar krijgt nu een verdragsbasis die de organisatie beter positioneert tussen andere internationale organisaties en in haar relatie tot internationale financiële instellingen. De interne governance van de organisatie wordt door het helder benoemen van taken en verantwoordelijkheden van secretariaat en de permanente commissies sterk verbeterd. Ook de rechten en verplichtingen van de leden zijn helder vastgelegd.

(ii) Adequate juridische basis voor gegevensuitwisseling en andere vormen van administratieve bijstand in douanezaken

Voor een effectief douaneoptreden en een betere bestrijding van internationale fraude in de Caribische regio is het nodig te komen tot een verdere versterking van de samenwerking tussen de douaneadministraties van de landen binnen het Koninkrijk en de partners in de nieuwe organisatie en tussen die partners onderling. Het onderhavige Verdrag beoogt een multilateraal kader te scheppen waarbinnen die nauwere samenwerking gestalte kan krijgen. Het Verdrag biedt de douaneadministraties van het Koninkrijk met name de mogelijkheid om essentiële informatie uit te wisselen met de douaneadministraties van de andere landen en gebieden die partij worden bij het Verdrag. Het gaat daarbij in lijn met de gerichtheid van de douane op goederen, primair om gegevens met betrekking tot grensoverschrijdende goederenstromen binnen de regio, maar ook vanuit en naar de regio. Voor zover daarbij ook persoonsgegevens zullen worden uitgewisseld, is het uitgangspunt dat het niveau van bescherming in het verstrekkende land van toepassing zal zijn.

Het Verdrag strekt, conform het oorspronkelijke doel van rechtshandhaving («law enforcement») van de CCLEC, in de eerste plaats tot bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving. De regio blijft uitermate gevoelig voor drugssmokkel en georganiseerde misdaad door de relatief beperkte rechtshandhavingscapaciteit op de individuele eilanden. Nauwe samenwerking tussen de douaneadministraties is een middel om hun effectiviteit te vergroten.

Die nauwere samenwerking kan betrekking hebben op het zeker stellen van een juiste afdracht van douanerechten en andere belastingen bij invoer. Het gaat daarbij ook om het bestrijden van «klassieke» goederensmokkel. Samenwerking zal echter ook plaats moeten vinden met betrekking tot allerhande niet-fiscale verantwoordelijkheden: te denken valt aan overtredingen van sanitaire, veterinaire en fytosanitaire maatregelen, de geneesmiddelenwetgeving, verboden met betrekkingen tot de in- of uitvoer van afvalstoffen en van vele andere verboden en beperkingen bij in- en uitvoer.

Zoals eerder in deze toelichting al gememoreerd, blijven binnen dit brede pakket de bestrijding van drugssmokkel en van fiscale en andere financiële fraudes ten laste van de overheidsbegrotingen de speerpunten in de regio. Maar de CCO zal zich ook blijven inzetten voor bestrijding van bijvoorbeeld de illegale handel in kleine vuurwapens of namaakartikelen en zal deelname van de regionale douaneadministraties aan internationale acties van de Werelddouaneorganisatie (WDO) en Interpol, die op deze gebieden worden georganiseerd, ondersteunen.

De beoogde intensivering van de uitwisseling van gegevens (met name de automatische uitwisseling vooraf als voorzien in de artikelen 27 en 28) draagt in zijn algemeenheid ook bij aan een betere informatiepositie van de douaneadministraties in de regio. Daardoor wordt een effectief risicobeheer mogelijk waarin een beter zicht ontstaat op risicovolle zendingen, maar tevens op zendingen die geen of een zeer laag risico meebrengen. Op basis daarvan kan de inzet van de ook in de Caribische regio beperkte douanemiddelen worden geconcentreerd op risicovolle zendingen. Indien de middelen in een bepaald onderzoek tekortschieten, kunnen op grond van artikel 40 gezamenlijke onderzoeksteams worden ingesteld.

Legitieme handelsstromen zullen kunnen profiteren van een betere voorspelbaarheid van het tijdstip waarop goederen ter beschikking van de aangever worden gesteld.

Wat betreft opzet en bewoordingen is hoofdstuk III van het Verdrag goeddeels gebaseerd op het modelverdrag dat is ontwikkeld door de WDO1. Het Verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de douaneadministraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het Verdrag ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

Naar het oordeel van de regering bevat het Verdrag één eenieder verbindende bepaling in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten of bevoegdheden toekennen of plichten oplegt. Het betreft artikel 20, zesde lid, dat bepaalt dat personen aan de bepalingen van het Verdrag niet het recht kunnen ontlenen de uitvoering van een verzoek om bijstand te doen beletten.

(iii) Basisregels voor het opzetten en beheren van geautomatiseerde systemen

Voor zover de CCO geautomatiseerde systemen voor het verzamelen, bewaren en bewerken van gegevens heeft of zal introduceren, is in hoofdstuk IV van het Verdrag een aantal strikte regels geformuleerd. Anders dan bij de in het vorige hoofdstuk geregelde bilaterale bijstand, kan hier niet makkelijk worden aangesloten bij het niveau van bescherming van de jurisdictie van de gegevens verstrekkende douaneadministratie. Gegevens in de geautomatiseerde systemen van de CCO zullen voor een deel ook van derde landen en van andere internationale organisaties worden ontvangen. Daarom is gekozen voor het opnemen van een aantal bepalingen die de opslag, het beheer en het gebruik van gegevens in de systemen beheerst.

Daarbij spelen opnieuw de regels ter bescherming van persoonsgegevens een belangrijke rol. Op dat gebied is getracht zo veel mogelijk aansluiting te zoeken bij de aangescherpte regels van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de Algemene Verordening Gegevensbescherming; PbEU L 119), onder meer qua bewaartermijnen, toegang tot de gegevens en rechten van personen met betrekking tot de (in de systemen) over hen opgeslagen gegevens. Hoewel steeds meer landen in de regio nationale wetgevingen introduceren of aanscherpen, zal in de eerste jaren na de inwerkingtreding adequaat toezicht op het nakomen van de in het Verdrag neergelegde verplichtingen noodzakelijk zijn. Voor enkele van de leden van de CCO is het naleven van een hoog niveau van bescherming van gegevens een aanzienlijke uitdaging, omdat hun ervaring met dergelijke regels nog beperkt is.

II. Relatie tot de Europese Unie

De focus van het Verdrag ligt op het bevorderen van de operationele samenwerking tussen alle douaneadministraties in de Caribische regio op een zo breed mogelijke scala van douaneverantwoordelijkheden. De reikwijdte van de bevoegdheden van de douaneadministraties in de regio varieert echter sterk. Alle douaneadministraties hebben fiscale en financiële taken waarbij de douaneafdrachten in sommige landen en gebieden nog meer dan de helft van de overheidsinkomsten vertegenwoordigen. Wat betreft de niet-fiscale taken hebben sommige douaneadministraties een breed pakket aan verantwoordelijkheden dat vergelijkbaar is met bijvoorbeeld die van de Nederlandse douane. Vaak is op deze terreinen sprake van nauwe samenwerking met politie, veiligheidsdiensten en immigratiediensten onder aansturing van het Openbaar Ministerie. De CCO zal zich vooral richten op het ondersteunen van de leden bij de verbetering van hun operationele effectiviteit op het terrein van deze en veel andere verantwoordelijkheden. Daartoe bestaat al in de huidige CCLEC een Joint Intelligence Office (JIO) dat tevens dient als één van de Regional Intelligence Liaison Offices van de WDO. Door meer informatie te delen met en via het JIO zullen de leden hun effectiviteit vergroten.

Door deze verbetering van de operationele samenwerking tussen haar leden zal de CCO een positieve bijdrage kunnen leveren aan de EU-initiatieven en de bilaterale samenwerking van EU-lidstaten met landen in de regio. Onder andere Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en, op iets meer afstand Spanje, hebben staatkundige banden met landen en gebieden in de Caribische regio. Het is daarom van belang dat het Verdrag op een aantal manieren een aanvulling biedt op de verdragen die de EU met landen en samenwerkingsverbanden in de regio heeft. Te noemen vallen in dit kader de op 15 oktober 2008 tot stand gekomen Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de CARIFORUM-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (PbEU L 289). Verder is ook de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa tot stand gekomen Overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds (Trb. 2012, nr. 163) relevant. Daarnaast bestaan EU-verdragen met individuele landen in de regio. Een voorbeeld daarvan is de op 12 december 2016 tot stand gekomen Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds (Trb. 2017, nr. 19) die sinds 1 november 2017 gedeeltelijk voorlopig wordt toegepast. Veel van de in deze EU-overeenkomsten geregelde onderwerpen betreffen mede de bevoegdheden van de EU-lidstaten, zoals het geval is bij terrorismebestrijding, bestrijding van drugs- en wapensmokkel en bepalingen op belastinggebied. Daarom zijn de meeste verdragen gesloten door de EU en haar lidstaten (zogenaamde gemengde akkoorden). Bepalingen over douanesamenwerking vormen vaak een onderdeel van de EU-verdragen, maar blijven op een tamelijk abstract niveau; het Verdrag geeft met name in de hoofdstukken 3 en 4 een nadere invulling aan de administratieve samenwerking in de regio die veel dieper gaat. Het gaat hierbij met name om het beveiligen van internationale handelsketens tegen terroristische aanslagen. Ook het bestrijden van de wapensmokkel in de regio past in een aanpak van terrorisme maar ook van de steeds nadrukkelijker in de regio aanwezige georganiseerde misdaad. Lucratieve andere vormen van smokkel zoals van cultuurgoederen, beschermde dier- en plantsoorten en namaakproducten, behoren eveneens tot de werkingssfeer van dit Verdrag en de CCO zal ook op die terreinen actie ondernemen. Voor zover concrete operaties worden gepland, gebeurt dat veelal in nauwe afstemming met de WDO en Interpol.

Het onderhavige Verdrag strekt verder tot administratieve samenwerking op douanegebied in de hele Caribische regio. De Caribische regio wordt gebruikt in de breedste zin: alle landen die grenzen aan de Caribische Zee en landen die, hoewel niet aan deze geografische eis voldoend, zeer nauwe betrekkingen met de regio onderhouden, zoals bijvoorbeeld Bermuda. Er bestaat dan ook geen EU-verdrag dat qua toepassingsgebied vergelijkbaar is met het Verdrag.

Verder staan de bepalingen in het Verdrag over administratieve samenwerking niet in de weg aan de verplichtingen inzake wederzijdse bijstand die uit de genoemde en andere EU-overeenkomsten voortvloeien. Dit volgt uit het vijfde lid van artikel 20 van het Verdrag en uit de samenloopbepalingen in de genoemde EU-Verdragen met derde landen in de regio. Daarin is expliciet vastgelegd dat de bepalingen in het desbetreffende EU-verdrag de bilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand onverlet laten die door lidstaten gesloten zijn of gesloten zullen worden. Alleen in het onwaarschijnlijke geval dat bepalingen in een bilateraal verdrag strijdig zouden zijn met die in het toepasselijke EU-verdrag, wordt voorzien dat de bepalingen van het EU-verdrag voorgaan. Dat is ook precies de strekking van de bepaling in artikel 20 van het onderhavige Verdrag.

Het zwaartepunt van de toepassing zal voor het Koninkrijk liggen bij de drie landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius) die geen van alle deel uitmaken van de Europese Unie. Voor zover het Europese deel van Nederland het Verdrag zal gebruiken voor juiste heffing van douanerechten of andere vormen van rechtshandhaving die relevant zijn voor de Europese Unie, heeft het Verdrag mede tot gevolg dat het Europese deel van Nederland nog doelmatiger de verplichtingen die uit het Unierecht voortvloeien, kan uitvoeren in overeenstemming met het Unierecht.

Tenslotte is een belangrijk punt van aandacht dat de EU-normen van de bescherming van persoonsgegevens zo veel mogelijk dienen te worden nageleefd in de toepassing van dit Verdrag. Hoewel de douane zich concentreert op goederen, is met name bij het onderzoek naar mogelijke inbreuken op de douanewetgeving het voorhanden hebben van gegevens over de daar mogelijk bij betrokken personen van belang. Het Verdrag voorziet in het uitgangspunt dat persoonsgegevens die worden verstrekt, in het land of gebied van de ontvangende douaneadministratie een niveau van bescherming krijgen dat gehanteerd wordt in het land of gebied van de verstrekkende douaneadministratie. Daartoe zal het secretariaat een taak krijgen om de wetgevingen inzake bescherming van persoonsgegevens van alle CCO-leden te verzamelen en die wetgevingen in een voor de douanepraktijk hanteerbaar overzicht samen te vatten. Hieronder wordt in de artikelsgewijze toelichting op de bescherming van persoonsgegevens en de bijzondere bepalingen ten aanzien van de geautomatiseerde systemen van de CCO nader ingegaan.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, gelden voor het gehele Koninkrijk. Zoals hierboven reeds vermeld, zijn naast Nederland ook Aruba, Curaçao en Sint Maarten lid van de CCLEC die als organisatie wordt opgevolgd door de CCO. Gezien de geografische reikwijdte zal het Verdrag met name in Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) worden toegepast.

IV. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I: Begripsomschrijvingen

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

De meest gebruikte termen in het Verdrag zijn in dit artikel gedefinieerd. Door de brede definitie van het begrip douanewetgeving vallen alle denkbare rechtshandhavingstaken van de douaneadministraties met betrekking tot grensoverschrijdend goederenverkeer onder de reikwijdte van het Verdrag. Dit laat onverlet dat de taken en bevoegdheden van ieder van de douaneadministraties van de CCO-leden in de eigen nationale wetgeving moeten worden vastgelegd.

Hoofdstuk II: Oprichting van de Caribische Douaneorganisatie en haar doel en taken

Artikel 2 – Oprichting van de Organisatie

Met dit artikel wordt de CCO opgericht en rechtspersoonlijkheid gegeven. Het tweede lid maakt duidelijk dat de organisatie haar leden kan binden via resoluties die op grond van artikel 10, vijfde lid, met een tweederdemeerderheid moeten worden goedgekeurd.

Artikel 3 – Doel en taken van de Organisatie

Het artikel beschrijft dat douanesamenwerking het primaire doel van de organisatie is, vooral in de regio maar ook op mondiaal niveau, in nauwe samenwerking met de WDO. De functies worden in de volgende artikelen nader gespecificeerd.

Artikel 4 – De Raad

De Raad is het hoogste orgaan van de nieuwe organisatie.

Artikel 5 – Lidmaatschap

Het artikel bepaalt welke landen en gebieden als lid kunnen toetreden tot de nieuwe organisatie. In het Caribisch gebied bestaat een grote variëteit aan verschijningsvormen van relaties met «metropolitan countries» en staten en afhankelijke gebieden, zoals overseas territories (VK) en départements en territoires d’outre-mer in het geval van Frankrijk. Voor het Koninkrijk der Nederlanden wordt lidmaatschap nagestreefd van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland. Door de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk sinds 10 oktober 2010 zullen Bonaire, Saba en Sint Eustatius lid worden als onderdeel van de toetreding van het land Nederland.

Artikel 6 – Samenwerkingspartner

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van een samenwerkingsrelatie met de nieuwe organisatie voor landen die (nog) niet voor toetreding tot de organisatie kiezen. Het artikel voorziet namelijk, bij wijze van uitzondering, in de mogelijkheid dat landen, in afwachting van of in plaats van volledig lidmaatschap, een verzoek indienen om samenwerkend partner te worden. De voorwaarden voor deelname in die kwaliteit aan de organisatie worden vastgelegd in een samenwerkingsakkoord tussen het land of gebied en de organisatie. Uiteraard zal daarbij alle aandacht worden besteed aan waarborgen op het gebied van geheimhouding, doelbinding en bescherming van persoonsgegevens, maar ook aan de financiële bijdrage die zulke samenwerkingspartners zullen leveren aan de organisatie. Teneinde tegen te gaan dat landen in hun afweging al dan niet toe te treden, voor deze optie kiezen, is afgesproken dat samenwerkingspartners een aanzienlijk hogere bijdrage zullen moeten betalen dan de contributie die jaarlijks wordt vastgesteld voor de reguliere leden.

Artikel 7 – Algemene toezegging

Leden van de organisatie verplichten zich er in algemene zin toe om de nieuwe organisatie te steunen in alle activiteiten en zich te onthouden van activiteiten die het bereiken van de doelen van de organisatie in gevaar kunnen brengen.

Artikel 8 – De Raad en zijn taken

De Raad is, zoals in de toelichting op artikel 4 al is aangegeven en in het eerste lid van dit artikel wordt bevestigd, het hoogste orgaan van de organisatie en zal bestaan uit leden van de organisatie. De Raad zal een reglement van orde vaststellen. In het tweede lid worden 16 taken beschreven. Een belangrijke taak is het kiezen van de leden van de diverse commissies beschreven in de artikelen 11 tot en met 14, en van andere groepen die de Raad mag instellen om zijn taken goed te kunnen uitvoeren. Het goedkeuren van de voorwaarden waaronder samenwerkingspartners (als voorzien in artikel 6) kunnen meedoen in de nieuwe organisatie is een andere belangrijke taak. Potentieel de belangrijkste taak is het (met minimaal een tweederdemeerderheid) goedkeuren van resoluties die de leden kunnen binden. Het derde lid van dit artikel maakt het mogelijk om op verzoek van twee derde van de leden een buitengewone vergadering bijeen te roepen.

Artikel 9 – Zittingen en procedures van de Raad

In het eerste lid wordt bepaald dat de vergaderingen van de Raad zo veel mogelijk beurtelings op het grondgebied van de leden zullen worden gehouden. Het tweede lid regelt dat minimaal één vergadering per jaar zal worden gehouden en dat tijdens die vergadering het werkplan en de begroting voor het komende jaar worden vastgesteld. Het derde lid bepaalt dat de eerste voorzitter van de Raad wordt verkozen gedurende de eerste vergadering. Daarna vinden verkiezingen plaats op basis van het vast te stellen reglement van orde.

Artikel 10 – Zittingen van de Raad

Het eerste lid regelt dat de Raad bepaalt waar en wanneer vergaderd wordt. Besluiten kunnen slechts rechtsgeldig worden genomen wanneer tenminste de helft van de leden aanwezig is. Elk lid heeft spreekrecht tijdens de jaarlijks vergadering en elke bijzondere vergadering van de Raad en heeft in deze vergaderingen, mits de jaarlijkse contributie is betaald, één stem bij het vaststellen van resoluties van de Raad (vierde lid).

Zoals reeds is aangegeven bij de toelichting op artikel 8, moeten op basis van het vijfde lid resoluties van de Raad worden aangenomen met minstens tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 11 – De Uitvoerende Commissie

De Uitvoerende Commissie vervult de rol van dagelijks bestuur en speelt een rol in de voorbereiding van belangrijke besluiten van de Raad, zoals de benoeming van de Secretaris-Generaal en het toezicht op de naleving van de voorwaarden gesteld aan samenwerkingspartners.

Het artikel bevat verder bepalingen omtrent de samenstelling van de Commissie. Het dient tenminste vijf leden te tellen en zal een voorzitter en een vicevoorzitter kiezen, elk voor een periode van twee jaar waarna zij herkiesbaar zijn. Ook de werkwijze, het quorum om besluiten te nemen, het kunnen toelaten van toehoorders en de overige taken en verantwoordelijkheden van de Uitvoerende Commissie zijn in dit artikel geregeld.

Artikel 12 – De Financiële Commissie

De Financiële Commissie ziet toe op het financieel beheer van de organisatie in nauwe samenwerking met de Audit Commissie, de Uitvoerende Commissie en de interne en externe financieel toezichthouder. Taken van belang zijn onder meer het vaststellen van de contributies en het analyseren van de financiële gevolgen van het werkprogramma.

Artikel 13 – De Handhavingscommissie

Gezien de voorgeschiedenis van de organisatie is rechtshandhaving een belangrijk onderdeel van het werk van de organisatie. De Handhavingscommissie vervult een initiërende en coördinerende rol voor alle activiteiten in dit kader, waaronder het opstellen van een jaarlijks actieplan rechtshandhaving en het bevorderen van het delen van informatie.

Het artikel bevat verder bepalingen omtrent de samenstelling (tenminste vijf leden, waaronder een voorzitter en een vicevoorzitter, die elk voor een periode van twee jaar worden verkozen en nadien herkiesbaar zijn), de werkwijze, het quorum om besluiten te nemen, het kunnen toelaten van toehoorders en de taken en verantwoordelijkheden van de Commissie.

Artikel 14 – De Auditcommissie

Artikel 14 bevat bepalingen omtrent de samenstelling (tenminste vijf leden, waaronder een voorzitter en een vicevoorzitter, die elk voor een periode van twee jaar worden verkozen en nadien herkiesbaar zijn), de werkwijze, het quorum om besluiten te nemen en de taken en verantwoordelijkheden van de Audit Commissie. De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van het strategisch plan en levert advies op het gebied van onder meer de beschrijving van werkstromen en op het gebied van de besluitvorming binnen de organisatie, teneinde de effectiviteit en efficiency in het functioneren van de organisatie te bewaken en, waar mogelijk, te verbeteren.

Artikel 15 – De Secretaris-Generaal

De Secretaris-Generaal vervult een centrale rol binnen de nieuwe organisatie. Naast het aansturen van de overige leden van het secretariaat en het JIO heeft hij onder meer de taak om voorstellen te doen voor de jaarlijkse begroting en het strategisch plan en om te rapporteren over de voortgang op deze terreinen.

De Raad benoemt een onpartijdige Secretaris-Generaal voor een periode van drie jaar (alsmede, desgewenst, een plaatsvervangend Secretaris-Generaal). Deze periode kan éénmaal voor maximaal drie jaar worden verlengd.

In het tweede lid zijn de taken en verantwoordelijkheden van de Secretaris-Generaal en zijn plaatsvervanger vastgelegd.

Op basis van de standpunten tijdens de onderhandelingen over het Verdrag lijkt het niet waarschijnlijk dat er in de opbouwfase van de CCO al een plaatsvervangend Secretaris-Generaal zal worden benoemd. Dat komt naar alle waarschijnlijkheid pas aan de orde op het moment dat de CCO een zelfde of groter aantal leden bereikt als de CCLEC.

Artikel 16 – Financiering

Leden en eventuele samenwerkingspartners dienen jaarlijks een door de Raad vast te stellen contributie te betalen. Leden die deze contributie niet volledig of niet op tijd betalen, kunnen op voordracht van de Uitvoerende Commissie hun stemrecht of toegang tot voordelen uit het Verdrag verliezen. Voor samenwerkingspartners betekent niet of niet tijdig betalen van de verhoogde financiële bijdrage dat de samenwerkingsrelatie wordt beëindigd. Voorts regelt dit artikel dat de CCO ook uit andere bronnen bijdragen in geld of in natura kan ontvangen, mits de belangen van de organisatie daardoor niet worden geschaad. In ieder geval zal de mogelijkheid van betaling van de contributie in natura van toepassing zijn op het gastland Saint Lucia dat sinds de verhuizing van het secretariaat naar Saint Lucia de accommodatie van de CCLEC om niet ter beschikking stelt en een deel van de operationele kosten draagt.

Artikel 17 – Controle van de rekeningen

De Secretaris-Generaal benoemt, in overleg met de Uitvoerende Commissie, een externe accountant die aan het eind van elk financieel jaar de balans en de verlies- en winstrekening zal opmaken en deze op basis van algemeen aanvaarde controlestandaarden zal beoordelen.

Artikel 18 – Begrotingsjaar

Het artikel bepaalt dat het begrotingsjaar van de CCO loopt van 1 april tot en met 31 maart.

Artikel 19 – Financieel overzicht

De Secretaris-Generaal dient jaarlijks een overzicht op te stellen van bezittingen, schulden, inkomsten en uitgaven per 31 maart van elk jaar. Dit overzicht moet worden goedgekeurd en geaccepteerd door de interne auditor en vervolgens ter beoordeling worden voorgelegd aan de Financiële Commissie en de Uitvoerende Commissie, en tot slot voorafgaand aan de jaarlijkse vergadering worden toegezonden aan de Raad, voorzien van eventuele kanttekeningen van de kant van beide genoemde Commissies.

Hoofdstuk III: Wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

Artikel 20 – Reikwijdte van de wederzijdse administratieve bijstand

In het eerste lid is vastgelegd dat leden van de CCO elkaar, via hun douaneadministraties en onder de in dit Verdrag opgenomen voorwaarden, administratieve bijstand zullen verlenen. De bijstand moet zijn gericht op een juiste toepassing van douanewetgeving, het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van douaneovertredingen, en het verzekeren van de veiligheid en bevordering van internationale handelsstromen. In het tweede lid is vastgelegd dat alle door een lid uitgevoerde activiteiten op basis van dit Verdrag in overeenstemming dienen te zijn met de wettelijke en administratieve bepalingen van dat lid en dat deze tevens zullen moeten vallen binnen de reikwijdte van de bevoegdheden en beschikbare middelen van de douaneadministratie van een lid.

In het derde lid is vastgelegd dat lidstaten aan de Secretaris-Generaal melden welke instantie bevoegd is om de bepalingen uit dit Verdrag toe te passen en dat de Secretaris-Generaal deze informatie zal delen met de (andere) leden.

Het vierde lid van artikel 20 regelt dat dit Verdrag alleen ziet op wederzijdse administratieve bijstand tussen leden en niet is bedoeld om verdragen inzake wederzijdse rechtshulp tussen deze lidstaten te beïnvloeden en dat ingeval de wederzijdse bijstand door een andere instantie in het aangezochte lid kan worden verstrekt, het aangezochte lid het verzoekende lid daarop zal wijzen en, indien bekend, de bepaling of regeling zal vermelden die wel van toepassing is.

Het vijfde lid van artikel 20 regelt vervolgens dat de in de hoofdstukken III en IV van dit Verdrag opgenomen bepalingen niets afdoen aan de verplichtingen van leden op grond van andere internationale verdragen en worden geacht complementair te zijn aan verdragen inzake wederzijdse bijstand die zijn of worden gesloten door een Caribische gemeenschap of door de Europese Unie.

Artikel 21 – Toezending van verzoeken

Dit artikel regelt de wijze waarop verzoeken om bijstand op grond van dit Verdrag moeten worden gedaan. In het eerste lid is vastgelegd dat de betrokken douaneadministraties rechtstreeks met elkaar kunnen communiceren via een voor dat doel aangewezen contactpersoon (of organisatieonderdeel). De Secretaris-Generaal van de CCO moet op de hoogte worden gesteld wie deze contactpersoon is en de Secretaris-Generaal moet deze informatie, evenals eventuele latere updates daarvan, meedelen aan de leden. Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 21 beschrijven de voorschriften met betrekking tot de vorm, de inhoud en de onderbouwing van verzoeken om bijstand die op grond van dit Verdrag aan douaneadministraties van andere leden van de CCO worden gedaan alsmede de wijze waarop deze verzoeken moeten worden gedaan.

Artikel 22 – Spontane bijstand in noodgevallen

In gevallen waarin substantiële schade kan ontstaan aan de economie, de financiën, de gezondheid, de veiligheid of een ander zwaarwegend belang van een ander lid van de CCO, dienen douaneadministraties, waar mogelijk onverwijld, uit eigen beweging informatie te verstrekken aan de douaneadministratie van dat andere bij een geval betrokken lid.

Artikel 23 – Informatie voor de toepassing en handhaving van de douanewetgeving

Dit artikel voorziet in het verstrekken van informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving. Het betreft zowel informatie waarvoor een specifiek verzoek is gedaan door één van de douaneadministraties als uit eigen beweging verstrekte informatie, ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en met het oog op het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op die wetgeving. De douaneadministraties zullen elkaar voorts informatie verstrekken met betrekking tot nieuwe controle- en opsporingstechnieken, gesignaleerde fraudepatronen en goederen en personen die zijn gerelateerd aan inbreuken op de douanewetgeving. Ook het aanleveren van gegevens aan de andere douaneadministratie ten behoeve van een betere risicobeheer aldaar, is mogelijk.

Artikel 24 – Informatie met betrekking tot inbreuken op de douanewetgeving

In dit artikel is vastgelegd dat douaneadministraties elkaar op verzoek of uit eigen beweging informeren over activiteiten die aanleiding geven tot een redelijk vermoeden van een inbreuk op de douanewetgeving op het grondgebied van een ander lid.

Artikel 25 – Informatie voor de juiste vaststelling van douanerechten

Dit artikel regelt dat, op basis van een gespecificeerd verzoek waarin ook is aangegeven welke stappen zelf al zijn ondernomen, aangezochte douaneadministraties informatie zullen verstrekken aan een verzoekende douaneadministratie die reden heeft om te twijfelen aan de juistheid of betrouwbaarheid van een gedane aangifte.

Artikel 26 – Specifieke soorten informatie

Op basis van dit artikel dient een aangezochte douaneadministratie van een lid van de CCO informatie omtrent rechtsgeldige invoer in en/of uitvoer uit het grondgebied van dit lid en de eventueel in dat kader gevolgde douaneprocedures te verstrekken aan een verzoekende douaneadministratie die reden heeft om te twijfelen over de juistheid van de aan hem verstrekte informatie. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast. Twijfel of goederen werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd, kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van het andere lid van de CCO verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale grondgebied zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij daar eventueel zijn gebracht.

Artikel 27 – Automatische uitwisseling van informatie

In samenhang met artikel 61, tweede lid, van het Verdrag biedt dit artikel de mogelijkheid dat de douaneadministraties afspraken maken dat zij elkaar bepaalde informatie op automatische wijze zullen doen toekomen en onder welke voorwaarden. Het gaat hier om een systematische uitwisseling van gegevens in tegenstelling tot de uitwisseling op verzoek of spontaan waar het meestal om een case-by-case aanpak gaat. Het moet bij bedoelde automatische uitwisseling van informatie gaan om gegevens die ook ingevolge een van de andere informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek, zouden mogen worden uitgewisseld. Twee of meer leden van de CCO kunnen op grond van het hiervoor genoemde artikel 61, tweede lid, afspraken maken omtrent de uitvoering van het Verdrag, waaronder ook afspraken over deze automatische informatieverstrekking. Zoals in de inleiding al is vermeld, past automatische gegevensuitwisseling in het streven in de regio om vanuit een versterkte informatiepositie tot een beter risicobeheer te komen.

Artikel 28 – Voorafgaande uitwisseling van informatie

In samenhang met artikel 61, tweede lid, van het Verdrag, wordt in dit artikel voorzien dat douaneadministraties nadere afspraken kunnen maken over het verschaffen van informatie over goederenzendingen voordat deze op het grondgebied van een ander lid van de CCO aankomen. Vaak zal deze vorm van systematische uitwisseling van gegevens samenvallen met de bij het vorige artikel toegelichte automatische gegevensuitwisseling.

Artikel 29 – Toezicht

Op grond van het eerste lid zal een aangezochte douaneadministratie voor zover mogelijk toezicht houden op, en informatie verstrekken aan de douaneadministratie van het lid van de CCO dat daarom verzoekt, over goederen die in het grondgebied van het verzoekende lid van de CCO zijn getransporteerd of opgeslagen en die zijn gebruikt voor een douaneovertreding. Deze informatie kan ook betrekking hebben op transportmiddelen en gebouwen die voor deze overtreding zijn gebruikt en op personen die bij die overtreding betrokken waren. Het tweede lid biedt de mogelijkheid het in het eerste lid bedoelde toezicht op eigen initiatief in te stellen.

Artikel 30 – Gebruik van informatie

Dit artikel legt in het eerste lid de hoofdregel vast dat de in het kader van dit Verdrag verkregen informatie door de ontvangende douaneadministratie slechts mag worden gebruikt voor de doeleinden van het Verdrag. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is op grond van het tweede lid van artikel 30 uitsluitend toegestaan indien de douaneadministratie die de informatie heeft verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Deze toestemming is ook vereist voor het gebruiken van informatie voor strafrechtelijke onderzoeken, strafrechtelijke vervolgingen of strafrechtelijke procedures.

Het derde lid regelt de bescherming van personen die asiel hebben aangevraagd of hebben verkregen of zijn gevrijwaard van uitzetting. Leden van de CCO mogen informatie die verkregen is onder de reikwijdte van dit Verdrag niet gebruiken of openbaar maken indien deze informatie de belangen of de positie van deze personen zou kunnen schaden. De hierboven genoemde bescherming volgt onder meer uit het op 28 juli 1951 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1951, nr. 131), het op 31 januari 1967 te New York tot stand gekomen Protocol betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1967, nr. 76) en het op 10 december 1984 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, nr. 69).

Artikel 31 – Vertrouwelijkheid en bescherming van informatie

Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. In verband daarmee schrijft artikel 31 voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld. In het lid van de CCO waar de informatie wordt ontvangen, dient deze informatie vertrouwelijk te worden behandeld. In het eerste lid van artikel 31 is vastgelegd dat in het lid van de CCO dat de informatie ontvangt, voor deze informatie aldaar ten minste hetzelfde niveau van bescherming dient te gelden als voor soortgelijke informatie krachtens het nationale recht van het informatieverstrekkende lid van de CCO het geval is. Volgens het derde lid van artikel 31 dient het verstrekken van persoonsgegevens te geschieden overeenkomstig de regelgeving van het verstrekkende land. In het verlengde daarvan is in het vierde lid van artikel 31 bepaald dat de leden van de CCO elkaar in kennis stellen van de relevante regelgeving op het gebied van vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens. Leden van de CCO zullen deze nationale regelgeving op het moment van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot het Verdrag toezenden aan de Secretaris-Generaal en zich schriftelijk committeren aan de in dit Verdrag opgenomen bepalingen omtrent vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens.

Het vierde lid van artikel 31 regelt dat douaneadministraties de onder de werking van dit Verdrag verstrekte en ontvangen persoonsgegevens en het gebruik dat van deze gegevens is gemaakt, moeten vastleggen.

Uit het vijfde lid volgt dat elk lid van de CCO op basis van de eigen wettelijke en administratieve bepalingen aansprakelijk is voor schade die wordt geleden door een natuurlijk persoon vanwege het gebruik van persoonsgegevens die onder dit Verdrag zijn verkregen, door het verstrekken van onjuiste informatie of door het in strijd met dit Verdrag verstrekken van persoonsgegevens. Het zesde lid van artikel 31 regelt dat, ingeval een lid van de CCO aansprakelijk is gesteld voor schade uit hoofde van het vijfde lid, maar niet zelf de persoonsgegevens heeft verstrekt, de betrokken leden van de organisatie voorwaarden overeen zullen komen voor terugbetaling aan het lid dat de schadevergoeding heeft betaald.

Artikel 32 – Kosten

Artikel 32, eerste lid, bepaalt dat douaneadministraties in beginsel afzien van alle vorderingen tot terugbetaling van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten. Hiervan zijn op grond van het tweede lid uitgezonderd de gemaakte kosten voor deskundigen en getuigen en kosten van tolken en vertalers die niet in dienst van de overheid zijn; die kosten zullen worden gedekt door de verzoekende douaneadministratie. Indien het tegemoetkomen aan een verzoek om bijstand substantiële kosten of buitengewone inspanningen vereist, zullen de betrokken leden van de CCO in overleg treden om de voorwaarden te bespreken waaronder het desbetreffende verzoek kan worden uitgevoerd en hoe de kosten daarvan zullen worden gedragen. De aangezochte douaneadministratie is niet verplicht om vooruitlopend op overeenstemming al gevolg te geven aan het verzoek om bijstand.

Artikel 33 – Technische samenwerking

Dit artikel voorziet in de wens dat de douaneadministraties van de CCO op technisch gebied samenwerken. Dat kan de vorm aannemen van benchmarking en uitwisseling van kennis, ervaringen en «best practices» met betrekking tot bijvoorbeeld opleiding van personeel, modernisering van douaneprocessen, risicobeheer, het gebruik van technische apparatuur voor controledoeleinden en het verbeteren van de bestuurlijke en administratieve organisatie.

Artikel 34 – Kennisgeving

Dit artikel maakt het in het eerste lid mogelijk dat de aangezochte douaneadministratie, voor zover dit onder de nationale wetgeving is toegestaan, alle noodzakelijke maatregelen treft om een inwoner te informeren over onder de reikwijdte van dit Verdrag vallende beslissingen over de toepassing van douanewetgeving die door de verzoekende douaneadministratie zijn genomen ten aanzien van die inwoner. Op grond van het tweede lid moet deze kennisgeving worden opgesteld conform de procedures die in het grondgebied van het aangezochte lid van de CCO gelden voor vergelijkbare nationale beslissingen.

Artikel 35 – Bijstand bij het invorderen van douanevorderingen

Douaneadministraties kunnen elkaar op verzoek bijstand verlenen bij het invorderen van douanevorderingen. Het tweede lid, biedt de mogelijkheid om nadere afspraken over deze bijstand bij invordering te maken. Dergelijke afspraken zijn in dit geval zeer wenselijk en de CCO zal op dit punt tot een set standaardafspraken moeten ontwikkelen. Omdat in de sfeer van de belastingverdragen dergelijke mogelijkheid meer gebruikelijk is, zullen de standaardafspraken daar op geïnspireerd moeten zijn.

Artikel 36 – Deskundigen en getuigen

Op verzoek kan een aangezochte functionaris toestemming geven om als deskundige of getuige te verschijnen voor een rechter of tribunaal in zaken die verband houden met toepassing van douanewetgeving.

Artikel 37 – Aanwezigheid van ambtenaren op het grondgebied van een ander lid

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douanefunctionarissen op het grondgebied van een ander lid van de CCO. Dit zal zich met name voordoen als het gaat om een onderzoek in een bepaalde zaak waarbij een groot deel van de benodigde gegevens zich bevindt in een ander land. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij dubbele facturering of bij een niet rechtmatig beëindigd transport van goederen tussen leden van de CCO. Een dergelijk onderzoek wordt versneld indien functionarissen van de verzoekende douaneadministratie direct informatie kunnen verkrijgen of informatie kunnen inzien bij de bevoegde eenheden van de aangezochte douaneadministratie. Functionarissen kunnen op verzoek ook in een adviserende rol aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten door functionarissen van de aangezochte douaneadministratie.

Artikel 38 – Aanwezigheid van ambtenaren van de verzoekende administratie op uitnodiging van de aangezochte administratie

Dit artikel regelt dat functionarissen van de verzoekende douaneadministratie door de bevoegde eenheden van de aangezochte douaneadministratie kunnen worden uitgenodigd, onder daartoe te stellen voorwaarden, om aanwezig te zijn bij een op basis van het verzoek ingesteld onderzoek.

Artikel 39 – Grensoverschrijdende observatie

Ambtenaren van een lid van de CCO die op het grondgebied van dat lid toezicht houden op een persoon ten aanzien van wie er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij of zij betrokken is bij een inbreuk op douanewetgeving, mogen dit toezicht voortzetten op het grondgebied van een ander lid van de CCO, mits dit plaatsvindt op basis van een voorafgaand verzoek en na goedkeuring door de aangezochte douaneadministratie, eventueel onder daartoe gestelde voorwaarden. Het tweede lid regelt dat in spoedeisende gevallen grensoverschrijdend toezicht is toegestaan zonder toestemming mits de bevoegde autoriteit van het bezochte land direct wordt geïnformeerd en zo spoedig mogelijk alsnog toestemming wordt gevraagd.

Artikel 40 – Gezamenlijke controle- en onderzoeksteams

Soms zijn gelijktijdige en gecoördineerde acties nodig om inbreuken op douanewetgeving op te sporen en te voorkomen. Het eerste lid biedt de mogelijkheid dat leden van de CCO in dergelijke gevallen gezamenlijke controle- en onderzoeksteams formeren. Op grond van het tweede lid dienen dergelijke gezamenlijke teams bij hun activiteiten de wettelijke en administratieve bepalingen na te leven van het lid van de CCO waarin die activiteiten plaatsvinden.

Artikel 41 – Regeling voor bezoeken van ambtenaren

Ambtenaren van een lid van de CCO die op grond van enige bepaling in het Verdrag aanwezig zijn op het grondgebied van een ander lid van de organisatie dienen zich op grond van het eerste lid steeds als zodanig te kunnen legitimeren. Het tweede lid legt vast dat ambtenaren die aanwezig zijn op het grondgebied van een ander lid van de organisatie, verantwoordelijk zijn voor overtredingen die zij begaan en dat voor hen dezelfde rechtsbescherming geldt als voor eigen douaneambtenaren van dat andere lid van de CCO.

Artikel 42 – Uitsluitingsgronden

Het artikel bevat de gronden waarop het verlenen van bijstand kan worden geweigerd of afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van bepaalde voorwaarden. Het zal daarbij vaak gaan om gevallen waarin essentiële belangen van een CCO-lid in het geding zijn dan wel bij mogelijke inbreuken op legitieme belangen van bedrijven of beroepsgroepen. In voorkomend geval, kan gevraagde bijstand worden uitgesteld, bijvoorbeeld om een al lopend onderzoek in het aangezochte CCO-lid niet te belemmeren. De redenen voor het afzien of uitstellen van het verlenen van de bijstand dienen aan de andere partij te worden medegedeeld. Indien de verzoekende douaneadministratie zelf niet aan een vergelijkbaar verzoek van een ander lid van de CCO zou kunnen voldoen, dient dit te worden gemeld aan de aangezochte douaneadministratie.

Artikel 43 – Voorbehouden

Artikel 43, eerste lid, biedt leden van de CCO de mogelijkheid om voorbehouden te maken bij de artikelen 34 tot en met 41 van het Verdrag of ervoor te kiezen om een of meer van deze artikelen buiten toepassing te laten (opt out). In het tweede lid is vastgelegd dat leden geacht worden de in de hiervoor genoemde artikelen opgenomen bepalingen te hebben geaccepteerd, tenzij een lid bij ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot het Verdrag de Secretaris-Generaal in kennis heeft gesteld van voorbehouden, inclusief de redenen voor deze voorbehouden. Het derde lid schrijft voor dat leden van de CCO voorbehouden elke drie jaar moeten heroverwegen. Voorbehouden kunnen, ook los van de heroverweging, op elk moment worden ingetrokken.

Hoofdstuk IV: Algemene bepalingen voor de centrale geautomatiseerde informatiesystemen van de Organisatie

Artikel 44 – Doelstellingen van centralisatie

Dit artikel legt vast dat indien de Raad besluit bepaalde vormen van informatie centraal op te slaan, deze informatie in een beveiligde omgeving dient te worden opgeslagen en uitsluitend zal wordt gebruikt voor risicoanalyse, het verzekeren van de juiste toepassing van douanewetgeving en het voorkomen, opsporen en bestrijden van douaneovertredingen en om de veiligheid van internationale handelsketens te verzekeren en legitieme ketens te faciliteren.

Artikel 45 – Centrale geautomatiseerde informatiesystemen

Dit artikel bevat de voorwaarden voor de centrale geautomatiseerde systemen die door de CCO kunnen worden gebruikt, inclusief bepalingen omtrent de wijze van communicatie tussen de leden van de CCO en deze systemen en degene die als bevoegde autoriteit namens de leden van de CCO gebruik mag maken van deze systemen. Tevens wordt in dit artikel bepaald dat de Secretaris-Generaal verantwoordelijk is voor de juiste werking en het onderhoud van de centrale systemen en voor het aan de leden kenbaar maken van een overzicht van degenen die namens een lid van de CCO zijn aangewezen als bevoegde autoriteit.

Artikel 46 – Beheer van het centrale geautomatiseerde informatiesysteem

In dit artikel is vastgelegd dat een team wordt opgezet, bestaande uit ambtenaren van douaneadministraties van leden van de CCO, dat verantwoordelijk is voor het opstellen van vooraf door de Uitvoerende Commissie goed te keuren procedures voor de juiste werking en het actualiseren van de centrale geautomatiseerde informatiesystemen. Het team dient tenminste eenmaal per jaar te rapporteren aan de Uitvoerende Commissie en indien nodig aanbevelingen te doen. De Uitvoerende Commissie zal de Raad informeren over onderwerpen die een evaluatie of een beslissing van de Raad vereisen.

Artikel 47 – Verantwoordelijkheid voor veiligheidsmaatregelen

Dit artikel bepaalt dat de leden van de CCO en de Secretaris-Generaal verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de centrale geautomatiseerde systemen, waaronder het voorkomen van niet geautoriseerde toegang tot of gebruik, vermenigvuldiging, wijziging of verwijderen van in de systemen opgenomen informatie en het vastleggen en kunnen controleren welke bevoegde functionarissen namens de leden toegang tot de systemen mogen hebben. Ook moet worden vastgelegd wie informatie heeft toegevoegd of geraadpleegd en dient de overdracht van gegevens of gegevensdragers te worden beveiligd. Het managementteam benoemt onafhankelijke vertegenwoordigers om hier op toe te zien.

Artikel 48 – Toepassen van veiligheidsmaatregelen

In dit artikel is vastgelegd dat elk lid van de CCO een bevoegde autoriteit in zijn douaneadministratie zal aanwijzen die verantwoordelijk is voor het op nationaal niveau implementeren van de in artikel 47 bedoelde veiligheidsmaatregelen. De Secretaris-Generaal is verantwoordelijk om dit voor het secretariaat te doen en dient te worden geïnformeerd welke personen door de leden van de CCO als bevoegde autoriteit zijn aangewezen.

Artikel 49 – Opnemen van informatie

Dit artikel legt vast dat de opname van informatie in het centrale geautomatiseerde informatiesysteem van de CCO moet voldoen aan de wettelijke en administratieve voorwaarden van het lid van de CCO dat de informatie verstrekt, tenzij dit Verdrag striktere eisen voorschrijft.

Artikel 50 – Gebruik van informatie

Het gebruik van de in het centrale geautomatiseerde informatiesysteem van de CCO opgeslagen informatie wordt op grond van dit artikel beheerst door de wettelijke en administratieve voorwaarden van het lid van de CCO dat de informatie gebruikt, tenzij dit Verdrag striktere eisen voorschrijft. De leden van de CCO mogen deze informatie alleen gebruiken voor het in artikel 44 van het Verdrag omschreven doel van risicobeheer. Op verzoek kan een lid van de CCO toestaan dat door hem verstrekte informatie, eventueel onder voorwaarden, ook voor andere doeleinden – waaronder strafrechtelijke onderzoeken, vervolgingen en procedures – mag worden gebruikt. Voorts bepaalt dit artikel dat de Secretaris-Generaal er verantwoordelijk voor is dat functionarissen van de CCO de in de informatiesystemen opgeslagen informatie alleen mogen gebruiken om taken die uit het Verdrag voortvloeien uit te voeren.

Artikel 51 – Bewaring van persoonsgegevens

Op basis van dit artikel mogen persoonsgegevens die in het centrale geautomatiseerde informatiesysteem van de CCO worden opgenomen, slechts bewaard worden tot het moment waarop het doel waar deze informatie voor is verstrekt, is bereikt. Het lid van de CCO dat de persoonsgegevens verstrekt, bepaalt hoe lang deze gegevens opgeslagen mogen worden; deze periode kan verlengd worden indien het doel waar deze informatie voor is verstrekt nog niet is bereikt. De Secretaris-Generaal zal de leden van de CCO die persoonsgegevens hebben verstrekt een maand voorafgaand aan de geplande verwijdering daarvan informeren. Het managementteam benoemt onafhankelijke vertegenwoordigers om er op toe te zien dat de bepalingen omtrent de bewaartermijn van persoonsgegevens worden nageleefd.

Artikel 52 – Toegang

Dit artikel regelt welke bevoegde autoriteiten van de leden van de CCO en welke functionarissen van het secretariaat toegang hebben tot de in de centrale geautomatiseerde informatiesystemen opgeslagen informatie en welke voorwaarden daarvoor gelden. De Raad kan op basis van wederkerigheid en onder nader te stellen voorwaarden toegang tot niet-persoonsgebonden gegevens toestaan aan internationale of regionale overheidsinstanties.

Artikel 53 – Wijziging

Persoonlijke gegevens die zijn opgenomen in het centrale geautomatiseerde informatiesysteem van de CCO mogen alleen worden gewijzigd, aangevuld, gecorrigeerd of verwijderd op verzoek van het lid dat die deze gegevens heeft verstrekt. Een lid dat vaststelt dat verstrekte persoonlijke gegevens onjuist zijn of ten onrechte in het hiervoor bedoelde systeem zijn opgenomen, dient de gegevens te (laten) verwijderen of te (laten) corrigeren en degenen die deze informatie gebruikt (kunnen) hebben daaromtrent te informeren. Dit kan ook op verzoek van een ander lid plaatsvinden indien dat andere lid vermoed dat de gegevens onjuist zijn of ten onrechte in het systeem zijn opgenomen. Indien door een lid ingevoerde persoonsgegevens niet overeenstemmen met de persoonsgegevens die al door een ander lid in het systeem zijn opgenomen, dienen beide leden in overleg te treden om dit op te lossen en dienen degenen die de oorspronkelijke persoonsgegevens hebben gebruikt, te worden geïnformeerd als er naar aanleiding van dit overleg een wijziging, aanvulling, correctie of verwijdering van de desbetreffende persoonsgegevens heeft plaatsgevonden. Een hiervoor bedoelde wijziging van persoonsgegevens kan ook plaatsvinden naar aanleiding van een juridische procedure of een beslissing van een bevoegde autoriteit in een van de leden van de CCO.

Artikel 54 – Aansprakelijkheden en verantwoordelijkheden

Elk lid is verantwoordelijk voor de juistheid, actualiteit en rechtmatigheid van de informatie die het in het centrale geautomatiseerde informatiesysteem van de CCO heeft laten opnemen. Indien schade wordt veroorzaakt door het gebruik, inclusief het gebruik door functionarissen van de CCO, van de in het systeem opgenomen informatie is het lid in wiens grondgebied de informatie worden gebruikt op basis van de eigen wettelijke en administratieve bepalingen, voor die schade aansprakelijk. Indien de gegevens door een ander lid in het centrale geautomatiseerde systeem zijn opgenomen, zullen de leden in overleg treden omtrent het verhalen van de betaalde schadevergoeding en de daarbij behorende voorwaarden.

Hoofdstuk V: Overgangsbepalingen

Artikel 55 – Overdracht van activa en middelen

Activa en middelen, inclusief geautomatiseerde systemen, van de CCLEC worden, op basis van een daartoe strekkend besluit tijdens de laatste bijeenkomst van de CCLEC, overgedragen aan de CCO.

Artikel 56 – Oudere Memoranda of Understanding

Door de CCLEC gesloten Memoranda of Understanding blijven geldig en worden overgedragen aan de CCO. Partnerorganisaties in deze samenwerkingsverbanden worden hiervan op de hoogte gesteld.

Artikel 57 – Overdracht van oudere gegevens

Gegevens die zijn verkregen via door de CCLEC afgesloten Memoranda of Understanding mogen worden opgenomen in het centrale geautomatiseerde informatiesysteem van de CCO, mits de partnerorganisatie daarmee instemt.

Artikel 58 – Beleggen van de eerste zitting van de Raad

De laatste vergadering van de Uitvoerende Commissie van de CCLEC roept de eerste vergadering van de Raad van de CCO bijeen en treft daar alle noodzakelijke voorbereidingen voor.

Artikel 59 – Afronden van lopende onderzoeken

Indien een lid zich terugtrekt uit de CCO en zich terugtrekt uit het Verdrag zullen op dat moment lopende onderzoeken worden afgerond op basis van de in dit Verdrag opgenomen bepalingen.

Hoofdstuk VI: Slotbepalingen

Artikel 60 – Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding

De in artikel 5 van het Verdrag bedoelde landen en gebieden, die daar onder hun constitutionele verhouding met het land waar zij mee zijn verbonden toestemming voor hebben, kunnen het Verdrag voor 1 januari 2020 ondertekenen op het hoofdkantoor van de CCO. Vervolgens dient het Verdrag te worden geratificeerd, aanvaard of goedgekeurd. Landen en gebieden als bedoeld in artikel 5 die het Verdrag niet hebben getekend, kunnen nadien toetreden tot het Verdrag. Bij ondertekening of toetreding kunnen landen aangeven dat zij op basis van artikel 43 onderdelen van het Verdrag buiten toepassing willen laten. Landen die toetreden tot de CCO zijn gebonden aan wijzigingen van het Verdrag die voorafgaand aan de ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding in werking zijn getreden.

Artikel 61 – Uitvoering en toepassing van het Verdrag

Om het Verdrag goed toe te kunnen passen, zullen leden er voor zover mogelijk voor zorgen dat de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het onderzoeken en bestrijden van inbreuken op douanewetgeving direct en persoonlijk contact met elkaar kunnen onderhouden. Tevens kunnen twee of meer leden ervoor kiezen om onderlinge afspraken te maken met het oog op de implementatie en toepassing van het Verdrag.

Artikel 62 – Wijzigingen van het Verdrag

Elk lid kan voorstellen tot wijziging van het Verdrag indienen bij de Secretaris-Generaal die deze voorstellen vervolgens kenbaar maakt aan alle andere leden. Na een periode van ten minste drie maanden wordt een vergadering van de Raad bijeengeroepen, waarin wordt besloten of de voorgestelde wijziging wordt aangenomen en aanbevolen. De Secretaris-Generaal stelt de leden in kennis van de aanname van het wijzigingsvoorstel. Het voorstel wordt vervolgens geacht te zijn geaccepteerd indien daar niet binnen 24 maanden door een lid bezwaar tegen wordt aangetekend. Het Koninkrijk zal deze periode van 24 maanden gebruiken om het aanvaarde voorstel ter goedkeuring voor te leggen. Het voorstel treedt drie maanden na de definitieve acceptatie in werking. De Secretaris-Generaal zal de leden informeren over deze inwerkingtreding.

Artikel 63 – Regeling van geschillen

Een geschil tussen leden of tussen leden en samenwerkingspartners over de interpretatie of toepassing van het Verdrag zal zoveel mogelijk door onderling overleg worden opgelost. Geschillen over lidmaatschapsvoorwaarden of de status van samenwerkingspartner zullen in overleg tussen de Raad en de individuele samenwerkingspartner worden opgelost. Geschillen die niet in onderling overleg kunnen worden opgelost worden voorgelegd aan de Uitvoerende Commissie dat een aanbeveling voor een oplossing zal doen. Leden kunnen vooraf overeenkomen deze aanbeveling over te nemen. Geschillen waar binnen de CCO geen overeenstemming over kan worden bereikt, zullen langs diplomatieke weg worden opgelost

Artikel 64 – Inwerkingtreding

Het Verdrag treedt in werking drie maanden nadat het tiende land of gebied als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag conform artikel 60 heeft geratificeerd, aanvaard of goedgekeurd. Voor landen of gebieden die toetreden na inwerkingtreding, treedt het Verdrag drie maanden na ratificatie, aanvaarding of goedkeuring in werking.

Artikel 65 – Opzegging

Elk lid kan zijn lidmaatschap van de CCO opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris van het Verdrag, die daar vervolgens direct de andere leden over informeert. De beëindiging van het lidmaatschap vindt plaats zes maanden nadat de depositaris de opzegging heeft ontvangen. Een land kan het lidmaatschap ook opzeggen voor een gebied waar het volgens artikel 60, vierde lid, voor verantwoordelijk is. Tot slot kan de organisatie op basis van een besluit van de Raad dat door ten minste driekwart van de leden wordt ondersteund een land of gebied de status van samenwerkingspartner ontnemen.

Artikel 66 – Depositaris van het Verdrag

De Secretaris-Generaal van de CCO fungeert als depositaris en heeft uit dien hoofde onder meer als taak de originele teksten van het Verdrag te ontvangen en te bewaren, gecertificeerde kopieën daarvan aan de leden te verstrekken, ondertekende stukken, met of zonder voorbehoud, inzake ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding van of tot het Verdrag te ontvangen en te beheren, kennisgevingen van leden omtrent wettelijke en administratieve bepalingen als bedoeld in artikel 31, derde lid, te ontvangen en te beheren alsmede te onderzoeken of ondertekening van officiële kennisgevingen en berichten aan de CCO op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast dient de Secretaris-Generaal de leden te informeren over de inwerkingtredingdatum van het Verdrag, over kennisgevingen die op grond van artikel 6 of artikel 52, zesde lid, zijn ontvangen, kennisgevingen omtrent beëindiging van het lidmaatschap, kennisgevingen omtrent het aanvaarden of verwerpen van wijzigingsvoorstellen van het Verdrag, de bevoegde autoriteiten over het Verdrag te informeren en de douaneadministraties van de leden een overzicht te verstrekken van de contactpersonen voor wederzijdse bijstand als bedoeld in artikel 21, eerste lid.

Bij verschil van inzicht tussen een CCO-lid en de Secretaris-Generaal omtrent de uitoefening van zijn functie als depositaris kunnen beide partijen dit onder de aandacht van (alle) andere leden brengen of voorleggen aan de Uitvoerende Commissie.

Artikel 67 – Registratie van de tekst

De tekst van het Verdrag wordt door de Secretaris-Generaal overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties bij het secretariaat van de Verenigde Naties geregistreerd en wordt tevens aan de Secretaris-Generaal van de WDO gezonden.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

Naar boven