35 301 Homogene Groep Internationale samenwerking 2020 (HGIS-nota 2020)

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 juni 2020

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 20 mei 2020 inzake het Jaarverslag 2019 van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) (Kamerstuk 35 301, nr. 4).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, P. Dijkstra

Adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Aan welke gespecialiseerde NGO’s is er meer geld uitgegeven in het kader van het bevorderen van de internationale rechtsorde en hoeveel was dat?

Antwoord:

Dit artikel behelst uitgaven aan verschillende NGOs, onder meer het Earth Negotiations Bulletin van het International Institute for Sustainable Development, het Institut de Droit International, de Universiteit Leiden en Universiteit Utrecht. De overschrijding is met name het gevolg van uitgaven die een vertrouwelijk karakter hebben en waarover ik, indien gewenst, uw Kamer in vertrouwen nader kan informeren.

2

Is de stijging in de uitgaven van 6.5 miljoen volledig te wijten aan de renovatie van het Vredespaleis, de toegenomen bijdragen aan de Carnegie-stichting of het doorschuiven van het budget voor onderhoud aan het Vredespaleis via de eindejaarsmarge, gezien het feit dat de overheveling van budgetpost 1.01 «Goed functionerende internationale instellingen» naar budgetpost 1.03 «Gastlandbeleid internationale organisaties» voor die redenen maar 3,5 miljoen bedraagt? Of zit die stijging ook in een stijging van andere kostenposten?

Antwoord:

De overheveling van artikel 1.01 «Goed functionerende internationale instellingen» naar artikel 1.03 «Gastlandbeleid internationale organisaties» bedroeg, zoals ook in de tweede suppletoire begroting van Buitenlandse Zaken aangegeven, EUR 8,5 miljoen. Hier staat tegenover dat het grootste gedeelte van het budget voor het grootschalig onderhoud aan het Vredespaleis wordt doorgeschoven naar volgende jaren via de eindejaarsmarge. Het betreft hier een reservering van middelen voor tijdelijke alternatieve huisvesting van de in het Vredespaleis gehuisveste hoven. De gerealiseerde EUR 6,5 miljoen bestaat uit de reguliere subsidie aan de Carnegiestichting en realisatie op het onderdeel «Nederland gastland».

3

Kunt u de uitgaven voor «Veiligheid en rechtsorde» uitsplitsen per land waar deze uitgaven zijn gedaan? Kunt u per land ook aangeven om wat voor soort projecten het gaat?

Antwoord:

De uitgaven voor Veiligheid en Rechtsorde onder artikel 04.03 zijn als volgt per land te specificeren. Voor bepaalde projecten en programma’s geldt dat deze niet naar landen kunnen worden gespecificeerd, omdat het bijvoorbeeld core bijdragen aan internationale organisaties of Trust Funds betreft. Deze bijdragen worden in de tabel als «Ongespecificeerd» aangeduid.

De projecten die onder artikel 04.03 worden uitgevoerd, vallen binnen de Theory of Change Veiligheid en Rechtsorde die in 2018 met uw Kamer is gedeeld. Informatie over de projecten in de landen kunt u vinden via www.openaid.nl («Countries») en www.osresultaten.nl («Landen en regio’s»).

Land

Bijdrage (EUR)

Afghanistan

33.974.377

Burkina Faso

2.049.614

Burundi

5.716.066

Centraal-Afrikaanse Republiek

362.702

Colombia

360.000

Democratische Republiek Congo

4.129.231

Ethiopië

5.534.793

Indonesië

2.823.947

Irak

7.721.690

Jemen

4.306.072

Jordanië

315.066

Kenia

888.788

Libanon

120.000

Libië

370.500

Mali

12.244.450

Oeganda

6.171.614

Oekraïne

270.000

Pakistan

2.366.636

Palestijnse Gebieden

5.720.653

Rwanda

8.900.264

Soedan

3.243.168

Somalië

16.838.181

Syrië

1.765.409

Tunesië

14.704.365

Zuid-Soedan

9.895.226

   

Ongespecificeerd

62.747.635

   

Totaal

213.540.448

4

Klopt het dat de mindere uitgave van ruim 44 miljoen op de post 2.04 «Bevorderen veiligheid, stabiliteit en rechtsorde» komt omdat er minder gebruik gemaakt is van het stabiliteitsfonds en dat de inzet van hoog-risico posten is overgeheveld naar Defensie? Hoeveel van het stabiliteitsfonds is er onbenut gebleven? Waarom is er minder beroep op het stabiliteitsfonds gedaan?

Antwoord:

Het klopt dat deze daling van per saldo EUR 44 miljoen op artikel 2.04 «Bevorderen veiligheid, stabiliteit en rechtsorde» grotendeels het gevolg is van lager dan verwachte uitgaven binnen het Stabiliteitsfonds en een overheveling van middelen voor de kosten van de beveiligingsinzet op hoog-risicoposten naar de Defensiebegroting. Er is EUR 10,5 miljoen van het Stabiliteitsfonds onbenut gebleven. Deze daling kent een aantal oorzaken. Ten eerste zijn enkele langlopende committeringen in 2018/2019 afgelopen. Ten tweede zijn een aantal betalingen doorgeschoven naar 2020, zoals voor het Afghanistan National Army Trust Fund (ANA TF) en het Elsie Trust Fund omdat er in 2019 geen liquiditeitsbehoefte bestond. Ten slotte zijn er minder aanvragen voor financiering gedaan, voornamelijk omdat minder activiteiten gefinancierd zijn in Syrië naar aanleiding van het stopzetten van Stabilisatieprogramma’s in dit land zoals gemeld aan uw Kamer op 7 september 2018 (Kamerstuk 32 623, nr. 224).

5

Waarom is dat bedrag voor uitgaven aan grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur (post 4.03) 1,37 miljoen hoger uitgevallen en waar is dat aan uitgegeven?

Antwoord:

In 2019 konden er, als gevolg van een interne herverdeling van middelen, extra culturele activiteiten plaatsvinden die aansluiten op de economische en politieke prioriteiten in de focuslanden. Daarnaast was er sprake van overlopende activiteiten uit 2018. Dit budget is via de eindejaarsmarge doorgeschoven. Ten slotte werd er in het kader van het staatsbezoek aan Ierland budget vrijgemaakt voor het digitaliseren van de Fagel-bibliotheekcollectie te Dublin.

6

Heeft het notificatiebeleid gericht op verkeersovertredingen binnen het corps diplomatique geleid tot een vermindering van het aantal overtredingen?

Antwoord:

Het systeem voor notificaties van verkeersovertredingen, dat op 1 mei 2019 in werking is getreden, heeft geleid tot een vermindering van het aantal verkeersovertredingen. Een rapportage over het eerste jaar, zoals toegezegd in de Kamerbrief van 11 maart 2019 (Kamerstuk 35 000 V, nr. 63), gaat u deze maand toe.

7

In welk percentage van de notificaties wordt daadwerkelijk tot betaling overgegaan? Hoeveel hoger is dit, dan voordat deze nieuwe notificatieregeling werd ingesteld?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 6

8

Kan op basis van de huidige resultaten al geconcludeerd worden dat de notificatieregeling effectief is?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 6

9

Wat valt er onder «Goede internationale samenwerking ter bevordering van de eigen en bondgenootschappelijke veiligheid»? Als dit geld is uitgegeven aan internationale organisaties, kan dit dan uitgesplitst worden per organisatie? En kunt u de uitgaven uitsplitsen naar de individuele landen waarmee de samenwerking bevorderd is?

Antwoord:

2.1

NAVO algemeen

7.511.731

2.1

WEU

612.359

2.1

POBB/VB

1.983.049

2.1

Atlantische Commissie

475.000

2.1

Veiligheidsfonds

2.184.191

De uitgaven voor de WEU bestaan uit verdragscontributies voor het EU Satellite Centre en EU Institute for Security Studies (EUISS). De uitgaven onder het Veiligheidsfonds en POBB gaan naar een veelheid aan projecten en programma’s voor kleinschalige activiteiten met een katalyserende werking die het Nederlandse veiligheidsbeleid, en in het geval van POBB, bredere buitenlands beleid ondersteunen. Bij het veiligheidsfonds gaat het bijvoorbeeld om contributiebijdragen aan een internationaal samenwerkingsverband zoals het European Centre of Excellence for Countering Hybrid Threats in Helsinki, maar ook werd een deel van de middelen besteed aan individuele landen via NAVO Trust Funds voor capaciteitsopbouw zoals bijdragen aan een programma dat de kennis en kunde van de Oekraïense krijgsmacht rond ontmanteling van bermbommen vergroot, bijdragen aan een opleidingsfaciliteit voor de krijgsmacht in Georgië, opbouw van planningscapaciteit binnen het Iraakse Ministerie van Defensie en bijdragen aan een opleidingsprogramma rond ontmijnen in Armenië. Het POBB is o.a. ingezet om de kosten van het expertpanel o.l.v. Prof Fijnaut inzake politieke steun aan interstatelijk geweldgebruik te financieren, ter ondersteuning van activiteiten die Nederland in OVSE-verband in het kader van zijn voorzitterschap van de Structured Dialogue over conventionele wapenbeheersing ontplooide en voor bijdragen aan een rapport over Lessons Learned rond de Special Monitoring Mission van de OVSE in Oekraïne.

10

Wat valt er onder «Wapenbeheersing», en kunt u tevens aangeven naar welke landen of organisaties dit geld is gegaan? Kunt u per land ook aangeven om wat voor soort projecten het gaat?

Antwoord:

Deze uitgaven bestaan vooral uit bijdragen aan internationale organisaties op het terrein van non-proliferatie en wapenbeheersing van massavernietigingswapens: het Internationaal Atoomagentschap (IAEA), de Organisatie voor een Alomvattend Kernstopverdrag (CTBTO) en de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW). Het IAEA inspecteert in landen op vreedzaam gebruik van atoomenergie, overziet het Iran-akkoord en versterkt de capaciteit tegen nucleair terrorisme. CTBTO monitort de wereld op kernexplosies en de OPCW gaat de verspreiding van chemische wapens tegen. OPCW ontving een incidentele bijdrage voor een nieuw laboratorium in Nederland. Overige uitgaven ondersteunen onder meer de inzet op het Non-proliferatieverdrag, capaciteitsopbouw en kleinschaliger activiteiten via VN- en non-gouvernementele organisaties. Hier profiteren vaak meerdere landen van waardoor een uitsplitsing per land niet mogelijk is.

2.3 IAEA EUR 6.508.089

2.3 OPCW EUR 3.218.115

2.3 CTBT EUR 1.564.756

2.3 Overige EUR 200.550

11

Kunt u de uitgaven voor «bevorderen van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde» uitsplitsen per land waar deze uitgaven zijn gedaan, en daarbij tevens aangeven welk deel ODA is en welk deel geen ODA is?

Antwoord:

Onderstaande tabel betreft landen specifieke uitgaven. Voor bepaalde projecten en programma’s geldt dat deze niet naar landen kunnen worden gespecificeerd, omdat het bijvoorbeeld core bijdragen aan organisaties of Trust Funds betreft.

Land

NON-ODA

ODA

Totaal in EUR

Afghanistan

16.212.656

16.212.656

Albanië

332.380

332.380

Algerije

-

357.461

357.461

Burkina Faso

212.800

212.800

Colombia

608.627

608.627

Democratische Republiek Congo

504.927

504.927

Egypte

850.000

749.961

1.599.961

Ethiopië

791.702

791.702

Irak

15.000.000

2.912.857

17.912.857

Israël

595.149

595.149

Jemen

2.785.652

2.785.652

Jordanië

924.777

924.777

Kameroen

173.671

173.671

Kosovo

96.226

96.226

Libanon

1.113.766

1.113.766

Libië

148.066

1.390.494

1.538.560

Mali

1.320.805

1.320.805

Marokko

120.612

120.612

Niger

2.491.518

173.671

2.665.189

Nigeria

1.753.671

1.753.671

Oekraïne

6.655.213

780.899

7.436.112

Oostenrijk

528.551

528.551

Palestijnse Gebieden

2.463.269

2.463.269

Regionaal Afrika

1.070.763

1.070.763

Soedan

18.336

18.336

Somalië

465.014

465.014

Syrië

55.771

931.144

986.915

Tsjaad

173.671

173.671

Tunesië

597.796

597.796

Zuid-Soedan

1.700.920

1.700.920

12

Kunt u de uitgaven voor «Bevordering van transitie in prioritaire gebieden» uitsplitsen per land waar deze uitgaven zijn gedaan, en daarbij tevens aangeven welk deel ODA is en welk deel geen ODA is? Kunt u per land ook aangeven om wat voor soort projecten het gaat?

Antwoord:

De inzet op «bevordering van transitie in prioritaire gebieden» wordt vormgegeven vanuit het Nederlands Fonds voor Regionale Partnerschappen (NFRP) bestaand uit een tweetal programma’s, het Matra programma gericht op (Zuid-)Oost-Europa en het Shiraka programma gericht op Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Beide programma’s kennen een formele opsplitsing in ODA (60 procent) en non-ODA middelen (40 procent). Alle uitgaven kennen daardoor een verhouding van 60(ODA)/40(non-ODA).

De uitgaven binnen beide programma’s gedurende 2019 worden hieronder beschreven.

Matra

Het Matra programma kent een vijftal instrumenten:

  • i. Diplomaten-programma

  • ii. Rule of Law Training Programma

  • iii. Politieke Partijenprogramma

  • iv. Het overheid tot overheid programma voor technische assistentie

  • v. Ondersteuning lokaal maatschappelijk middenveld

Het Matra diplomatenprogramma heeft tot doel om de diplomatieke kennis en vaardigheden van junior diplomaten uit de Matra doellanden te versterken en hen tegelijkertijd kennis te laten maken met Nederland en het Nederlandse (buitenland)beleid. In dit kader is in 2019 een bedrag van EUR 500.000 besteed. Dit bedrag is in gelijke mate ten goede gekomen aan deelnemers uit alle Matra doellanden.

Binnen het Rule of Law Training Programma wordt ingezet op overdracht van kennis- en vaardigheden aan ambtenaren uit de Matra doelregio’s op het gebied van een breed scala aan onderwerpen die raken aan het voor Nederland prioritaire thema rechtsstatelijkheid. In 2019 is middels een zevental trainingen een bedrag van EUR 1.215.000 besteed. Dit bedrag is in gelijke mate ten goede gekomen aan deelnemers uit alle Matra doellanden met uitzondering van Azerbeidzjan en Wit-Rusland.

Via het Matra Politieke Partijen Programma (MPPP) kunnen Nederlandse politieke partijstichtingen subsidie aanvragen voor de ondersteuning van partnerorganisaties en -bewegingen in de Matra doelregio. Gedurende 2019 is hieraan een bedrag van EUR 535.000 besteed. Dit bedrag wordt door de buitenlandstichtingen van Nederlandse politieke partijen, binnen vooraf bekend gestelde kaders, naar eigen inschatting ingezet in zowel de Oostelijk Partnerschapslanden als de EU pre-accessieregio.

Met behulp van het overheid tot overheid programma wordt aan en op verzoek van overheden in de Matra doellanden en in samenwerking met Nederlandse NGO’s en (semi)overheidsinstellingen technische assistentie verleend. Deze inzet was in 2019 onder andere gericht op gerechtelijke hervormingen, versterking van het reclasseringssysteem, ondersteuning van LHBTI rechten en het bestrijden van corruptie en de bevordering van integriteit binnen overheidsapparaten. De omvang van dit instrument bedroeg in 2.019 EUR 1.886.000. De volgende verdeling per doelland is hierop van toepassing:

Matra overheid tot overheid programma voor technische assistentie

Land

Uitgaven 2019

EU pre-accessieregio

 

Albanië

508.000

Bosnië-Herzegovina

390.000

Westelijke Balkan regionaal

381.000

Oostelijk Partnerschapslanden

 

Oekraïne

377.000

OP regionaal

230.000

Totaal

1.886.000

Naast de centrale uitgaven vanaf het departement kent het NFRP-Matra programma ook middelen die door de posten in de Matra doellanden ter beschikking worden gesteld. Doel is de ondersteuning van het lokale maatschappelijk middenveld in haar bijdrage aan een duurzame en lokaal gewortelde transitie op het vlak van de rechtsstaat, democratie en goed bestuur. De volgende verdeling over de Matra doellanden is daarop van toepassing:

Matra decentraal

Land

Uitgaven 2019

EU pre-accessieregio

 

Albanië

1.050.000

Bosnië-Herzegovina

1.030.000

Kosovo

537.000

Montenegro

209.000

Noord-Macedonië

667.000

Servië

942.000

Turkije

847.000

Westelijke Balkan regionaal

260.000

Oostelijk Partnerschapslanden

 

Armenië

143.000

Azerbeidzjan

100.000

Georgië

957.000

Moldavië

250.000

Oekraïne

1.100.000

Wit-Rusland

419.000

Totaal

8.511.000

Shiraka

Met het Shiraka-programma beoogt Nederland een bijdrage te leveren aan de democratische transitie in de Arabische regio. In 2019 is EUR 14.730.000 uitgegeven, waarvan EUR 6.733.000 via de Nederlandse ambassades in de doelregio.

Het Shiraka-programma kende in 2019 een zestal hoofdelementen:

  • i. Overheidssamenwerking

  • ii. Trainingsprogramma

  • iii. Politieke Partijen Programma

  • iv. Beurzenprogramma

  • v. Technische assistentie op het gebied van overheidsfinanciën

  • vi. Ondersteuning lokaal maatschappelijk middenveld

De overheidssamenwerking betreft op maat gemaakte ondersteuning aan centrale en decentrale overheden in de Arabische regio, hetgeen bijdraagt aan kennisopbouw en goed bestuur. In 2019 vond overheidssamenwerking plaats met Algerije, Egypte, Irak, Jordanië, Marokko, Oman, de Palestijnse Gebieden, Qatar, Saoedi-Arabië, Soedan en Tunesië. In 2019 is hieraan een bedrag van EUR 1.709.000 besteed.

Binnen het Shiraka Training Programme worden trainingen op vaste thema’s georganiseerd voor ervaren ambtenaren ten behoeve van kennisopbouw en goed bestuur. In 2019 is hieraan middels een tiental trainingen een bedrag van EUR 1.663.000 besteed. Deelnemers kwamen uit Algerije, Bahrein, Egypte, Irak, Iran, Jordanië, Koeweit, Libanon, Libië, Mauritanië, Marokko, de Palestijnse Gebieden, Saoedi-Arabië, Soedan, Tunesië en Jemen.

Onder het NFRP Politieke Partijen Programma vindt subsidieverlening plaats aan Nederlandse politieke partijstichtingen voor ondersteuning van partnerorganisaties en -bewegingen in de Shiraka-doellanden (Algerije, Egypte, Irak, Jordanië, Libanon, Libië, Marokko en Tunesië). In 2019 is voor een bedrag van EUR 1.555.000 subsidies verleend, dat door de stichtingen binnen vooraf gestelde kaders naar eigen inschatting is ingezet.

Onder het beurzenprogramma worden maatwerktrainingen georganiseerd en beurzen verstrekt aan mid career professionals voor korte opleidingen in Nederland, hetgeen bijdraagt aan organisatorische capaciteitsopbouw. In 2019 is hieraan EUR 1.547.000 besteed. Deelnemers kwamen uit Algerije, Egypte, Irak, Iran, Jordanië, Libanon, Libië, Marokko en Tunesië. Er werden maatwerktrainingen georganiseerd voor Omani en Syriërs.

Het Middle East Regional Technical Assistance Center van het IMF verleent technische assistentie op het gebied van beheer van overheidsfinanciën in Afghanistan, Algerije, Djibouti, Egypte, Irak, Jordanië, Libanon, Libië, Marokko, Soedan, Syrië, Tunesië, de Palestijnse Gebieden en Jemen. Vanuit Shiraka is hieraan in 2.019 EUR 1.000.000 bijgedragen.

Nederlandse ambassades in Shiraka-doellanden ondersteunen kleinschalige lokale maatschappelijke initiatieven, die zich richten op democratisering, versterking van de rechtsstaat en economische groei. In 2019 was de volgende verdeling van decentrale programmamiddelen van toepassing:

Shiraka decentraal

Land

Uitgaven 2019

Algerije

990.000

Egypte

437.000

Irak

497.000

Iran

419.000

Jordanië

1.200.000

Koeweit

28.000

Libanon

633.000

Libië

154.000

Mauritanië

133.000

Marokko

361.000

Oman

98.000

Qatar

19.000

Saoedi-Arabië

50.000

Soedan

309.000

Syrië

969.000

Tunesië

435.000

Verenigde Arabische Emiraten

2.000

Totaal

6.733.000

13

Kunt u aangeven naar welke internationale instellingen het geld voor «Goed functionerende internationale instellingen» gaat, en daarbij per uitgave een onderverdeling maken in verplichte contributie en vrijwillige bijdrage?

Antwoord:

Bijdrage «Goed functionerende internationale instellingen» 2019 (in mln EUR)

Organisatie

Verplicht

Vrijwillig

Totaal

VN-contributie

33,1

 

33,1

OESO

6,8

0,4

7,2

Independent Impartial and Independant Mechanism on Syria (IIIM)

 

1,0

1,0

UN Secretariaat

 

1,4

1,4

International Commision on Missing Persons (ICMP)

 

0,5

0,5

Justisce Rapid Responce Association

 

0,3

0,3

UNDP

 

0,4

0,4

International Federation of Human Rights

 

0,7

0,7

Permanent Court of Arbitration

0,01

0,1

0,1

International Criminal Court

3,6

0,2

3,8

14

Hoeveel geld is er vanuit de uitgaven voor «Bescherming en bevordering van mensenrechten» naar activiteiten in Nederland en naar andere landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) gegaan? Kunt u aangeven om wat voor soort projecten het gaat en welke organisaties geld ontvangen?

Antwoord:

In 2019 is via het mensenrechtenfonds een bedrag van EUR 55,5 miljoen uitgegeven. Hiervan is EUR 4,8 miljoen naar OESO-landen gegaan (9%). De helft daarvan is naar internationaal werkende organisaties gegaan, de andere EUR 2,4 miljoen was bestemd voor programma’s ter versterking van de rechtsstaat in landen als Turkije en Wit-Rusland of voor ondersteuning van het Nederlandse mensenrechtenbeleid vanuit de Permanente Vertegenwoordiging in Geneve (bijvoorbeeld t.b.v. de door Nederland georganiseerde Istanboel Proces conferentie). Organisaties die vanuit Nederland worden ondersteund zijn niet in deze percentages opgenomen, omdat hun activiteiten niet in Nederland plaatsvinden. Specifieke informatie over de projecten gaat u binnenkort toe via de mensenrechtenrapportage 2019 voor zover de projecten niet vertrouwelijk zijn.

15

Kunt u de uitgaven voor «Bescherming en bevordering van mensenrechten» uitsplitsen naar het land waar ze hebben plaatsgevonden, en daarbij tevens aangeven hoeveel ODA is en hoeveel niet ODA is? Kunt u per land ook aangeven om wat voor soort projecten het gaat?

Antwoord:

In 2019 is via het mensenrechtenfonds EUR 55,5 miljoen uitgegeven. Hiervan is EUR 23,3 miljoen non-ODA en EUR 32,2 miljoen ODA. Op dit moment wordt de jaarlijkse mensenrechtenrapportage afgerond. In deze rapportage zal een compleet overzicht staan van de activiteiten per land en welke bedragen daarmee gemoeid zijn. Deze rapportage gaat u op korte termijn toe.

16

In hoeverre zijn de additionele uitgaven aan de opvang van asielzoekers ten koste gegaan van andere ODA-uitgaven?

Antwoord:

Richtlijnen van de OESO-DAC schrijven voor dat kosten voor de opvang van eerstejaars asielzoekers uit bepaalde landen (DAC-landen) aan ODA mogen worden toegeschreven. In Nederland worden deze kosten via een toerekening verwerkt.

Mee- of tegenvallers worden hierbij binnen het ODA-budget opgevangen, zo ook de additionele uitgaven aan de opvang van asielzoekers over 2019. Als het ODA-budget verder ongewijzigd blijft gaat dit ten koste van andere ODA-uitgaven. Echter, het ODA-budget wordt gedurende het jaar meermaals aangepast. Schommelingen van het ODA-budget door de koppeling met het BNI en eventuele mee- of tegenvallers van andere ODA-activiteiten en/of toerekeningen zorgen ervoor dat het ODA-budget continu in beweging blijft. Hierdoor is het niet mogelijk om additionele uitgaven aan de opvang van asielzoekers direct te koppelen aan een vermindering van andere ODA-uitgaven.

17

Betekent de aangepaste OESO-DAC berekening op het punt van ODA-leningen dat ODA-prestaties in voorgaande jaren in feite lager waren dan eerder gerapporteerd omdat men dan met het grant equivalent van leningen had moeten rekenen, terwijl men eerder de volle lening meetelde en dan de aflossing later verdisconteerde?

Antwoord:

De introductie van de grant equivalent-methode voor ODA-leningen heeft alleen gevolgen voor de ODA-prestatie vanaf 2018. De ODA-prestaties over 2017 en eerdere jaren blijven ongewijzigd.

18

Hoe werkt het kabinet toe richting een ODA-budget van 0,7% van het bruto nationaal inkomen?

Antwoord

In de beleidsnota «Investeren in Perspectief» heeft het kabinet aangegeven dat, om alle benodigde maatregelen te kunnen nemen om zoveel mogelijk bij te dragen aan de SDG’s, stappen moeten worden gezet die passen binnen de herbevestiging van de internationale afspraak in EU- en VN-verband om weer toe te werken naar een ODA-budget van 0,7 procent van het BNI in 2030. Een mogelijke extra vervolgstap om verder toe te werken naar een ODA-budget van 0,7 procent van het BNI tijdens deze kabinetsperiode wordt integraal op de daartoe geëigende momenten bekeken in het licht van humanitaire en ontwikkelingssituatie, de Rijksbrede prioriteiten en binnen de afgesproken budgettaire kaders.

19

Kunt u een overzicht geven van de verdeling tussen centrale en gedelegeerde middelen binnen de ODA-uitgaven? Hoe was deze verdeling in 2010 en in 2000? En hoe is die verdeling nu voor andere belangrijke Europese donoren, zoals Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden?

Antwoord:

In 2000 bestond ongeveer 28 procent van de ODA middelen uit gedelegeerd budget. In 2010 was dit 38 procent en in 2019 16 procent. Deze cijfers zijn niet één op één te vergelijken, omdat indelingen zijn veranderd en omdat de BZ en BHOS begroting in 2013 zijn opgesplitst.

Een vergelijking met andere donoren is niet goed te maken. De OESO/DAC hanteert een onderscheid tussen gedelegeerde en centrale middelen niet.

20

Welk deel van de ODA-uitgaven van 2019 kan worden geclassificeerd als «Country Programmable Aid», volgens de OESO-definitie?

Antwoord:

Country Programmable Aid wordt jaarlijks door de OESO berekend aan de hand van definitieve cijfers over hulpstatistieken. Het laatst beschikbare cijfer heeft betrekking op 2018. Toen werd 19,7 procent van de ODA-uitgaven geclassificeerd als Country Programmable Aid.

21

Kunt u een overzicht geven van de ODA-uitgaven in 2019 per kanaal, en daarbij in ieder geval aangeven welk deel van de ODA-uitgaven werd gedaan via multilaterale instellingen, welk deel via bedrijven, welk deel via maatschappelijke organisaties en welk deel via overheden in partnerlanden?

Antwoord:

Onderstaande tabel toont de verdeling van de ODA-uitgaven per kanaal. De bedragen zijn afgerond op miljoenen Euro’s:

 

2019

Kanaal

Realisatie

Percentage

Overheden in partnerlanden

71

1,5%

Overheden van derde landen («delegated-cooperation»)

20

0,4%

Nederlandse overheid1

147

3,1%

Maatschappelijke organisaties

840

17,7%

Publiek private samenwerking en netwerken

118

2,5%

Multilaterale organisaties

2.023

42,7%

Onderzoeksinstellingen

205

4,3%

Bedrijfsleven

275

5,8%

Overig

2

0,0%

Subtotaal kanalen

3.702

78,1%

Toerekeningen

1.039

21,9%

Totaal generaal

4.741

100,0%

X Noot
1

Onder ODA-uitgaven via het Nederlandse overheidskanaal worden de uitgaven verstaan die verstrekt worden aan onderdelen van de overheid zoals voor uitvoeringskosten van programma’s die via RVO lopen, het Climate Investor One programma via FMO en het Kadaster, Daarnaast omvat deze post ook de uitgaven welke ontstaan als gevolg van koersverliezen op ODA-uitgaven waarvan de verplichting is aangegaan in buitenlandse valuta. In de regel is dit de USD.

22

Welk percentage van de ODA-uitgaven in 2019 vond plaats in de focusregio’s?

Antwoord:

Ten opzichte van het totaal van de ODA-uitgaven binnen de BHOS-begroting voor 2019, gaat 26 procent van de uitgaven naar de focusregio’s Sahel, Hoorn van Afrika en het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Het gaat hierbij om de directe uitgaven naar deze regio’s en een toerekening van de middelen die indirect via intermediaire organisaties naar deze regio’s gaan.

23

Waarom is slechts 84% van de uitgaven onder Artikel 2.3 (Klimaat) aangemerkt als klimaatrelevant?

Antwoord:

De volledige benaming van Artikel 2.3 luidt «Klimaat en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen». Een deel van de uit dit sub-artikel gefinancierde programma’s betreft initiatieven die bijdragen aan milieu en duurzaamheid in bredere zin. Klimaat is bij deze programma’s vaak een nevendoelstelling, hetgeen betekent dat de uitgaven slechts ten dele meetellen als klimaatfinanciering. Voor een aantal activiteiten geldt dat zij geen klimaatdoelstelling hebben, hetgeen betekent dat de uitgaven niet meetellen als klimaatfinanciering.

24

Waarom is de realisatie van publieke klimaatuitgaven over 2019 in het HGIS jaarverslag vermeld als EUR 570 miljoen, terwijl het klimaatdashboard ClimateNL aangeeft dat het zou gaan om totale publieke klimaatfinanciering van EUR 485,173.934? (zie: https://public.tableau.com/views/ClimateNL/Climatefinance?:showVizHome=no&:embed=y)

Is dat omdat de online dashboard nog niet is geactualiseerd of is er een andere reden?

Antwoord:

Het Klimaatdashboard omvat alleen de publieke klimaatfinanciering die met de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de begroting van Buitenlandse Zaken wordt gerealiseerd, zoals vermeld bovenaan het dashboard. Het omvat niet de klimaatfinanciering die met de begrotingen van andere ministeries wordt gerealiseerd. In 2019 ging het daarbij om het klimaatrelevante deel van de uitgaven aan International Development Association (IDA) en de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB) op de begroting van het Ministerie van Financiën.

25

Kunt u aangeven welk deel van de publieke klimaatfinanciering in 2019 is toe te schrijven aan uitgaven waar klimaatmitigatie en/of -adaptatie een hoofddoelstelling is, en dus voor 100% wordt toegerekend, en welk deel is toe te schrijven aan uitgaven waar klimaatmitigatie en/of -adaptatie een nevendoelstelling is?

Antwoord:

In 2019 was een-derde van de publieke klimaatfinanciering toe te schrijven aan activiteiten waar klimaatmitigatie en/of -adaptatie een hoofddoelstelling was. Twee-derde was toe te schrijven hetzij aan activiteiten die klimaatadaptatie en/of -mitigatie als nevendoelstelling hadden, hetzij aan core-bijdragen aan multilaterale instellingen of aan strategische partnerschappen die zich ten dele richten op klimaatactie.

26

Kunt u aangeven welke resultaten worden bereikt door de gemobiliseerde private klimaatfinanciering? En wat kan worden gezegd over hoe de baten neerkomen bij verschillende groepen landen en bij verschillende bevolkingsgroepen, inclusief kwetsbare groepen?

Antwoord:

De berekening van de gemobiliseerde private financiering voor klimaat – en voor de SDG’s in het algemeen – is hier te vinden: https://www.government.nl/documents/reports/2020/05/12/mobilised-private-climate-finance-report-2019. In dit rapport is te zien welke activiteiten particuliere financiële bijdragen mobiliseren. De grootste bedragen worden gemobiliseerd door de multilaterale ontwikkelingsbanken en FMO. Deze informatie is niet uitgesplitst naar type activiteit en regio.

De bijdragen van particuliere bedrijven worden besteed in lijn met de activiteit die met publieke middelen is opgezet. Een voorbeeld is Geodata for Agriculture and Water (G4W) https://www.spaceoffice.nl/nl/satelliettoepassingen/g4aw/. Door klimaatverandering komen de watervoorziening en de vruchtbaarheid van de grond onder druk te staan. Het weer wordt steeds onvoorspelbaarder, wat aanpassingen vergt van de voedselvoorziening. G4W draagt bij aan klimaatadaptatie, omdat het – rekening houdend met klimaatscenario’s – zorgt voor bruikbare en tijdige informatie. Boeren, veehouders en vissers kunnen via mobiele toepassingen tijdig op maat gesneden agrarische en meteorologische informatie ontvangen, gebaseerd op waarnemingen van satellieten. De sector kan hiermee tijdig inspelen op weersomstandigheden. De private bijdragen in de activiteiten dragen aan deze doelen bij.

27

Kunt u aangeven welk deel van de private klimaatfinanciering is toe te schrijven aan uitgaven waar klimaatmitigatie en/of -adaptatie een hoofddoelstelling is, en dus voor 100% wordt toegerekend, en welk deel is toe te schrijven aan uitgaven waar klimaatmitigatie en/of -adaptatie een nevendoelstelling is?

Antwoord:

Veel informatie over gemobiliseerde private klimaatfinanciering is hier te vinden: https://www.government.nl/documents/reports/2020/05/12/mobilised-private-climate-finance-report-2019. Wat daarin niet te vinden is, is welk deel van de uitgaven klimaatadaptatie en/of -mitigatie als hoofd- dan wel als nevendoelstelling had. De private partijen zijn niet gehouden aan rapportage-eisen (met name de toekenning van Rio-markers) die een dergelijke onderverdeling mogelijk maken.

28

Kunt u aangeven hoe de verdeling is tussen adaptatie en mitigatie bij de private klimaatfinanciering en welk deel ervan in Afrikaanse landen neerdaalt? Komt deze verdeling min of meer overeen met de bevindingen van een recente OESO studie genaamd «Climate Finance Provided and Mobilised by Developed Countries in 2013–17», dat 94% van gemobiliseerde private klimaatfinanciering is gericht op mitigatie, en 15% van de private klimaatfinanciering naar Afrika gaat?

Antwoord:

Het grootste deel van de Nederlandse gemobiliseerde private klimaatfinanciering wordt gerealiseerd via multilaterale ontwikkelingsbanken en FMO. Aangenomen mag worden dat de verdeling hiervan niet (significant) afwijkt van het beeld dat de OESO-studie schetst. Voor de mobilisatie via Nederlandse bilaterale samenwerking en programma’s wordt wel gestuurd op een flink aandeel voor adaptatie, de Minst Ontwikkelde Landen (MOL’s) en de focusregio’s van het Nederlandse OS-beleid.

29

Klopt het dat nieuwere studies van de OESO stellen dat de mobilisering van private klimaatfinanciering lager is dan eerder berekend en dat de hefboom van 42% een overschatting zou kunnen zijn?

Antwoord:

De basis voor genoemde hefboom van 42 procent voor de private mobilisatie door multilaterale ontwikkelingsbanken is het OESO-rapport 2020 Projections of Climate Finance Towards the USD 100 Billion Goal uit 2016.

Sinds 2016 heeft de OESO geen vergelijkbare studies naar de hefboom van de multilaterale ontwikkelingsbanken ondernomen.

30

Bestaan er OESO-richtlijnen over het al dan niet meetellen van private klimaatfinanciering die is gemobiliseerd via multilaterale ontwikkelingsbanken? Klopt het dat andere donoren zich beperken tot het rapporteren van bilateraal gemobiliseerde private klimaatfinanciering?

Antwoord:

Neen, dergelijke richtlijnen zijn er niet, noch van de OESO, noch van het VN Klimaatverdrag UNFCCC, dat daarvoor het geëigende forum is.

OESO-landen beginnen de laatste jaren met de monitoring van de gemobiliseerde private klimaatfinanciering. De rapportages zijn nog onvolledig: sommige landen hebben nog helemaal geen data, andere geven een ad hoc overzicht van enkele publiek-private instrumenten, weer andere rapporteren alleen de gegevens van hun nationale ontwikkelingsbank. Sommige landen, zoals Nederland, beogen een zo compleet mogelijk beeld te geven van de klimaatfinanciering die zij verstrekken dan wel mobiliseren. Daarom maken zij ook inzichtelijk wat zij via de multilaterale ontwikkelingsbanken aan private klimaatfinanciering mobiliseren.

Naar boven