35 305 Invoering van een bronbelasting op renten en royalty’s (Wet bronbelasting 2021)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 10 oktober 2019

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Inhoudsopgave

INLEIDING

1

ALGEMEEN DEEL

3

1.

Inleiding

3

2.

Vormgeving

4

2.1

Geen uitzondering voor bedrijven met reële aanwezigheid

4

2.2

Samenloop aftrekbeperkingen vennootschapsbelasting

5

2.3

Gelieerdheid

5

2.4

Laagbelastende jurisdictie

6

2.5

Belastingplicht bij rechtstreekse betalingen

7

2.6

Belastingplicht in misbruiksituaties

8

2.7

Heffingsgrondslag

8

2.8

Wijze van heffing en tarief

8

3.

Verdere maatregelen

9

4.

Budgettaire aspecten

9

5.

EU-aspecten

10

6.

Effecten op ontwikkelingslanden

10

7.

Gevolgen voor bedrijfsleven

11

8.

Uitvoeringskosten Belastingdienst

11

9.

Doelmatigheid en doeltreffendheid, monitoring en evaluatie

11

10.

Advies en consultatie

12

II.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

13

     

BIJLAGE:

14

Uitvoeringstoets Wet bronbelasting 2021

14

OVERIG

14

INLEIDING

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet Bronbelasting 2021. Zij benadrukken dat dit wetsvoorstel kan bijdragen aan het tegengaan van belastingontduiking en -ontwijking, maar dat het reguliere bedrijfsleven hier geen negatieve effecten van dient te ondervinden. Zij hebben dan ook nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wet bronbelasting 2021. Deze leden vinden het van groot belang dat Nederland deze ingrijpende maatregel neemt om tegen te gaan dat Nederland gebruikt wordt als doorsluisland richting belastingparadijzen. Deze leden benadrukken wel dat dit een ingrijpend voorstel is dat alleen vanwege de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking te rechtvaardigen is. Uitgangspunt van fiscale wetgeving met betrekking tot het belasten van winst is immers dat de winst belast wordt waar deze wordt gemaakt. Bij het doorsluizen van gelden is per definitie geen sprake van winsten die in Nederland zijn gemaakt. Dat doet echter niet af aan het feitelijke gevolg dat door het ontbreken van een bronbelasting in Nederland in combinatie met allerlei andere factoren Nederland in toenemende mate gebruikt wordt als doorsluisland naar laagbelastende jurisdicties. De bronbelasting is daarmee een belangrijk instrument om het doorsluizen van winsten via Nederland tegen te gaan. Dit instrument is des te effectiever naar mate er meer landen zijn die een dergelijke bronheffing hebben en naarmate de bronheffingen zoveel mogelijk overeenkomen. In dit kader vragen de leden van de CDA-fractie wat de regering van plan is met de Nederlandse bronheffing wanneer in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), naar verwachting volgend jaar, overeenstemming wordt bereikt over een vorm van bronheffingen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet bronbelasting 2021. Deze leden zien deze wet als een belangrijke maatregel in de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daarbij nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Wet bronbelasting 2021. Zij vinden het goed dat de regering zoekt naar mogelijkheden om de fiscale aantrekkingskracht van Nederland aan te passen. Zij vinden dit dan ook een mooie eerste stap, maar vinden het vreemd dat de regering met dit wetvoorstel aangeeft dat dit is wat het maximaal zal doen aan Nederland belastingparadijs voor multinationals en vermogenden. Zij vragen dan ook waarom de regering met dit wetsvoorstel uitsluit dat er meer maatregelen nodig zijn.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij juichen het introduceren van een bronbelasting op rente en royalty’s toe. Nederland loopt zo meer in de pas met andere (OESO-)landen, en het kan helpen tegen belastingontwijking. Daarbij is de vormgeving van de heffing van groot belang. Bij te veel uitzonderingen of een te beperkt toepassingsgebied dreigt de heffing een tandeloos monster te worden, en dat lijkt precies te zijn gebeurd. De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke effect de regering verwacht op de doorsluisfunctie van Nederland. Is onderzocht welke stromen zullen blijven en welke zullen vertrekken? De regering stelt dat jaarlijks ongeveer 22 miljard euro valt onder de scope van de wet. Hoe verhoudt zich dit tot het totaal? Wat gaat er gebeuren met deze stroom? Blijft deze, verdwijnt deze, of verplaatst deze zich? Hoe verhoudt de 22 miljard euro zich tot de verwachte opbrengst van de heffing, welke nihil is?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met instemming kennisgenomen van de Wet Bronbelasting 2021.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien grootschalige belastingontwijking als ondermijnend voor zowel de ontwikkelde landen als de zich nog ontwikkelende landen. Nederland is een van de cruciale schakels in een keten van belastingontwijking en het primaat van de bestrijding van deze belastingontwijking ligt dan ook bij de nationale overheid. Deze leden hebben nog enkele kritische vragen en opmerkingen.

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen hoe groot de financiële stroom zal zijn die, na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, naar verwachting door Nederland heen zal stromen. Indien dit niet bekend is, zou een schatting gemaakt kunnen worden.

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat de regering voor een balans heeft gekozen tussen het bestrijden van belastingontwijking enerzijds en het ten behoeve van het investeringsklimaat niet onnodig belemmeren van kapitaalstromen anderzijds. Kan de regering aangeven welke verdergaande maatregelen zijn overwogen door de regering waarbij de balans meer richting het bestrijden van belastingontwijking gaat en minder naar het vestigingsklimaat? Kan de regering een paar concrete voorbeelden geven?

De leden van de SP-fractie vinden de conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen een goede eerste stap, maar vragen zich af waarom deze bronbelasting alleen geldt als er betalingen worden gedaan aan laagbelastende landen. Kan de regering aangeven hoe omringende landen omgaan met de belasting op rentes en royalty’s? Kan de regering erop reageren dat Nederland nog altijd een aanzuigende werking zal uitoefenen om rente en royalty’s in Nederland te stallen als bedrijven geen gebruik maken van laagbelastende landen? Erkent de regering dat juist een Nederlandse entiteit in een bedrijfsstructuur voor bedrijven nog altijd interessant zal zijn, omdat hier geen belasting op rentes en royalty’s geldt? Kan de regering ook aangeven in hoeverre duidelijk is dat er geen sprake zou zijn van belastingontwijking bij rente- en royaltystromen die buiten deze bronbelasting vallen?

De leden van de SP-fractie zouden graag willen weten wat de regering precies wil bereiken met de bronbelasting en hoe ze dit gaat meten. Moeten er minder lege vennootschappen komen (de zogenaamde brievenbus-bv’s) en zo ja, hoeveel minder? Hoe gaat de regering bijhouden of de activiteit die samenhangt met Nederland belastingparadijs daadwerkelijk vermindert? Deze leden willen graag dat er bij het monitoren ook wordt gekeken in hoeverre rente- en royaltystromen worden verlegd. In welke mate wordt er bij de monitoring gekeken naar het verloop van de rente- en royaltystromen richting andere landen dan de landen op de zwarte lijst en laagbelastende landen? Wanneer wil de regering dit wetsvoorstel en zijn effecten gaan evalueren?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij dat het kabinet werk maakt van het aanpakken van belastingontwijking. Dit wetsvoorstel vormt een belangrijke stap daarin. Wel zijn deze leden benieuwd hoe dit wetsvoorstel samenhangt met de internationale inspanningen om tot uniforme belastinggrondslagen en minimumtarieven te komen.

2. Vormgeving

De leden van de VVD-fractie vragen welke waarborgen er in het wetsvoorstel zijn genomen om het vestigingsklimaat niet te schaden. Hoe wordt voorkomen dat de geldstromen niet zullen ophouden te bestaan, maar zich slechts buiten Nederland om zullen verleggen? Loopt Nederland niet het risico de «politieagent» te worden? Wanneer verwacht de regering consensus binnen de OESO?

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat de mogelijkheden om binnen de EU/EER een bronbelasting te heffen begrensd zijn. Welke mogelijkheden zijn er wel? Hoe zou de bronbelasting vormgegeven moeten worden, zodat er ook binnen de EU/EER een bronbelasting geheven kan worden?

2.1 Geen uitzondering voor bedrijven met reële aanwezigheid

De leden van de VVD-fractie vragen waarom er geen uitzondering is gemaakt voor bedrijven met reële aanwezigheid. Zij benadrukken dat deze bedrijven mogelijk volstrekt goedwillende bedoelingen hebben, maar nu wel geraakt kunnen worden door dit wetsvoorstel. Deze leden vragen hoe dit te rechtvaardigen is. Daarnaast vragen deze leden empirisch aan te tonen dat een heffing slechts gericht op bedrijven zonder reële aanwezigheid «minder effectief» zou zijn.

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting op de definitie van kwalificerend belang. Deze leden vragen in welke situaties, anders dan de situatie waarin het belang meer dan 50% van de statutaire stemrechten vertegenwoordigt, er sprake is van een kwalificerend belang.

De leden van de PvdA-fractie steunen de keuze geen uitzondering op te nemen voor bedrijven met reële aanwezigheid. Het doel is immers het bestrijden dat geen of te weinig belasting wordt betaald, hier of in het buitenland. Daar doet de hoeveelheid activiteit niet aan af.

2.2 Samenloop aftrekbeperkingen vennootschapsbelasting

De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit te rechtvaardigen is vanuit het oogpunt van het voorkomen van dubbele belasting.

De leden van de CDA-fractie stellen nogmaals voorop dat het doel van een winstbelasting altijd zal moeten zijn dat elke winst eenmaal in de heffing betrokken wordt. Het is zeer onwenselijk dat winst nergens belast wordt, vandaar ook de internationale aanpak van belastingontwijking en -ontduiking. Maar het is net zo goed onwenselijk dat winst in meerdere landen belast wordt, want dat belemmert ondernemen over de grens en daarmee is het zeer schadelijk voor de economie van ons land. In dit kader vragen de leden van de CDA-fractie zeer specifiek wat het doel, en eventueel de nevendoelen, van onderhavig wetsvoorstel is. In de memorie van toelichting geeft de regering aan dat de bronbelasting een prohibitief karakter heeft. Kan de regering dit nader uitleggen en daarbij ingaan op de doelen van het wetsvoorstel? De leden van de CDA-fractie zouden het uitsluiten van aftrek van de betaalde rente of royalty eerder als alternatief zien voor de bronbelasting dan als aanvullende maatregel. Kan de regering daarom aangeven waarom het van belang is dat de verschillende maatregelen cumuleren?

2.3 Gelieerdheid

De leden van de VVD-fractie vragen hoe is de definitie van 50% is vastgesteld.

De leden van de SP-fractie hebben vragen bij de bepaling van gelieerde lichamen. Zij vragen uit welke jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU blijkt dat er geen mogelijkheid zou zijn om voor een lagere drempel te kiezen om te kwalificeren als gelieerde onderneming. De leden van de SP-fractie vinden gelieerdheid op basis van de helft van de statutaire stemrechten een behoorlijke omvang. In hoeverre zijn de Europese afspraken over vrijheid van kapitaal een belemmering om bronbelastingen in te voeren naar andere landen, wanneer er duidelijk sprake is van belastingontwijking? Ook willen de leden van de SP-fractie weten hoe de bepaling van de helft van de statutaire stemrechten zich verhoudt tot andere belastingwetten waarin gewerkt wordt met het vaststellen van belang van iemand of een moederonderneming in een juridische entiteit. Kan de regering een overzicht verschaffen van de verschillende percentages die gebruikt worden, bijvoorbeeld bij de anti-belastingontwijkingsrichtlijn ATAD en de earningsstrippingmaatregel, bij het UBO-register enzovoorts?

2.4 Laagbelastende jurisdictie

De leden van de VVD-fractie vragen naar een uitputtende lijst met de laagbelaste jurisdicties. Zij vragen van elk van deze jurisdicties aan te geven waarom zij als zodanig gekwalificeerd worden.

Hoe verhoudt deze wetgeving zich tot het internationaal recht? Deze leden vragen in welke landen de belasting geheven wordt door een lagere overheid. Daarnaast vragen deze leden gekozen is voor 1 oktober en niet 1 januari of 1 december.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat er gebeurt tijdens en na afloop van de genoemde driejaarstermijn. Verdragslanden worden laagbelastende jurisdicties doordat zij een statutaire tariefsverlaging doorvoeren of op de EU-lijst terechtkomen. Betekent dit dat Nederland direct een verzoek tot heronderhandeling van het belastingverdrag uitstuurt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Klopt het dat Nederland in de meeste gevallen tot een wijziging van het belastingverdrag geen bronheffing mag heffen, ook niet na drie jaar? Tot nu toe was immers het fiscale verdragsbeleid om geen of een zo laag mogelijke bronheffing te willen, omdat met een bronbelasting niet de winst belast wordt door het land waar de winst gemaakt wordt. Welk belang is er dan voor het andere verdragsland om mee te werken aan wijziging van het belastingverdrag, zo vragen de leden van de CDA-fractie. En wat gaat Nederland doen als het andere land niet wil meewerken aan een heronderhandeling van het verdrag? Betekent dit dat als ultimum remedium ook het opzeggen van belastingverdragen in beeld komt?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een overzicht van de landen die op dit moment kwalificeren als laagbelastende jurisdictie. Zitten hier ook landen tussen waar Nederland echte handelsbanden mee heeft of gaat het alleen om eilanden, waar met name brievenbusfirma’s zijn gevestigd?

De leden van de D66-fractie vragen om een overzicht van de winstbelastingtarieven in andere EU-lidstaten. Deze leden vragen om specifiek aan te geven wat op dit moment het laagste vennootschapsbelastingtarief in de EU is, verwijzend naar de eerdere opmerking van de regering dat «op basis van de vrijheid van vestiging en de rente- en royaltyrichtlijn het in principe niet toegestaan is om een betaling aan een gelieerd lichaam dat is gevestigd in een andere EU-staat te belasten met bronbelasting»1. Deze leden vragen de regering om te bevestigen dat een verhoging van het laagste vennootschapsbelastingtarief in de EU ruimte geeft om het huidige tarief, dat wordt gebruikt om laag belastende jurisdicties te definiëren, te verhogen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om een update te geven over de Europese zwarte lijst en de Europese grijze lijst van belastingparadijzen. Zijn er landen overgeplaatst? Hoeveel tijd krijgen landen op de grijze lijst nog voordat ze automatisch worden overgeplaatst naar de zwarte lijst?

Uit de memorie van toelichting blijkt impliciet dat de regering ervan uitgaat dat de belastingverdragen van toepassing zullen zijn op de bronbelasting. Kan de regering aangeven waarom zij van mening is dat de bronbelasting is te beschouwen als een belasting naar het inkomen als bedoeld in art. 2, lid 1 van het Nederlands Standaard Verdrag? Is het in dit kader relevant dat de bronbelasting, anders dan de dividendbelasting, niet verrekenbaar is met de vennootschapsbelasting, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een uitputtend actueel overzicht van de landen waarvoor er een bronbelasting gaat gelden. Hoeveel van deze landen hebben een bestaand verdrag met Nederland? Hoeveel landen blijven er over die effectief worden geraakt door dit wetsvoorstel?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering wat er gebeurt als verdragslanden niet bereid zijn om het verdrag aan te passen. Wordt er dan geen bronbelasting geheven naar dit land? Hoe ver is de regering bereid om te gaan bij deze onderhandelingen?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom gekozen is voor een driejarige overgangstermijn. Het probleem van te lage belastingen speelt nu; drie jaar uitstel is in die zin een beloning van slecht gedrag. Daar komt bij dat de wet al een late inwerkingtredingsdatum kent; er is dus al genoeg tijd om op deze wet te kunnen voorbereiden. Zij vragen dan ook de wet onverkort per 2021 van toepassing te laten zijn.

De leden van de PvdD-fractie vragen waarom deze maatregel niet van toepassing is op Europese landen die niet op de EU-zwarte lijst staan, zodat agressieve structuren nog steeds mogelijk zijn. Voorts vragen deze leden waarom de regering voor een nominaal in plaats van een effectief tarief heeft gekozen. Welke mogelijkheden heeft de regering om te kiezen voor een effectief belastingtarief als criterium, waarbij ook geen landen worden uitgesloten?

2.5 Belastingplicht bij rechtstreekse betalingen

De leden van de CDA-fractie snappen het belang van de bronbelasting in het geval dat sprake is van een vaste inrichting in een laagbelastende jurisdictie of een hybride lichaam. Deze leden vragen de regering echter nog een voorbeeld te verschaffen voor de genoemde situatie dat de rente- of royaltybetaling toerekenbaar is aan een vaste inrichting in Nederland, zowel bij een betaling door de vaste inrichting aan een laagbelastende jurisdictie als door een betaling van die jurisdictie aan de Nederlandse vaste inrichting.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering kan aangeven wat in de Wet bronbelasting 2021 wordt bedoeld met de term «lichaam». Kan deze term ook betrekking hebben op een entiteit die naar Nederlandse maatstaven transparant is? Kan de regering in dit verband specifiek ingaan op de betekenis van de term «lichaam» in art. 2, lid 1, onderdeel d van de wet?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat de bronbelasting ook van toepassing is als de voordeelgerechtigde niet in een laagbelastende jurisdictie is gevestigd en de rente en royalty’s onbelast blijven als gevolg van een mismatch die het gevolg is van een kwalificatieverschil met betrekking tot een entiteit (art. 2.1.d jo. art. 2.3 en art. 2.1.e jo art. 2.4 Wet bronbelasting 2021).

Deze leden vragen of het klopt dat de bronbelasting niet van toepassing is als de voordeelgerechtigde niet in een laagbelastende jurisdictie is gevestigd en de rente en royalty’s onbelast blijven als gevolg van een transfer pricing mismatch (bijvoorbeeld als een crediteur die niet gevestigd is in een laagbelastende jurisdictie met een kwalificerend belang in een in Nederland gevestigde inhoudingsplichtige debiteur een renteloze lening heeft verstrekt aan deze debiteur en het land van de crediteur niet op grond van het arm’s lengthbeginsel een fictieve rente in aanmerking neemt).

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering kan aangeven waarom zij in dit kader een onderscheid maakt tussen mismatches die het gevolg zijn van een kwalificatieverschil met betrekking tot een entiteit en transfer pricing mismatches?

2.6 Belastingplicht in misbruiksituaties

De leden van de CDA-fractie achten het van groot belang dat ook bij een indirecte betaling aan een laagbelastende jurisdictie de bronheffing van toepassing is. De bronbelasting zou immers vrij nutteloos worden als deze eenvoudig was te ontgaan door een buitenlandse vennootschap tussen te schuiven.

Het komt de leden van de CDA-fractie echter voor dat het een forse wijziging is om anti-misbruikbepalingen ook te laten gelden wanneer voldaan is aan de substance-eisen. Zij vragen de regering of deze beleidswijziging alleen voortkomt uit de in de memorie van toelichting genoemde arresten van 26 februari 2019 of dat zich in de praktijk ook daadwerkelijk situaties voordoen waarbij wel sprake is van belastingontwijking ondanks dat voldaan is aan de substance-eisen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of de antimisbruikbepaling ook geldt als tussenschakel T (uit figuur 5) is gevestigd in een EU/EER-land?

De leden van de SP-fractie horen graag van de regering hoe zij omgaat met de concrete aanbevelingen door het Europese hof van Justitie om misbruik te signaleren? Hoe wordt omgegaan met een vennootschap die de rente heeft ontvangen en deze zeer snel na de ontvangst ervan volledig of nagenoeg volledig doorsluist? Hoe wordt omgegaan met een onderneming die zich uitsluitend bezighoudt met het ontvangen van rente en de overdracht ervan aan de uiteindelijk gerechtigde of andere doorstroomvennootschappen? Hoe wordt publiekelijk verantwoord in hoeverre de Belastingdienst gebruik gaat maken van haar discretionaire bevoegdheid? In hoeverre wordt er capaciteit vrijgemaakt om gebruik te maken van deze discretionaire bevoegdheid? Kan er ook sprake zijn van belastingontwijking indien het ontgaan van belastingheffing niet het hoofddoel is van de tussenschakel, maar wel een nevendoel? Betekent misbruik in dit verband slechts dat men over moet gaan tot het betalen van de bronheffing of kan het misbruik dusdanig zijn, dat het strafbaar is, zo vragen de leden van de SP-fractie.

2.7 Heffingsgrondslag

2.8 Wijze van heffing en tarief

De leden van de CDA-fractie merken op dat de inspecteur forse bevoegdheden krijgt tot het naheffen van de bronbelasting, want hij is vrij in de keuze om de naheffingsaanslag op te leggen aan de inhoudingsplichtige of de belastingplichtige en hoeft niet aannemelijk te maken dat die persoon er ook verantwoordelijk voor is dat er te weinig bronbelasting is afgedragen. De leden van de CDA-fractie begrijpen dit in het kader van een bronbelasting, maar zijn wel op zoek naar iets meer tekst en uitleg. Zal het in de praktijk bijvoorbeeld over het algemeen zo zijn dat de inspecteur naheft bij de belastingplichtige, omdat die de betaling heeft ontvangen en dus de middelen heeft om de bronbelasting te betalen, en bij een renteloze lening naheft bij de inhoudingsplichtige, omdat de belastingplichtige dan geen rente heeft ontvangen? Of zijn er hele andere factoren die bepalend zijn voor de keuze om bij de inhoudingsplichtige of de belastingplichtige na te heffen?

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat er een inlichtingenverplichting komt voor de bronbelasting, waardoor de inhoudingsplichtige zelf actief een juiste heffing van bronbelasting moet bewerkstelligen. Deze leden achten dit wenselijk en vragen de regering waarom een inlichtingenverplichting niet voor alle typen belastingen zou kunnen gelden?

De leden van de D66-fractie vragen welke andere lidstaten recent een bronbelasting hebben ingevoerd of overwegen dit te doen. Deze leden vragen welk belastingtarief deze EU-lidstaten hanteren of kiezen.

Het lijkt de leden van de PvdA-fractie goed om het Vpb-tarief als indicatie aan te houden. Zij verzoeken het tarief dan ook hoofdzakelijk in lijn van het Vpb-tarief te houden.

3. Verdere maatregelen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten wat wordt bedoeld met het afwachten van de effecten van de voorgenomen maatregelen. Wanneer ziet de regering aanleiding om te komen tot aanvullende maatregelen? Wordt de wet Bronbelasting eerst geëvalueerd alvorens wordt besloten een voorstel tot het doen tot aanvullingen? Zo ja, binnen welke termijn vindt de evaluatie plaats? Zo nee, op welke manier wordt duidelijk wat de effecten zijn van de wet Bronbelasting op basis waarvan extra eventuele aanvullende maatregelen genomen worden?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering nog wil wachten met het nemen van eventuele aanvullende voorstellen en maatregelen. Kan de regering een opsomming geven van mogelijke vervolgstappen?

4. Budgettaire aspecten

De leden van de VVD-fractie vragen wat het kabinet voornemens is te doen indien het wetsvoorstel toch budgettaire opbrengsten kent. Wordt dit dan teruggegeven via belastingverlaging? Kan de regering dit toezeggen? De leden van de VVD-fractie vragen eveneens hoe het kan dat dit wetsvoorstel een verwaarloosbare budgettaire opbrengst heeft, maar er geen uitzondering is gemaakt voor bedrijven met reële aanwezigheid. Betekent dat dat bedrijven met een reële aanwezigheid zullen vertrekken uit Nederland? Zo ja, wat zijn de effecten hiervan? Kan dit gekwantificeerd worden?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering de Kamer expliciet en apart te informeren (ruim voor de behandeling van het Belastingplan 2021) wanneer het wetsvoorstel toch budgettaire gevolgen heeft.

De leden van de CDA-fractie vragen naar een nadere onderbouwing van de budgettaire effecten van de bronbelasting, aangezien deze heffing ook van toepassing is in geval van het voldoen aan substance-eisen. Reële financieringsstromen naar handelspartners met een laag winstbelastingtarief vallen daarmee ook onder het bereik van de bronbelasting. Betekent het veronderstelde verwaarloosbare budgettaire effect van de belasting dat Nederland dergelijke financieringsstromen nauwelijks heeft of dat ook deze reële financieringsstromen zullen verdwijnen? Deze leden denken voor de toekomst dan bijvoorbeeld ook aan landen als Hongarije wanneer het effectieve belastingtarief daar nog een procentpunt daalt.

De leden van de D66-fractie vragen of de geraamde budgettaire gevolgen zouden veranderen als er sprake is van een verdere internationale invoering van belastingontwijkingmaatregelen. Deze leden vragen welke internationale maatregelen nodig zouden zijn om het risico dat rente- en royaltybepalingen worden verlegd te beperken of uit te sluiten. Deze leden vragen of in het geval van een volledig internationale sluitende aanpak er sprake zou zijn van een niet-verwaarloosbare budgettaire opbrengst.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering in hoeverre dit wetsvoorstel de 22 miljard euro aan fiscaal relevante financiële stromen naar laagbelastende jurisdicties gaat stoppen. Deze leden vragen de regering voorts of zij verwacht dat alle huidige onbelaste geldstromen via andere (Europese) landen zullen gaan lopen. Zijn er nog andere sluiproutes waardoor het budgettaire effect van dit wetsvoorstel verwaarloosbaar is? In hoeverre zijn deze sluiproutes te voorkomen?

5. EU-aspecten

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering in hoeverre andere EU-lidstaten gebruik maken van een bronbelasting op rente en royalty’s. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen dit wetsvoorstel en de bronbelasting in andere landen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre er op Europees niveau wordt nagedacht over een Europese grensbelasting op rente en royalty’s. Welke rol speelt de Nederlandse regering hierin? Is de Nederlandse regering voorstander van het opnemen van een «effective minimum tax clause» in de rente-en royaltyrichtlijn?

De regering merkt op dat de voorgestelde bronbelasting in overeenstemming is met het verbod op staatssteun. De leden van de fractie van GroenLinks constateren echter dat er in de literatuur2 op is gewezen dat in dit kader moet worden nagegaan of lichamen die niet onder de voorgestelde bronbelasting vallen, worden bevoordeeld, omdat zij daar gelet op de doelstelling van de bronbelasting wel onder zouden moeten vallen. De bronbelasting beoogt onder meer het verschuiven van Nederlandse belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties tegen te gaan. In het licht van deze doelstelling is de situatie waarin het effectieve tarief over de rente en royalty’s lager is dan 9% vergelijkbaar met de situatie waarin er geen grondslagafwijking is en het statutaire tarief lager is dan 9%. De afbakening van de term «laagbelastende jurisdictie» zou, zo is in de literatuur betoogd, daarom niet coherent zijn en zou daarom vanuit het perspectief van het staatssteunverbod kwetsbaar zijn. Kan de regering aangeven waarom zij deze opvatting niet deelt? Is overwogen om de bronbelasting te notificeren om zeker te stellen dat de bronbelasting in overeenstemming is met het staatssteunverbod, zo vragen deze leden.

6. Effecten op ontwikkelingslanden

De leden van de D66-fractie vragen welke concrete acties dit kabinet sinds het Pakket Belastingplan 2019 heeft genomen om belastingdiensten in andere landen en dan met name ontwikkelingslanden te ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van technische assistentie.

7. Gevolgen voor bedrijfsleven

8. Uitvoeringskosten Belastingdienst

De leden van de CDA-fractie is het niet ontgaan dat de invoering van de bronbelasting voor de Belastingdienst bepaald geen sinecure is. De Belastingdienst geeft als oordeel dat het uitvoerbaar is, maar geeft tegelijkertijd aan dat slechts vanaf 2022 aangiften en betalingen kunnen worden ontvangen en pas vanaf 2023 naheffingsaanslagen kunnen worden opgelegd. Dat is dus een jaar later dan noodzakelijk qua inwerkingtredingsdatum. Voor de bronbelasting wordt een «robuuste tijdelijke voorziening» ontwikkeld. De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten wat daarmee bedoeld wordt. Deze leden maken zich namelijk wel zorgen ten aanzien van de cumulatie-effecten van wetgeving, zeker die op het gebied van de winstbelasting, bij de Belastingdienst. Als al deze wijzigingen gepaard gaan met tijdelijke processen en tijdelijke oplossingen, ontstaat er een chaotisch geheel met alle gevolgen van dien. En dat terwijl de Belastingdienst het risico op procesverstoringen voor alleen deze belasting al als «groot» beoordeelt. Kan de regering aangeven wat het oordeel is van de Belastingdienst met betrekking tot de uitvoerbaarheid van alle wijzigingen op het gebied van de winstbelastingen samen, zowel de wijzigingen die nu bij het parlement aanhangig zijn als de wijzigingen die eerder al zijn aangenomen, maar nog in werking moeten treden?

9. Doelmatigheid en doeltreffendheid, monitoring en evaluatie

De leden van de D66-fractie vragen op welke termijn de causale effectmeting van de bronbelasting mogelijk is. Per wanneer is de regering voornemens om de causale effectmeting uit te voeren? Voorts vragen deze leden of de regering explicieter kan aangeven wanneer zij aanleiding ziet om aanvullende maatregelen te nemen en wanneer deze wet wordt geëvalueerd.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de OESO en de Europese Commissie de Nederlandse inzet om belastingontwijking- en ontduiking aan te pakken waardeert. Heeft de Europese Commissie in het kader van de landenspecifieke aanbevelingen positief geoordeeld over de inspanningen van Nederland?

De leden van de D66-fractie vragen om een geactualiseerd overzicht van de maatregelen die dit kabinet neemt, heeft genomen en gaat nemen om belastingontwijking, -ontduiking en witwassen aan te pakken.

De leden van de D66-fractie vragen naar de stand van zaken in EU- en OESO-verband om het internationale systeem aan belastingen te moderniseren, bijvoorbeeld als het gaat om het beter betrekken van de digitale economie in de belastingheffing, het harmoniseren van belastinggrondslagen en een Europees minimumtarief in de vennootschapsbelasting. Deze leden vragen op welke wijze deze regering zicht inspant om toe te werken naar een gemoderniseerd Europees model van verrekenprijzen. Deze leden vragen of Nederland zich in de EU of de OESO inspant om te komen tot een eenduidige definitie van een effectief tarief en/of een minimaal effectief tarief. Deze leden vragen om een nadere toelichting over de positie van de regering in de discussie in OESO-verband over een wereldwijde minimumbelasting en een belasting op grondslag eroderende betalingen. Deze leden vragen hierbij specifiek naar de ontwikkelingen in de samenwerking tussen Nederland en Duitsland om te komen tot een Europese minimumbelasting.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn blij dat de regering wil voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties. Zij vragen zich af in hoeverre het risico op belastingontwijking via Nederland daadwerkelijk wordt verminderd en hoe groot het overgebleven risico is. Kan dit nader worden gekwantificeerd?

10. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie vragen welke stappen de regering zet om het gebruiken van een effectief tarief te bevorderen. Worden er hierover afspraken gemaakt of biedt Nederland de laagbelastende jurisdicties of getroffenen de mogelijkheid om aan te tonen dat hun effectieve tarief fors afwijkt van hun statutaire tarief? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van GroenLinks delen de opvatting van de regering dat het beter zou zijn als er wordt gekeken naar het effectieve tarief in plaats van het statutaire tarief. Kan de regering aangeven wat voor tussenvarianten er zijn die enerzijds uitvoerbaarder zijn dan belasten op basis van het effectief tarief op individueel bedrijfsniveau en anderzijds beter aansluiten bij de realiteit dan het statutaire tarief? Kan per tussenvariant worden aangegeven hoe groot de uitvoeringskosten zijn?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om voorbeelden te geven uit andere landen waarbij wél wordt belast op basis van het effectieve tarief in plaats van het statutaire tarief. Kan de regering aangeven waarom deze voorbeelden wél uitvoerbaar zijn in andere landen maar niet in Nederland?

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat het belasten tegen een effectief tarief makkelijker zou worden als er internationale afspraken komen over een minimaal effectief tarief. Kan de regering dit nader toelichten? Waarom hoeft er dan niet meer op individueel bedrijfsniveau gekeken te worden naar het effectieve tarief?

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat de regering «voorlopig» niet wil aansluiten bij het effectieve tarief. Betekent dit dat de regering wel verder blijft nadenken over het belasten op basis van het effectieve tarief? Op welke manier wordt dit heroverwogen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of zij ook heeft gesproken met het CPB over de bronbelasting aangezien het CPB vorig jaar kritisch was over de effectiviteit van het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of er nog nieuwe inzichten zijn opgekomen naar aanleiding van de reacties op het wetsvoorstel, aangezien er geen internetconsultatie heeft plaatsgevonden.

Effectief tarief

Samenloop aftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting

Hybride lichamen

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c, eerste en tweede punt

De bronbelasting is verschuldigd bij betalingen aan een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Voor wat betreft de definitie in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c, eerste en tweede punt Wet bronbelasting 2021 is er ontegenzeggelijk voldaan aan het Baars-criterium (HvJ EU 13 april 2000, C-251/98 (Baars)). Dit is minder zeker bij de overige punten in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c Wet bronbelasting 2021. Kan de regering bevestigen dat het denkbaar is dat er situaties zijn die wel binnen de reikwijdte van de bronbelasting vallen (vanwege de definitie van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige), maar waarbij er materieel geen sprake is van een belang waarmee een zodanige invloed op de besluiten van een lichaam kan worden uitgeoefend dat de activiteiten van het lichaam kunnen worden bepaald?

Artikel 1.3, eerste lid wet Bronbelasting 2021

Ingevolge artikel 1.3, eerste lid van de Wet bronbelasting 2021, zo merken de leden van de VVD-fractie op, is «[e]en Europese naamloze vennootschap die bij haar oprichting werd beheerst door Nederlands recht, (…) voor de toepassing van de [oprichtingsfictie] (…) geacht te zijn opgericht naar Nederlands recht.» Een dergelijke oprichtingsfictie kan ook gevonden worden in artikel 2, vierde lid Wet VPB en artikel 1, derde lid Wet DB. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onderdeel c, onder 2 van de Verordening (EG) Nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE) zijn «voor de aangelegenheden die niet bij deze verordening worden geregeld [zoals belastingheffing] (…) de wettelijke voorschriften van de lidstaten welke zouden gelden voor een naamloze vennootschap die is opgericht overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de SE haar statutaire zetel heeft [van toepassing]». Klopt het dat als een in Nederland opgerichte SE haar statutaire zetel verplaatst naar een andere lidstaat, het Nederlandse belastingrecht niet meer subsidiair van toepassing is op de SE? Klopt het dan ook dat artikel 1.3, eerste lid, laatste volzin Wet bronbelasting 2021 (alsmede de oprichtingsficties in artikel 2, vierde lid Wet VPB en artikel 1, derde lid Wet DB) strijdig is (respectievelijk zijn) met (de rechtstreeks werkende en voorrang hebbende) Verordening (EG) Nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE)?

Artikel 3.3, tweede lid Wet bronbelasting 2021

Ingevolge artikel 3.3, tweede lid Wet bronbelasting 2021, zo lezen de leden van de VVD-fractie, wordt «[v]oor de toepassing van [artikel 3.3] (…) onder een geldlening verstaan: een schuld die voortvloeit uit een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst». Klopt het dat het daarbij niet relevant is of de rente in aftrek komt op de Nederlandse heffingsgrondslag? Valt een rentebetaling uit bijvoorbeeld een deelnemerschapslening (artikel 10, eerste lid, onderdeel d Wet VPB) dan onder de reikwijdte van zowel de Wet DB (15%) als de Wet bronbelasting 2021 (naar verwachting 21.7%)?

BIJLAGE:

Uitvoeringstoets Wet bronbelasting 2021

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat er wordt gekozen voor een robuuste tijdelijke voorziening. Kan de regering dit nader toelichten? Wat wordt er precies bedoeld met een tijdelijke voorziening? Voor hoelang?

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat het risico op procesverstoringen groot is. Kan de regering dit nader toelichten? Hoe wordt hiermee omgegaan door de Belastingdienst?

OVERIG

De leden van de VVD-fractie vragen de regering te reageren op de vragen van de NOB, voor zover partijen deze vragen zelf niet gesteld hebben. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie de regering te reageren op de vragen ter verduidelijking van het Register Belastingadviseurs (RB), voor zover partijen deze vragen zelf niet gesteld hebben.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering eveneens in te gaan op de vragen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs in hun commentaar op onderhavig wetsvoorstel.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering in hoeverre het mogelijk is rekening te houden met speciale regimes in andere landen, waarbij voor rente- en/of royalty-inkomsten een vast tarief of een vaste gedeeltelijke vrijstelling geldt waardoor het effectieve belastingtarief standaard onder de 9% uitkomt. Is de regering het met deze leden eens dat de kwalificatie «laagbelastend» bijvoorbeeld ook op gaat voor het Corporate Treasury Centre regime van Hong Kong met een vast tarief van 8,5% en voor het Global Business Corporation regime van Mauritius waarin rente-inkomsten voor 80% zijn vrijgesteld, resulterend in een vast tarief van 3%?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het probleem dat een effectieftarieftoets op case-by-case basis niet uitvoerbaar is voor de Belastingdienst kan worden ondervangen door alleen te kijken naar buitenlandse regimes die van toepassing zijn op alle inkomsten van een bepaald type en naar Nederlandse maatstaven in hun geheel als laagbelastend kunnen worden gekwalificeerd. Met andere woorden, zou het wel uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst om een lijst op te stellen van dergelijke regimes en hier rekening mee te houden bij de tarieftoets?

Deze leden vragen de regering in hoeverre R&D-regimes vergelijkbaar met de innovatiebox, waarbij het effectieve tarief op de totale royalty-inkomsten van de ontvanger afhankelijk is van het aandeel van de ontvanger in relevante R&D-uitgaven, dan buiten beschouwing zouden moeten blijven.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering kan bevestigen dat bij overdracht van intellectueel eigendom naar Nederland vanuit een jurisdictie zonder winstbelasting of met een nultarief, zoals Bermuda, in die andere jurisdictie niet wordt geheven over de verkoopwinst tegen een naar Nederlandse maatstaven normaal tarief, terwijl de aankoopkosten in Nederland wel volledig mogen worden afgetrokken of afgeschreven. Is de regering het met deze leden eens dat dergelijke transacties het beoogde doel van de bronbelasting deels kunnen ondermijnen, omdat dan in feite een jaarlijkse royaltybetaling vanuit Nederland naar een laagbelastende jurisdictie wordt vervangen door een jaarlijkse afschrijving van vergelijkbare omvang op het intellectuele eigendom in Nederland?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe voorkomen kan worden dat het probleem van laagbelaste royalty-inkomsten zich verplaatst doordat bedrijven hun intellectuele eigendom verkopen aan een Nederlandse rechtspersoon. Kan dit worden opgelost door de bronbelasting uit te breiden naar betalingen vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties voor de overdracht van intellectuele eigendomsrechten vanaf 2021? Zo nee, op wat voor andere manier zou dit dan kunnen worden opgelost tegelijk met de invoering van de bronbelasting?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering wat voor concrete mogelijkheden zij ziet voor maatregelen tegen grondslagerosie in verband met intellectuele eigendomsrechten die in 2019 of 2020 worden overgebracht uit laagbelastende jurisdicties naar Nederland.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering wat er gaat gebeuren met de voorstellen voor een bronbelasting op dividend. Welke elementen van de bronbelasting op dividend ontbreken er volgens de regering op dit moment nog, ten opzichte van de huidige dividendbelasting? Is de regering bereid om nog eens kritisch te kijken naar openstaande gaten in de huidige dividendbelasting?


X Noot
2

J. Vleggeert, H Vording, Bronbelasting 2020: een wassen neus, Weekblad Fiscaal Recht 2018/190, par. 3.

Naar boven