35 307 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 22 oktober 2019

Inhoudsopgave

I. ALGEMEEN

1

1. Inleiding

1

2. Bewijs tarief van nihil

2

3. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

2

4. Uitvoeringstoets Belastingdienst

4

5. Advies en consultatie

5

6. Overig

6

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, het CDA, GroenLinks en D66.

Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen worden beantwoord.

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen om te reageren op de commentaren van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB). Deze reactie vindt plaats aan het einde van deze nota. Op commentaar dat geen directe relatie heeft met de maatregelen uit het onderhavige wetsvoorstel wordt niet ingegaan.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of dit wetsvoorstel gevolgen heeft voor de kans op belastingontwijking. Daarnaast vragen deze leden in hoeverre de kans op btw-fraude wordt verkleind dan wel vergroot door dit wetsvoorstel. Het doel van dit wetsvoorstel is om bepaalde regels die zien op handelsverkeer binnen de Europese Unie (EU) te vereenvoudigen en te harmoniseren. Het tegengaan van belastingontwijking en btw-fraude is niet het beoogde doel voor de regeling voorraad op afroep, ketentransacties en het bewijsvermoeden. De maatregel die de positie van het btw-identificatienummer versterkt heeft wel als doel het tegengaan van belastingontwijking en btw-fraude. Alle ondernemers in de EU zijn verplicht het btw-identificatienummer van hun afnemer te vermelden wanneer zij het tarief van nihil voor intracommunautaire leveringen toepassen. Hiermee kan de goederenstroom beter gevolgd worden voor een juiste afdracht van btw.

2. Bewijs tarief van nihil

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe wordt omgegaan met tegenstrijdige bewijsstukken. Als bewijsstukken elkaar tegenspreken is er feitelijk geen bewijs geleverd. Er zullen dan andere bewijsstukken moeten worden overgelegd die uitwijzen dat de goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd. Dit is niet anders dan in de huidige praktijk, met dien verstande dat door de nieuwe regeling van twee niet-tegenstrijdige bewijsmiddelen de uitvraag naar oneindige bewijsstukken wordt ingeperkt.

De leden van de fractie van D66 vragen om meer uitleg over het nieuwe bewijsvermoeden en of er een inzicht gegeven kan worden in het begrip «onafhankelijk» en de voorwaarden waar in ieder geval aan voldaan moet worden. Ik begrijp de onzekerheid bij een open norm voor het bedrijfsleven, maar aan de andere kant biedt dit ook ruimte voor maatwerk. Het nader invullen van het begrip «onafhankelijk» past daarnaast niet binnen de doelstellingen van de regeling, namelijk een harmonisatie en vereenvoudiging voor ondernemers. Als het begrip nader gespecificeerd wordt, dan zal dit voor alle lidstaten moeten gelden, wil van harmonisatie sprake zijn. De Europese Commissie heeft dit onderwerp opgepakt binnen het BTW-comité met het doel te komen tot een uniforme interpretatie.

3. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger

De leden van de fractie van D66 vragen naar de indirecte gevolgen voor de consument en vraagt of deze positief zijn. Deze leden vragen daarnaast of het wegnemen van knelpunten voor handelsverkeer tussen ondernemers aan het einde van de keten bijvoorbeeld tot lagere prijzen en betere dienstverlening leidt voor de consument. De maatregelen in dit wetsvoorstel leiden niet direct tot gevolgen voor de consument, eventueel in de vorm van lagere prijzen en een betere dienstverlening. Wel kunnen door de vereenvoudiging en harmonisatie de kosten, bijvoorbeeld administratiekosten en registratiekosten, voor de ondernemers afnemen. Bovendien kan het wegnemen van knelpunten in het handelsverkeer over de grens binnen de EU leiden tot meer concurrentie tussen ondernemers. Ondernemers konden door deze knelpunten afzien van grensoverschrijdende handelingen en zich slechts richten op binnenlandse handel. Door het wegnemen van de knelpunten kunnen deze ondernemers nu ook in concurrentie treden met ondernemers in andere lidstaten. Ondernemers bepalen zelf hoe zij omgaan met een mogelijke afname van de kosten en een mogelijke toename in de concurrentie in de prijsstelling en service naar de consument toe.

De leden van de fractie van de VVD vragen expliciet naar de effecten van dit wetsvoorstel op het mkb. Dit wetsvoorstel heeft effect op het hele bedrijfsleven dat betrokken is bij de goederenhandel tussen ondernemers in verschillende lidstaten. Dit heeft dus ook effect op het mkb indien zij hier reeds bij betrokken zijn, dat overwegen of daar tot nu toe van hebben afgezien.

Het is voorstelbaar dat de voorstellen meer effect hebben op de verlichting van de regeldruk voor het mkb dan voor grote internationaal opererende ondernemingen, omdat deze laatste vaak al in andere lidstaten een btw-registratie hebben en over meer kennis beschikken aangaande uiteenlopende btw-regelgeving in de diverse lidstaten. Met de voorstellen voor voorraad op afroep en de ketentransacties komt er één Europese regeling die diverse nationale regelingen vervangt. Dit betekent dat men niet meer de verschillende regelingen in de lidstaten hoeft te doorgronden. Tevens worden binnen de regeling voor de voorraad op afroep registratie- en aangifteverplichtingen in andere EU-lidstaten voorkomen. Hierdoor wordt het voor kleinere bedrijven op dit vlak minder belastend om de stap te zetten naar de Europese interne markt of om deze handelsstromen te handhaven.

De leden van de fractie van de VVD vragen of er administratieve gevolgen voor het bedrijfsleven en de burger zijn en mochten deze er zijn, welke. Daarnaast vragen deze leden wat budgettaire gevolgen zijn voor de sector. De administratieve gevolgen zijn kwalitatief beschreven in onderdeel 6 van de memorie van toelichting. In de kern is daar weergegeven dat door de voorstellen de diverse nationale toepassingen worden vervangen door één Europese regeling. Doordat er één regeling is waar het bedrijfsleven mee moet werken in plaats van meerdere nationale regelingen, heeft deze uniformering voor bedrijven een verlaging van de administratieve lasten tot gevolg voor wat betreft de Europese handel in goederen tussen ondernemers. Afhankelijk van de mate waarin het bedrijfsleven in één of meerdere lidstaten voorraad op afroep heeft of betrokken is in ketentransacties of deze activiteiten wil gaan ontplooien, zal het meer uniform toepassen van de btw-regels een verlaging van de administratieve lasten betekenen.

Er zijn geen administratieve gevolgen voor de burger omdat deze regelingen alleen het handelsverkeer tussen ondernemers betreft. Er zijn ook geen budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel, aangezien geen van de maatregelen effect heeft op de belastingdruk bij Nederlandse ondernemers.

De leden van de fractie van D66 lezen dat de afname in administratieve lasten van het bedrijfsleven niet in geld is uit te drukken, omdat het afhankelijk is van de mate waarin bedrijven hiermee te maken krijgen. Deze leden vragen of dit ook niet geldt bij andere wetsvoorstellen of maatregelen waarbij wel een inschatting wordt gemaakt van de afname van administratieve lasten. Deze leden vragen daarnaast om een inschatting te maken voor de afname van administratieve lasten voor een bedrijf dat veel met deze maatregelen te maken krijgt. Als er gegevens voorhanden zijn waaraan de lastenverlaging gekoppeld kan worden dan is een indicatie mogelijk. Gelet op de aard van de voorstellen is het effect van de voorstellen alleen kenbaar binnen de bedrijven zelf. Ik beschik niet over de elementen die een indicatie mogelijk zouden kunnen maken. Relevant zou in dat verband kunnen zijn hoeveel bedrijven een voorraad op afroep aanhouden in andere lidstaten, in hoeveel lidstaten ze deze voorraden aanhouden, wat daar de nationale verplichtingen zijn en in hoeverre ze alleen daarom aangifteverplichtingen zouden hebben in het land waar de voorraad wordt aangehouden. Ook is mij niet bekend in hoeveel gevallen een goed via één of meerdere ondernemers wordt verhandeld om vast te kunnen stellen hoeveel ketentransacties er voorkomen en of zich in dat geval ook administratieve problemen voordoen. Met het wetsvoorstel worden op verzoek van het Europese bedrijfsleven uiteenlopende nationale regels op de door dat bedrijfsleven aangedragen knelpunten geharmoniseerd. In dit wetsvoorstel is de administratieve lastenverlichting die deze harmonisatie met zich brengt om voorgenoemde reden alleen kwalitatief te omschrijven.

4. Uitvoeringstoets Belastingdienst

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de Belastingdienst de maatregel van voorraad op afroep gaat uitvoeren. Zij vragen ook of dat de eerste maanden met de hand gebeurt of dat alle aanvragen worden aangehouden en wat er gebeurt er met de uit andere EU-lidstaten ontvangen berichten. De leden van de fractie van D66 vragen per wanneer de functionaliteit om gegevens uit te wisselen met andere EU-lidstaten beschikbaar zal zijn. Zoals is aangegeven in de uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel, vindt een gefaseerde invoering van de maatregel voorraad op afroep plaats om het opgekomen knelpunt bij de implementatie aan de zijde van de Belastingdienst te ondervangen. De gefaseerde invoering betreft alleen het deel van de maatregel dat betrekking heeft op de opgaaf inzake overbrenging van goederen en bijvoorbeeld niet de opgaaf richting de Belastingdienst inzake de uiteindelijke intracommunautaire levering van de goederen. Daarnaast bevat de regeling inzake voorraad op afroep zowel voor de leverancier als de beoogde afnemer de verplichting om vanaf 1 januari 2020 een register bij te houden.

Met de gefaseerde invoering wordt bereikt dat Nederlandse ondernemers die deze maatregel vanaf 1 januari 2020 toepassen, daartoe daadwerkelijk ook per 1 januari 2020 kunnen overgaan. Zij hoeven dan geen registratie voor de omzetbelasting in een andere lidstaat meer aan te vragen ten behoeve van een fictieve intracommunautaire verwerving, mits zij aan de voorwaarden van de maatregel voldoen. Dat werkt vereenvoudigend voor deze groep ondernemers.

De gefaseerde invoering komt erop neer dat ondernemers die via software de opgaven voorraad op afroep indienen bij de Belastingdienst deze al vanaf 1 januari 2020 kunnen insturen. De opgaaf inzake voorraad op afroep maakt deel uit van de opgaaf intracommunautaire prestaties. De functionaliteit om gegevens over voorraad op afroep uit te wisselen met de andere EU-lidstaten is per 1 januari 2020 echter nog niet beschikbaar. Dit betekent dat de ontvangen berichten van Nederlandse ondernemers nog niet richting andere lidstaten kunnen worden verwerkt. Deze berichten worden aangehouden en in een latere fase alsnog naar de andere lidstaten verstuurd. Dit geldt overigens alleen voor ondernemers die in 2020 maandelijks via software een opgaaf intracommunautaire prestaties moeten indienen.

Per 1 april 2020 is de oplevering van de gehele IV-functionaliteit voor voorraad op afroep gepland. Dan kunnen opgaven voorraad op afroep door ondernemers ook via de internetportalen persoonlijk domein ondernemers (PDO) en Mijn Belastingdienst Zakelijk (MBDZ) worden ingestuurd en kunnen berichten vanuit de Belastingdienst met belastingdiensten in andere lidstaten worden uitgewisseld. Ondernemers die op kwartaalbasis een opgaaf intracommunautaire prestaties indienen, kunnen dan in de reguliere opgaaf intracommunautaire prestaties over het eerste kwartaal van 2020 de gegevens inzake overbrenging van goederen invullen. Ondernemers die in 2020 maandelijks een opgaaf moeten doen, kunnen dan in de opgaaf over de maand maart de meldingen voor januari en februari alsnog doen.

Vanaf april 2020 kan de Belastingdienst de gegevens verwerken die van andere lidstaten worden ontvangen, alsook meldingen voorraad op afroep die eerder in het eerste kwartaal van 2020 zijn ontvangen maar niet zijn verwerkt. Voor de berichten over januari en februari van 2020 ontvangen andere lidstaten een technische melding dat Nederland het bericht niet kan oppakken. De systematiek in de EU-berichtenuitwisseling voorziet in de mogelijkheid om op elk gewenst moment een gegevens-uitvraag te doen bij andere lidstaten. Om deze gegevens alsnog te verwerken zal Nederland in april 2020 een specifieke gegevens-uitvraag bij de andere lidstaten doen voor de meldingen voorraad op afroep over de maanden januari en februari.

De leden van de fractie van het CDA vragen wat er gebeurt wanneer de oplevering van de IV-functionaliteit, die nu gepland staat voor 1 april 2020, vertraging oploopt. Indien de oplevering van de IV functionaliteit vertraging oploopt, zullen de ondernemers die via de internetportalen PDO en MBDZ een opgaaf intracommunautaire prestaties doen later pas de opgaaf inzake voorraad op afroep kunnen insturen, inclusief de opgaaf inzake overbrenging van goederen voor eerdere opgaaftijdvakken. De opgaafgegevens van ondernemers die via software de aangifte doen, zullen pas later binnen de EU worden uitgewisseld. Tenslotte kunnen ontvangen meldingen vanuit andere lidstaten pas later worden verwerkt. Hierbij wordt opgemerkt dat een opgaaf voorraad op afroep primair een signalerende functie heeft en geen direct heffingsbelang betreft. Het heffingsbelang is verbonden aan de daadwerkelijke levering die normaliter op een latere datum plaatsvindt. Als in de tussentijd de overgebrachte goederen daadwerkelijk worden geleverd, vindt een reguliere opgaaf intracommunautaire levering plaats.

De leden van de fracties van D66 en het CDA vragen om een nadere toelichting over de structurele toename van de personele capaciteit van 7 fte. De leden van de fractie van D66 zijn daarnaast benieuwd naar de combinatie van een positieve bijdrage van de wet aan de fraudebestendigheid en tegelijkertijd extra vereiste activiteiten in de sfeer van handhaving. De met de wet voorziene wijzigingen vereisen extra handhavingsactiviteiten, met name voor toezicht op de nieuwe regeling voor voorraad op afroep nu het reguliere regime van een fictieve intracommunautaire levering en verwerving daarvoor niet meer geldt. Dit werkt vereenvoudigend voor de Nederlandse ondernemer, maar heeft mede tot gevolg dat aan de zijde van de Belastingdienst op andere wijze en met meer inspanning het heffingsbelang zeker moet worden gesteld. Veelal zal de inzage in het register van de ondernemer hiervoor de basis vormen. Daarnaast zal de Belastingdienst extra werkzaamheden verrichten voor controle op de juistheid van het btw-identificatienummer van de afnemer. Deze maatregel draagt echter wel bij aan de fraudebestendigheid.

5. Advies en consultatie

De leden van de fractie van de VVD vragen welke vraagpunten de ondernemersorganisaties hadden, hoe dit opgelost is en hoe dit verder is verwerkt in de toelichting bij dit wetsvoorstel. Tijdens het proces van de onderhandelingen bij de EU in Brussel over de totstandkoming van de Richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging intracommunautair handelsverkeer heeft verschillende keren overleg en afstemming plaatsgevonden met vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven. Het ging daarbij, voor de bepalingen waarop dit wetsvoorstel betrekking heeft, met name om vertegenwoordigers van VNO-NCW en MKB-Nederland. Het bedrijfsleven heeft daarbij kenbaar gemaakt overwegend positief te staan tegenover de uitgangspunten van de maatregelen zoals voorzien in dit wetsvoorstel. Om ook het uiteindelijke resultaat van de wijzigingen van de BTW-richtlijn 20061 en de Uitvoeringsverordening2 voor te leggen aan het bedrijfsleven is ervoor gekozen het wetsvoorstel waarmee de Richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging intracommunautair handelsverkeer wordt geïmplementeerd via een internetconsultatie uit te zetten. Daarop zijn vijf reacties binnengekomen en deze zijn alle openbaar weergegeven bij de internetconsultatie. Ook daaruit blijkt het bedrijfsleven overwegend positief te staan tegenover de maatregelen, maar heeft het wel een aantal vraagpunten neergelegd. De vraagpunten zijn voor zover mogelijk binnen de beleidsarme implementatie van de Richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging intracommunautair handelsverkeer verwerkt in de toelichting bij dit wetsvoorstel of worden verder nog meegenomen in de toelichting bij de wijziging van het Uitvoeringsbesluit OB 1968. Daarnaast zijn vraagstukken die meer op harmonisatie zien op Europees niveau belegd.

6. Overig

De leden van de fractie van de VVD vragen of de richtlijn aan lidstaten opties of overige vormen van interpretatievrijheden geeft en mocht dat het geval zijn, of Nederland hier gebruik van maakt. Deze richtlijn biedt geen opties aan lidstaten. Dit is ook verklaarbaar vanuit het doel om diverse nationale regelingen terug te brengen tot één uniforme Europese regeling. Binnen dit streven naar harmonisatie passen geen opties en interpretatievrijheden voor de lidstaten.

Voorraad op afroep

De NOB vraagt of meerdere afnemers in de Opgaaf intracommunautaire prestaties en het register kunnen worden opgenomen ten tijde van de overbrenging of dat slechts één afnemer kan worden vermeld en vlak voor de levering aan een ander dan de oorspronkelijk beoogde afnemer gebruik moet worden gemaakt van de regeling voor vervanging van de afnemer. Ondernemers dienen een register bij te houden van de goederen die zij overbrengen (vervoeren of verzenden) of dit voor hun rekening door een derde partij laten doen. Het bijhouden van de gegevens over de goederen in het register is vormvrij. Wel dient het register zodanig ingericht te zijn dat de inspecteur in staat is de correcte toepassing van de regeling inzake voorraad op afroep te controleren. Dit betekent dat als bij aanvang van vertrek van de goederen al meerdere afnemers bekend zijn, alle goederen voor de verschillende afnemers in het register van de ondernemer opgenomen moeten worden. In de Opgaaf intracommunautaire prestaties dient de ondernemer de btw-identificatienummers van de verschillende afnemers op te nemen.

De NOB vraagt of sprake is van een verplichte toepassing van de regeling inzake voorraad op afroep als de ondernemer ervoor kan kiezen om niet te voldoen aan de listingverplichting en/of de verplichting om het register bij te houden. Als de ondernemer voldoet aan de voorwaarden voor de regeling inzake voorraad op afroep is deze regeling verplicht van toepassing. Hierin heeft de ondernemer geen keuze. Bij niet voldoen aan de voorwaarden is de regeling niet van toepassing. Dit is ook het geval als de ondernemer niet voldoet aan de listingverplichting en/of de verplichting om een register bij te houden.

De NOB vraagt of buitenlandse ondernemers zich doorlopend dienen te registeren voor de btw op het moment dat bij een specifieke transactie niet (langer) aan de voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld bij incidenteel verlies of diefstal, en of zij zich nadien weer moeten de-registreren. Als door een incidenteel verlies of diefstal niet langer voldaan wordt aan de voorwaarden voor de regeling inzake voorraad op afroep, dient de ondernemer zich in de lidstaat van aankomst te registreren om daar een verwerving aan te geven. De regeling schrijft niet voor of deze registratie doorlopend dient te zijn of dat deze ondernemer zich nadien weer moet de-registreren. Dit is een keuze van de ondernemer zelf. Een registratie in de lidstaat waar de goederen in voorraad worden opgeslagen, vormt geen beletsel om de regeling toe te passen.

De NOB vraagt te specificeren wat wordt verstaan onder «kleine verliezen». Het nader specificeren van het begrip «kleine verliezen» binnen Nederland past niet binnen de doelstellingen van de regeling, namelijk een harmonisatie en vereenvoudiging voor ondernemers. Dit kan er namelijk toe leiden dat tussen de lidstaten verschillen ontstaan over de invulling van het begrip, met mogelijke mismatches tot gevolg. Als het begrip nader gespecificeerd wordt, dan zal dit voor alle lidstaten moeten gelden, wil van harmonisatie sprake zijn. De Europese Commissie heeft dit opgepakt in het BTW-comité met het doel te komen tot een uniforme interpretatie en een praktische invulling van het begrip dat wordt gedeeld door alle lidstaten.

De NOB vraagt of de reeds bestaande regeling uit Mededeling 15 (Besluit van 30 december 1993, nr. VB 93/3672) wordt ingetrokken of wordt voorzien in een overgangsregeling voor voorraad die vóór 1 januari 2020 is overgebracht.

De nationale regelingen mogen niet afwijken van de met dit wetsvoorstel te implementeren richtlijn. Dit betekent dat bestaande regelingen die niet stroken met de regeling voorraad op afroep, zoals is opgenomen in deze richtlijn, worden ingetrokken. De richtlijn geeft geen aanleiding tot aanpassing van bestaand beleid voor zover dit niet indruist tegen de geharmoniseerde regeling. De bestaande beleidsbesluiten die de regelingen in dit wetsvoorstel of de aanpassing in lagere regelgeving raken, zullen worden aangepast aan de nieuwe regelgeving. De nieuwe regeling voorraad op afroep geldt voor goederen die vanaf 1 januari 2020 worden overgebracht. Er is niet voorzien in een overgangsregeling voor een voorraad die vóór 1 januari 2020 is overgebracht. Op die voorraad zijn de huidige regels zoals die gelden tot en met 31 december 2019 van toepassing.

Ketentransacties

De NOB vraagt een verduidelijking van het bewijs voor toepassing van het tarief van nihil door de leverancier dat zijn afnemer de tussenhandelaar is die het vervoer regelt. De NOB vraagt daarbij of de leverancier naast de documenten die kunnen worden gebruikt ter onderbouwing van het bewijsvermoeden, bijvoorbeeld ook moet beschikken over de vervoersovereenkomst tussen zijn afnemer en een derde-vervoerder. De regeling vereist niet dat de leverancier dient te beschikken over een bewijs dat zijn afnemer een vervoersovereenkomst heeft gesloten met een vervoerder. Dit staat los van de bestaande praktijk dat een leverancier die ter zake van de levering het tarief van nihil aan zijn afnemer berekent, wel aan de hand van bewijsstukken het vervoer naar een andere lidstaat dient aan te tonen. Het voorliggende voorstel voor de ketentransacties regelt alleen aan welke schakel in de keten het intracommunautaire vervoer wordt toegerekend. Het aantonen dat het goed het land heeft verlaten, wordt door deze regeling niet gewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. Wel geeft de regeling van het bewijsvermoeden de belastingplichtige de mogelijkheid te volstaan met twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken.

De NOB vraagt om verduidelijking wanneer sprake is van het regelen van het vervoer. Omdat lidstaten de regeling op verschillende wijze kunnen interpreteren, vraagt de NOB of in dit kader overleg heeft plaatsgevonden met andere lidstaten en of zij dezelfde interpretatie kennen van het begrip tussenhandelaar. Ook vraagt de NOB hoe het Ministerie de contractuele betrekking ziet in relatie tot de tekst die spreekt van «voor rekening van». De tussenhandelaar is degene die het daadwerkelijke vervoer regelt. Daarvoor is bepalend wie het contract met de vervoerder heeft gesloten. De tussenpersoon is dus de contractpartij met de vervoerder, tenzij de tussenpersoon zelf vervoert. Omdat de tussenpersoon de contractpartij is van de vervoerder zal hij ook gehouden zijn de vervoerder te betalen voor het vervoer. Over de definitie is bij de totstandkoming van de richtlijn met de andere lidstaten gesproken en dat heeft geresulteerd in de huidige tekst van de richtlijn.

Bewijs tarief van nihil

De NOB vraagt te bevestigen dat de huidige mogelijkheden voor het aantonen van het tarief van nihil blijven bestaan. De NOB vraagt daarbij ook of Mededeling 38 in zijn huidige vorm gehandhaafd blijft waaronder ook de afhaalverklaring zoals genoemd in die Mededeling, ondanks dat deze afhaalverklaring volgens de memorie van toelichting niet kan worden gebruikt voor het bewijsvermoeden. De regeling van het weerlegbaar vermoeden voor het aantonen van het vervoer van de goederen naar een andere lidstaat zal per 1 januari 2020 in artikel 45bis van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 worden geregeld.3 In Hoofdstuk III van de memorie van toelichting is toegelicht dat deze regeling voor de leverancier een praktische regeling biedt naast de bestaande praktijk voor het bewijs van intracommunautair vervoer of verzending naar een andere lidstaat. De afhaalverklaring zoals genoemd in Mededeling 38 is onderdeel van die bestaande praktijk, maar kan niet met succes worden ingeroepen voor de toepassing van de regeling van het weerlegbaar vermoeden.

Btw-identificatienummer

De NOB vraagt te bevestigen dat ter voorkoming van dubbele heffing teruggaaf van btw wordt verleend aan de afnemer als de leverancier niet tijdig over het btw-nummer van zijn afnemer beschikt en daarom btw in rekening brengt, terwijl de afnemer ook btw over een intracommunautaire verwerving in de lidstaat van aankomst moet aangeven. Om het recht op het tarief van nihil toe te mogen passen is het hebben van een juist btw-identificatienummer van de afnemer een vereiste voor de leverancier. Overigens heeft de leverancier de mogelijkheid een onjuist btw-identificatienummer te herstellen, zodat alsnog aan dit vereiste kan worden voldaan. Mocht de leverancier niet in staat zijn om over een juist btw-identificatienummer van zijn afnemer te beschikken dan moet de levering worden belast met btw. De btw die aan die afnemer in rekening wordt gebracht komt volgens de normale regels voor aftrek in aanmerking. Wanneer aan deze regels wordt voldaan, zou van dubbele heffing van btw uiteindelijk geen sprake moeten zijn. Dit is ook niet het uitgangspunt van het btw-systeem. De EC heeft dit onderwerp opgepakt binnen het BTW-comité met het doel te komen tot een uniforme handelwijze.

De NOB vraagt om te verduidelijken over welk btw-identificatienummer de leverancier moet beschikken indien zijn afnemer onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid. De leverancier dient te beschikken over een juist btw-identificatienummer van zijn afnemer. In Nederland is het zo dat onderdelen van een fiscale eenheid voor intracommunautaire transacties handelen onder hun eigen naam en hun eigen btw-identificatienummer. Dit is het nummer dat als juist verifieerbaar in het VIES systeem is te controleren voor leveranciers en afnemers. Dit verandert niet met de nieuwe aanscherping van het vereiste van een juist btw-identificatienummer. Hoe andere lidstaten hiermee omgaan is aan die lidstaten, maar dat beïnvloedt niet dat deze eigen btw-identificatienummers van de Nederlandse onderdelen van een fiscale eenheid als juist verifieerbaar in het VIES systeem staan. Als andere lidstaten voor onderdelen van een fiscale eenheid geen eigen btw-identificatienummer toestaan, dan zullen deze in VIES ook niet zichtbaar zijn als een juist btw-identificatienummer en kunnen die onderdelen alleen het btw-identificatienummer van de fiscale eenheid gebruiken. De ondernemer die dit nummer verifieert, ondervindt van dat interne achterliggende beleid in de lidstaten geen hinder. Hij checkt het btw-identificatienummer van de ondernemer dat hem wordt aangereikt.

De NOB schetst de volgende situatie. In lidstaten zoals Italië en Spanje kunnen ondernemers voor enkel binnenlandse btw-doeleinden worden geregistreerd. Het btw-identificatienummer van deze ondernemers is dan niet opgenomen in VIES. De NOB verzoekt te verduidelijken of ondernemers in die situatie over het juiste btw-identificatienummer van hun Italiaanse of Spaanse afnemer beschikken of dat enkel een geldige registratie in VIES doorslaggevend is, aangezien de EC stelt dat enkel btw-identificatienummers opgenomen in VIES onder de regeling vallen. Doorslaggevend voor een juist btw-identificatienummer is dat deze geregistreerd is in het VIES-systeem. Anders dan in Nederland wordt in die landen een voor binnenlandse handel geschikt btw-identificatienummer pas geactiveerd in VIES nadat de ondernemer zich heeft aangemeld voor intracommunautaire prestaties. Het voor de binnenlandse prestaties afgegeven btw-identificatienummer dat niet is geactiveerd voor intracommunautaire prestaties kan dan ook niet gelden als een juist btw-identificatienummer voor die transacties. Dit wordt niet anders door de huidige aanscherping van het hebben van een juist btw-identificatienummer.

De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel


X Noot
1

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2006, L 347).

X Noot
2

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1912 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 wat betreft bepaalde vrijstellingen voor intracommunautaire handelingen (PbEU 2018, L 311).

X Noot
3

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2011, L 77).

Naar boven