Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35300-XIII nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35300-XIII nr. 10 |
Vastgesteld 12 november 2019
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 12 juli 2019 over de reactie op advies over uitgangspunten voor de rolverdeling tussen het CBS en marktpartijen (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 84).
De vragen en opmerkingen zijn op 26 september 2019 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 11 november 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Nieuwerf
Inhoudsopgave |
Blz. |
|
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
II |
Antwoord / Reactie van de Minister |
7 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het advies over de uitgangspunten voor de rolverdeling tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en marktpartijen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er onduidelijkheid bestaat over welke opdrachten het CBS wel of niet uitvoert. Verder lezen deze leden dat hierdoor een grijs gebied ontstaat waar de geest van de Wet Markt en Overheid op van toepassing is. Als oplossing spreekt de Minister over het opstellen van beleidsregels en het aanstellen van een «competitive neutrality officer» (CNO). Worden de hiervoor genoemde beleidsregels opgesteld in samenwerking met de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Wordt er bij het opstellen van de beleidsregels advies ingewonnen bij de ACM?
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat er een onafhankelijke klachtenregeling komt bij het CBS waarbij de Raad van Advies een belangrijke rol krijgt in de afwikkeling van klachten. Welke mogelijkheid bestaat er om de klacht verder af te handelen indien blijkt dat de klachtenregeling niet tot een voor beide partijen gewenste uitkomst leidt? Is hier een beroepsmogelijkheid? Zo ja, waar kan iemand met een klacht terecht?
De leden van de VVD fractie lezen dat de onafhankelijke verkenner spreekt over een gedeukte vertrouwensrelatie en beelden die over en weer leven. Zij vragen de Minister naar zijn reflectie op deze analyse en in hoeverre hij met zijn vervolgaanpak dit adresseert?
De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat de verkenner benoemt dat dit er nu voor zorgt dat er over en weer, tussen het CBS en marktpartijen kansen gemist worden. Kan de Minister dit met specifieke voorbeelden toelichten? Ook lezen zij dat de verkenner expliciet wijst op onbenutte potentie. Is er vanuit het ministerie een agenda op hoe dit inhoudelijk ook beter van de grond kan komen? En wie houdt hier de komende tijd een vinger aan de pols?
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de verkenner ook een discussie over de kostprijs adresseert, omdat er onder afnemers soms vragen bestaan over de hoogte van de vergoeding die het CBS vraagt. Hoe beoordeelt de Minister dit? Welke maatregelen kunnen dit beeld wegnemen? Wie bepaalt hoe hoog de vergoeding mag zijn die het CBS vraagt? Zijn hier regels aan verbonden? Wie houdt er in dat geval toezicht op deze regels? Bestaat er in dit licht een kans dat het CBS in de toekomst diensten onder de kostprijs levert zonder dat er sprake is van een publieke taak of algemeen belang?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie willen allereerst de Minister een compliment maken voor de voortvarende wijze waarop hij met dit dossier aan de slag is gegaan en de inhoud van de Kamerbrief van 12 juli 2019 die voorligt. Zij kunnen zich goed vinden in de hoofdlijnen van deze brief, maar hebben nog wel een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen en opmerkingen die in twee delen uiteen vallen; waarlangs deze inbreng is opgebouwd. Het eerste deel betreft hoofdzakelijk praktische uitvoeringsvragen en het tweede deel bevat vragen en opmerkingen naar aanleiding van de reactie van de Raad van Advies van het CBS op de aanbevelingen van de heer Van Hulst van 23 juni 2019.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister vijf oplossingen aankondigt voor het grijze gebied en de gespannen relatie tussen het CBS en marktpartijen, namelijk:
1. het CBS bouwt werk voor private statistieknemers af;
2. het CBS bedient overheden alleen bij heldere overheidsbelangen;
3. het CBS heeft permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen;
4. terugkoppeling en onafhankelijke klachtenafhandeling worden gefaciliteerd;
5. het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat communiceert uitgangspunten over het bewuster inschakelen van het CBS door overheden.
De leden van de CDA-fractie vinden het een goed uitgangspunt dat het CBS zich zichtbaarder richt op zijn kerntaken door deze scherper af te bakenen. Is de Minister van mening dat dit ook zou moeten leiden tot het terugdringen van de inkomsten van het CBS uit aanvullende statistische diensten voor derden (zogenaamd «werk op «verzoek»)? In de memorie van antwoord bij de Wet op het CBS (Kamerstuk 28 277, nr. B, pag. 3) staat vermeld: «Om te voorkomen dat de uitvoering van de kerntaak in het gedrang komt, verricht het CBS zulke werkzaamheden voor derden slechts in incidentele gevallen. In termen van de totale begroting van het CBS betreft deze bron van inkomsten minder dan tien procent». Uit de tabel op pagina 4 van het advies van de heer Van Hulst blijkt dat dit percentage vanaf 2014 is opgelopen tot ruim boven de twintig procent (tot 21,8% in 2019). Wat vindt de Minister van deze ontwikkeling? Hoe staat hij tegenover het opnemen van 10% als maximum percentage voor inkomsten uit aanvullende statistische diensten in de te stellen beleidsregels? Hoe zou anderszins kunnen worden bewerkstelligd dat dit percentage onder de 10% komt en blijft?
De leden van de CDA-fractie merken op dat, op grond van artikel 3 van de Wet op het CBS, het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken taken zijn van het CBS. Hiernaast kan het CBS op grond van artikel 5 van de Wet op het CBS in incidentele gevallen statistische werkzaamheden voor derden verrichten. In het kader van de bevordering van statistische informatievoorziening is het van belang dat naast overheden ook bedrijven en kennisinstellingen voor hun werkzaamheden blijvend toegang hebben tot de unieke microdatabestanden van het CBS. Kunnen bedrijven en kennisinstellingen, als «derde partijen», er met de nieuwe oplossingen/maatregelen van verzekerd zijn dat deze microdatabestanden te allen tijde voor hen beschikbaar blijven? Beschouwt de Minister deze permanente beschikbaarheid ook als een kerntaak van het CBS? Zo ja, is hij bereid deze vast te leggen in de te stellen beleidsregels?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een van de aanbevelingen van de heer Van Hulst is dat het CBS «in principe geen nieuwe opdrachten aanneemt van private statistiekafnemers en de diensten die nu worden geleverd aan private statistieknemers afbouwt». Hierop formuleert de heer Van Hulst twee uitzonderingen: wanneer het gaat om kleine projecten en wanneer zonder het CBS de dienst niet geleverd kan worden. Denkt de Minister niet dat het begrip «kleine projecten» in de praktijk tot onduidelijkheid en verwarring zal leiden, omdat «klein» een subjectief begrip is? Hoe denkt hij over de hoogte van de door de heer Van Hulst gesuggereerde aanbestedingsgrens? Is deze niet te hoog, waardoor het CBS alsnog vrijwel elke opdracht zou kunnen aannemen? Wat vindt de Minister van de kritiek van marktpartijen dat veel van hun diensten niet zonder inbreng van het CBS kunnen worden geleverd, daar de unieke microdatabestanden van het CBS hiervoor essentieel zijn? Is de Minister bereid om de twee genoemde uitzonderingen opnieuw tegen het licht te houden, met aandacht voor de hierboven beschreven punten?
De leden van de CDA-fractie lezen verder dat de heer Van Hulst op pagina 7 van zijn advies stelt dat het CBS «niet meer moet meedingen bij aanbestedingen en geen andere vormen van actieve acquisitie moet bezigen» en «alleen wordt ingeschakeld wanneer er heldere overheidsbelangen in het spel zijn of als het CBS als enige kan leveren». Op pagina 4 van de brief schrijft de Minister dat hij dit advies zal overnemen. Hoe wordt voorkomen dat het CBS op basis van de eerder genoemde twee uitzonderingen kan bedingen dat zij de opdracht als geheel ontvangt, met als reden dat het CBS noodzakelijk is voor de uitvoering daarvan? Is het niet zo dat de markt het grootste deel van die opdrachten kan doen, op voorwaarde dat het CBS de unieke microdatabestanden blijft leveren? Vreest de Minister geen (verkapte) koppelverkoop, omdat het CBS van een opdrachtgever zou kunnen eisen dat deze de gehele opdracht ontvangt en weigert om slechts een deel daarvan uit te voeren? Hoe weegt de Minister deze risico’s? Wanneer is in zijn ogen sprake van «heldere overheidsbelangen»?
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de Minister op pagina 4 van zijn brief schrijft: «Voor sommige individuele statistische diensten van de overheid geldt een overheidsbelang waardoor het wenselijk is dat het CBS deze uitvoert. Denk bijvoorbeeld aan volledige transparantie van methoden en technieken en verzekerde continuïteit». Vervolgens schrijft hij op pagina 5: «Samenwerking tussen het CBS en bedrijven op innovatieve projecten kan voor beide partijen en de maatschappij als geheel veel bieden». Hoe verhouden deze uitspraken zich tot ondernemerschap, waarbij hoort dat bedrijven eerlijk moeten kunnen concurreren en innoveren zonder hun bedrijfsgeheimen openbaar te hoeven maken? Hoe wordt voorkomen dat onder de nieuwe beleidsregels openbaarmaking van bedrijfsgeheimen en innovaties wordt afgedwongen bij samenwerking tussen het CBS en het bedrijfsleven?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister van plan is beleidsregels te stellen op basis van artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Is hij bereid om deze bij wijze van voorhang ter goedkeuring aan het parlement voor te leggen, voordat de beleidsregels van kracht worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel vennootschapsbelasting het CBS in de afgelopen vijf jaar heeft betaald en of het CBS daarmee voldaan heeft aan zijn wettelijke verplichtingen?
De leden van de CDA-fractie ontvingen op 20 september 2019 een e-mail van het CBS met een (openbare) reactie van de raad van advies van het CBS op de aanbevelingen van de heer Van Hulst. In haar reactie neemt de raad van advies een aantal afwijkende standpunten in ten opzichte van het advies van de heer Van Hulst. Kan de Minister op de onderstaande passages (citaten tussen aanhalingstekens) uit de reactie van de raad van advies, voor zover mogelijk, een appreciatie geven?
De lezen van de CDA-fractie wijzen op de volgende passage: «De raad van advies is van mening dat de toon van het advies de indruk zou kunnen wekken dat er sprake is van een conflictueuze verhouding tussen het CBS en een groot aantal marktpartijen. De raad van advies herkent dat niet uit de praktijk» (pag. 3). Hoe denkt de Minister hierover? Is er volgens hem wel of geen sprake van een «conflictueuze verhouding»?
De lezen van de CDA-fractie wijzen voorts op de volgende passage: «De raad van advies merkt op dat de context van het advies zich beperkt tot de visie op het vraagstuk vanuit een klein aantal marktpartijen, en er relatief weinig aandacht is voor de maatschappelijke context: de publieke taak en de cruciale rol van het CBS in de huidige ontwikkelingen rondom de digitaliseringsstrategie en de transitie naar een datagedreven overheid» (pag. 4). Deelt de Minister deze opvatting? Hebben zich sinds het vorige schriftelijk overleg van 4 juni 2019 nog nieuwe marktpartijen gemeld die oneerlijke concurrentie van het CBS ervaren?
De lezen van de CDA-fractie wijzen verder op de passage: «De raad van advies merkt hierbij op dat de unieke infrastructuur en kennis van het CBS met publieke middelen worden gefinancierd en dat private maatschappelijke partijen mede om die reden van mening kunnen zijn dat ook zij toegang zouden moeten hebben tot het CBS. Van een aantal private maatschappelijke organisaties is bekend dat zij er zo over denken. Bij het opstellen van de ministeriële regeling zou hier onderzoek naar gedaan moeten worden» (pag. 4). Zij wijzen ook op de passage: «De unieke infrastructuur en kennis van het CBS worden met publieke middelen gefinancierd en private maatschappelijke partijen kunnen mede om die reden van mening zijn dat ook zij toegang zouden moeten hebben tot het CBS» (pag. 4). Is de Minister het met deze private maatschappelijke partijen eens? Hoe staat de Minister tegenover de suggestie tot het doen van onderzoek?
De lezen van de CDA-fractie wijzen ook op de passage: «De formulering in het advies van de heer Van Hulst dat het CBS alleen ingeschakeld zou kunnen worden door de overheid bij «zwaarwegende overheidsbelangen» doet geen recht aan de rol en positie van het CBS als centraal bureau van de overheid belast met het verrichten en publiceren van statistisch onderzoek van overheidswege. De raad van advies acht het essentieel dat overheidsbeleid gebaseerd kan worden op onbetwiste objectieve informatie van hoge kwaliteit, die onafhankelijk en transparant tot stand is gekomen. Daarom hecht de raad van advies er aan dat de overheid voor een helder overheidsbelang, namelijk de behoefte aan statistische informatie die nodig is voor de uitoefening van publieke taken, te allen tijde een beroep kan doen op het CBS. Hiervoor is het CBS immers ook opgericht. Omdat dit de wettelijke taak van het CBS betreft, is de Wet Markt en Overheid niet van toepassing, ook niet de geest van deze wet» (pag. 4). De raad van advies van het CBS stelt dat de Wet Markt en Overheid niet van toepassing is en ook de geest van de wet niet. Deze opvatting staat haaks op die van de heer Van Hulst die op pagina 5 van zijn advies wijst op het belang van «een zo helder mogelijke terreinafbakening voor alle partijen», het «aanvullend functioneren van markt en overheid» en een «win-win samenwerking». Wat is de positie van de Minister hieromtrent?
De lezen van de CDA-fractie wijzen voorts op de volgende passage: «Daarnaast is de raad van advies van mening dat de formulering «zwaarwegend overheidsbelang» uit het advies van de heer Van Hulst onduidelijk is en in praktische zin onwerkbaar. Het zal in de praktijk tot niet aflatende discussies leiden» (pag. 5). Is de Minister dit met de raad van advies eens? Vreest hij ook voor «niet aflatende discussies»? Hoe zouden die te voorkomen zijn?
De lezen van de CDA-fractie wijzen verder op de volgende passage: «De raad van advies kan zich niet vinden in het voorstel om het CBS marktverkenningen te laten uitvoeren bij ieder verzoek van een collega overheidsorganisatie, om te zien of er commerciële aanbieders zijn die de opdracht ook zouden kunnen uitvoeren. Los van het feit dat dit niet behoort tot de rol of taken van het CBS – het is immers aan de aanvragende overheid om te bepalen waar de opdracht wordt neergelegd – is het ook ongewenst en praktisch onuitvoerbaar. Het CBS moet als nationaal statistiekbureau belast met de productie en publicatie van overheidsstatistieken niet in een positie worden geplaatst waarin het op eigen inzicht selecties moet maken van ondernemingen die het wel zal aandragen en ondernemingen die het niet aandraagt»(pag. 5). Wat vindt de Minister van het standpunt dat marktverkenningen voor het CBS ongewenst en praktisch onuitvoerbaar zijn?
De lezen van de CDA-fractie wijzen vervolgens op de volgende passage: «De raad van advies merkt op dat niet duidelijk is wat in het advies van de heer Van Hulst bedoeld wordt met het verbod op «actieve acquisitie» door het CBS. In de praktijk betrekt de overheid het CBS bijvoorbeeld in tal van trajecten om datagedreven werken binnen de overheid te bevorderen. Zo is het CBS gevraagd actief te zijn in (inter)departementale en (inter)bestuurlijke overleggen om de behoefte aan statistiek en de mogelijkheden om in die behoefte te voorzien in kaart te brengen. De raad van advies is van mening dat er geen sprake is van «actieve acquisitie» als het CBS op deze wijze interbestuurlijk samenwerkt met het oog op het bevorderen van datagedreven werken» (pag. 6). Wat is hierover de mening van de Minister?
De lezen van de CDA-fractie wijzen tot slot op de volgende passage: «Aangezien het CBS onafhankelijk is krachtens EU- en nationale wet- en regelgeving wijst de raad van advies er op dat beleidsregels niet verder kunnen gaan dan het beschrijven van processen of procedures. De raad van advies meent dan ook dat het door de Minister opstellen van beleidsregels beter vervangen zou kunnen worden door afspraken tussen Minister en directeur-generaal die inhouden dat het CBS bij ieder verzoek van een overheidsorganisatie naar statistisch onderzoek zijn beslissing transparant motiveert om dit verzoek wel of niet te honoreren en deze motivatie vastlegt» (pag. 7). Klopt het dat beleidsregels een betere (juridische) waarborg zijn zodat processen en procedures correct worden gevolgd dan afspraken tussen de Minister en een directeur-generaal?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 12 juli 2019. Zij hebben zorgen over de in deze brief uitgezette beleidsrichting.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de toegang van data als publiek goed, toegankelijk voor alle overheden, kan worden geborgd wanneer bij de activiteiten van CBS meer aandacht moet worden besteed aan de rol van marktpartijen. Nog specifieker maken deze leden zich zorgen of de toegankelijkheid van data van het CBS voor bijvoorbeeld gemeenten en provincies wel geborgd blijft. De leden zijn van mening dat het publieke belang van onafhankelijke, kwalitatief goede en publieke data dusdanig groot is, dat marktwerking geen argument zou moeten zijn om de rol van het CBS te beperken. De leden vragen zich af of de Minister dit publieke belang onderschrijft.
De leden van de SP-fractie benadrukken hoe belangrijk de data van het CBS is voor beleid en besluitvorming van de overheid op alle niveaus. Zij onderschrijven dan ook de stelling van de Raad van Advies van het CBS wanneer deze stelt «Een onafhankelijk en onpartijdig CBS dat op transparante wijze zijn onderzoeksresultaten, methodes en algoritmes openbaar maakt, vervult een kernfunctie in de Nederlandse democratie». Deze leden vragen de Minister of hij deze stelling eveneens onderschrijft en of deze rol niet onder druk komt te staan bij een grotere rol voor marktpartijen.
De leden van de SP-factie zijn van mening dat de keuze om wel of niet gebruik te maken van het CBS of commerciële marktpartijen door overheden ten principale bij de overheden zelf moet liggen, met daarbij de kanttekening dat de situatie zoveel mogelijk vermeden moet worden dat overheden uitsluitend keuze hebben tussen commerciële aanbieders. De leden vragen de Minister of hij onderschrijft dat er op dit moment ook al geen sprake is van gedwongen winkelnering van overheden bij het CBS en vragen zich af welk probleem precies wordt opgelost met de door hem aangekondigde beleidsaanpassingen. Deze leden vragen verder of de wil van de Minister om de belangen van commerciële marktpartijen mee te laten wegen niet ten koste zal gaan van het publieke belang dat het CBS heeft voor overheden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het advies over de uitgangspunten voor de rolverdeling tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en marktpartijen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er onduidelijkheid bestaat over welke opdrachten het CBS wel of niet uitvoert. Verder lezen deze leden dat hierdoor een grijs gebied ontstaat waar de geest van de Wet Markt en Overheid op van toepassing is. Als oplossing spreekt de Minister over het opstellen van beleidsregels en het aanstellen van een «competitive neutrality officer» (CNO). Worden de hiervoor genoemde beleidsregels opgesteld in samenwerking met de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Wordt er bij het opstellen van de beleidsregels advies ingewonnen bij de ACM?
De heer Van Hulst heeft mij geadviseerd over heldere uitgangspunten voor het CBS bij statistische diensten in opdracht (Kamerstuk 35 000-XIII, nr. 84). Tijdens zijn verkenning heeft hij gesproken met de ACM en heeft de uitkomst van deze gesprekken meegenomen in het uiteindelijke advies. Ook is er contact geweest met de ACM tijdens het opstellen van de beleidsregels en ministeriële regeling.
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat er een onafhankelijke klachtenregeling komt bij het CBS waarbij de Raad van Advies een belangrijke rol krijgt in de afwikkeling van klachten. Welke mogelijkheid bestaat er om de klacht verder af te handelen indien blijkt dat de klachtenregeling niet tot een voor beide partijen gewenste uitkomst leidt? Is hier een beroepsmogelijkheid? Zo ja, waar kan iemand met een klacht terecht?
Indien de klachtenregeling onverhoopt niet tot een gewenste uitkomst leidt kan de klagende partij een beroep doen op de civiele rechter. Indien de klagende partij het niet eens is met de uitspraak kan hij in hoger beroep bij het gerechtshof en ten slotte in cassatie bij de Hoge Raad.
De leden van de VVD fractie lezen dat de onafhankelijke verkenner spreekt over een gedeukte vertrouwensrelatie en beelden die over en weer leven. Zij vragen de Minister naar zijn reflectie op deze analyse en in hoeverre hij met zijn vervolgaanpak dit adresseert? De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat de verkenner benoemt dat dit er nu voor zorgt dat er over en weer, tussen het CBS en marktpartijen kansen gemist worden. Kan de Minister dit met specifieke voorbeelden toelichten?
Ik herken dat tussen het CBS en een aantal marktpartijen en brancheverenigingen een gespannen relatie is ontstaan. Dit betreur ik, want er liggen juist kansen voor samenwerking.
Ik wil in de beantwoording van deze vragen niet ingaan op specifieke voorbeelden, omdat deze in vertrouwelijkheid met mij gedeeld zijn. In het algemeen komen er op het gebied van datagedreven werken veel nieuwe mogelijkheden bij. Door samen te werken kunnen het CBS, marktpartijen en de wetenschap waarde toevoegen en bijdragen aan het oplossen van vraagstukken op het gebied van data, datagedreven werken en digitalisering. Deze samenwerking wil ik faciliteren. Ik stel daarom beleidsregels en een ministeriële regeling vast die tot doel hebben duidelijkheid te verschaffen over de rolverdeling tussen CBS en marktpartijen. Door middel van de beleidsregels en ministeriële regeling wordt duidelijkheid gecreëerd en zo kunnen belemmeringen voor samenwerking worden weggenomen. De beleidsregels hebben namelijk ook betrekking op het starten van innovatieve projecten door het CBS. Het CBS moet zich nadrukkelijk afvragen of, en zo ja onder welke voorwaarden, een innovatief project gestart wordt. Deze voorwaarden kunnen ook betrekking hebben op het zoeken van de samenwerking en secuur geformuleerde communicatie. Ik roep het CBS en marktpartijen daarnaast op om met elkaar in gesprek te gaan en afspraken te maken over hoe ze hun samenwerking willen vormgeven.
Ook lezen zij dat de verkenner expliciet wijst op onbenutte potentie. Is er vanuit het ministerie een agenda op hoe dit inhoudelijk ook beter van de grond kan komen? En wie houdt hier de komende tijd een vinger aan de pols?
Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan. Als Minister is het mijn rol om de taakuitoefening van het CBS in brede zin te bewaken. Als Minister kan ik beleidsregels vaststellen met betrekking tot de taakuitoefening van het CBS. Daarnaast kan ik nadere regels opstellen met betrekking tot de bevoegdheid van het CBS om incidentele werkzaamheden voor derden uit te voeren.
Het is aan het CBS zelf om een inhoudelijke agenda, gericht op het stimuleren van de samenwerking tussen het CBS, marktpartijen en wetenschap, op te stellen. De beleidsregels en ministeriële regeling hebben onder andere tot doel dat de samenwerking tussen het CBS, marktpartijen en wetenschap meer tot stand komt. Ik zal de beleidsregels en de ministeriële regeling in 2022 evalueren.
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de verkenner ook een discussie over de kostprijs adresseert, omdat er onder afnemers soms vragen bestaan over de hoogte van de vergoeding die het CBS vraagt. Hoe beoordeelt de Minister dit? Welke maatregelen kunnen dit beeld wegnemen? Wie bepaalt hoe hoog de vergoeding mag zijn die het CBS vraagt? Zijn hier regels aan verbonden? Wie houdt er in dat geval toezicht op deze regels? Bestaat er in dit licht een kans dat het CBS in de toekomst diensten onder de kostprijs levert zonder dat er sprake is van een publieke taak of algemeen belang?
Het CBS brengt voor alle aanvullende diensten (diensten die niet uit de lumpsum van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat worden bekostigd) de integrale kostprijs in rekening. Dat wil zeggen dat het aantal directe uren en eventuele andere kosten die nodig zijn om een aanvullende statistische dienst uit te voeren, worden doorberekend. Het CBS rekent een uurtarief dat zowel de personele kosten als de kosten voor overhead (huisvesting, IT, e.d.) dekt (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 142).Ik zal dit ook opnemen in de door mij op te stellen beleidsregels om elke twijfel weg te nemen dat het CBS gratis of tegen verminderd tarief aanvullende statistische diensten uitvoert. Een uitzondering wordt gemaakt voor de aanvullende statistische diensten die het CBS uitvoert voor Eurostat.
Het uurtarief van het CBS is gebaseerd op een eigen kostprijsmodel en ligt over het algemeen wat hoger dan de standaard-overheidstarieven. Belangrijke reden daarvan is de hoge IT-intensiviteit van het CBS, wat leidt tot een hogere opslag voor IT-kosten.1
Jaarlijks stelt het CBS aan de hand van een kostprijsmodel vast of de tarieven die het CBS per schaalniveau hanteert, nog aansluiten bij de werkelijke kosten. Dit wordt door een externe accountant gecontroleerd in het kader van de jaarrekeningcontrole. Op grond van artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen behoeft het besluit tot vaststelling van de jaarrekening de goedkeuring van de Minister.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie willen allereerst de Minister een compliment maken voor de voortvarende wijze waarop hij met dit dossier aan de slag is gegaan en de inhoud van de Kamerbrief van 12 juli 2019 die voorligt. Zij kunnen zich goed vinden in de hoofdlijnen van deze brief, maar hebben nog wel een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen en opmerkingen die in twee delen uiteen vallen; waarlangs deze inbreng is opgebouwd. Het eerste deel betreft hoofdzakelijk praktische uitvoeringsvragen en het tweede deel bevat vragen en opmerkingen naar aanleiding van de reactie van de Raad van Advies van het CBS op de aanbevelingen van de heer Van Hulst van 23 juni 2019.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister vijf oplossingen aankondigt voor het grijze gebied en de gespannen relatie tussen het CBS en marktpartijen, namelijk:
6. het CBS bouwt werk voor private statistieknemers af;
7. het CBS bedient overheden alleen bij heldere overheidsbelangen;
8. het CBS heeft permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen;
9. terugkoppeling en onafhankelijke klachtenafhandeling worden gefaciliteerd;
10. het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat communiceert uitgangspunten over het bewuster inschakelen van het CBS door overheden.
De leden van de CDA-fractie vinden het een goed uitgangspunt dat het CBS zich zichtbaarder richt op zijn kerntaken door deze scherper af te bakenen. Is de Minister van mening dat dit ook zou moeten leiden tot het terugdringen van de inkomsten van het CBS uit aanvullende statistische diensten voor derden (zogenaamd «werk op «verzoek»)?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen alle aanvullende statistische diensten die het CBS levert en de aanvullende statistische diensten die het CBS levert aan derden. Alle aanvullende statistische diensten van het CBS zijn de diensten die het CBS uitvoert die niet bekostigd worden vanuit de lumpsum van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De aanvullende statistische diensten voor derden zijn hier slechts een klein onderdeel van.
Ten aanzien van de aanvullende statistische diensten voor derden stel ik een ministeriële regeling op. De strekking van deze regeling is dat het CBS geen aanvullende statistische diensten mag uitvoeren voor derden, tenzij er sprake is van een klein maatwerkonderzoek, een onderzoek dat niet door een marktpartij kan worden uitgevoerd, of wanneer de marktpartij de informatie die hij krijgt van het CBS zelf gebruikt voor dienstverlening aan een overheid. Het CBS zal op dit gebied dus een stap terug moeten doen. Voor bestaande contracten die het CBS heeft met derden wordt een overgangsbepaling opgenomen.
In de memorie van antwoord bij de Wet op het CBS (Kamerstuk 28 277, B, pag. 3) staat vermeld: «Om te voorkomen dat de uitvoering van de kerntaak in het gedrang komt, verricht het CBS zulke werkzaamheden voor derden slechts in incidentele gevallen. In termen van de totale begroting van het CBS betreft deze bron van inkomsten minder dan tien procent». Uit de tabel op pagina 4 van het advies van de heer Van Hulst blijkt dat dit percentage vanaf 2014 is opgelopen tot ruim boven de twintig procent (tot 21,8% in 2019).
Wat vindt de Minister van deze ontwikkeling? Hoe staat hij tegenover het opnemen van 10% als maximum percentage voor inkomsten uit aanvullende statistische diensten in de te stellen beleidsregels? Hoe zou anderszins kunnen worden bewerkstelligd dat dit percentage onder de 10% komt en blijft?
In tabel 5 van het advies van de heer Van Hulst staan de totale inkomsten van alle aanvullende statistische diensten die het CBS levert. Dat zijn alle statistische diensten van het CBS die niet bekostigd worden vanuit de lumpsum subsidie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Hier vallen dus zowel de aanvullende statistische diensten voor derden (private partijen) onder als de aanvullende diensten voor overheden en werk voor private en publieke onderzoeksinstellingen, de Europese Commissie, Eurostat en statistische bureaus in het buitenland. De aanvullende statistische diensten voor derden bedragen op dit moment ongeveer € 0,9 miljoen per jaar, wat neerkomt op 0,5 procent van de totale inkomsten van het CBS.
Het CBS heeft de afgelopen jaren, evenals de private aanbieders van (statistische) informatie, op innovatieve wijze ingespeeld op de toename in waardevolle databronnen en digitalisering. Marktpartijen en het CBS zijn elkaar hierdoor op de markt voor statistische diensten steeds vaker tegengekomen. Het feit dat het CBS meer dan 20% van haar inkomsten uit aanvullende statistische diensten krijgt, is op zichzelf niet problematisch. Het is echter onwenselijk dat marktpartijen oneerlijke concurrentie ervaren van het CBS. Daarom stel ik beleidsregels op, die meer duidelijkheid moeten geven over de rolverdeling tussen het CBS en marktpartijen en moeten bewerkstelligen dat het CBS rekening houdt met de belangen van marktpartijen. Het opnemen van een maximumpercentage is momenteel niet aan de orde. In 2022 zal ik de beleidsregels evalueren.
De leden van de CDA-fractie merken op dat, op grond van artikel 3 van de Wet op het CBS, het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken taken zijn van het CBS. Hiernaast kan het CBS op grond van artikel 5 van de Wet op het CBS in incidentele gevallen statistische werkzaamheden voor derden verrichten. In het kader van de bevordering van statistische informatievoorziening is het van belang dat naast overheden ook bedrijven en kennisinstellingen voor hun werkzaamheden blijvend toegang hebben tot de unieke microdatabestanden van het CBS.
Kunnen bedrijven en kennisinstellingen, als «derde partijen», er met de nieuwe oplossingen/maatregelen van verzekerd zijn dat deze microdatabestanden te allen tijde voor hen beschikbaar blijven? Beschouwt de Minister deze permanente beschikbaarheid ook als een kerntaak van het CBS? Zo ja, is hij bereid deze vast te leggen in de te stellen beleidsregels?
In de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek (hierna: CBS-wet) is ingekaderd in welke gevallen microdata beschikbaar gesteld kunnen worden. De op te stellen beleidsregels hebben niet tot doel de toegang tot microdatabestanden te beperken, hoewel dit geen kerntaak is van het CBS. Dit is juridisch ook niet mogelijk. Het CBS kan onder stringente voorwaarden toegang bieden tot microdata voor wetenschappelijk en statistisch onderzoek. Zo is het hebben van een onderzoeksafdeling een belangrijke voorwaarde, dient een geheimhoudingsverklaring te worden ondertekend en geldt een publicatieplicht.
Het gebruik van de Remote Access faciliteit van het CBS is de afgelopen jaren sterk gegroeid.
Het CBS heeft aangekondigd dat het als gevolg van de AVG2, ontwikkelingen in het datalandschap en technologische ontwikkelingen de huidige Remote Access faciliteit zal analyseren. Dit onderzoek bevindt zich in de opstartfase. Ik heb het CBS verzocht over het onderzoek en de resultaten hiervan aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat te communiceren.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een van de aanbevelingen van de heer Van Hulst is dat het CBS «in principe geen nieuwe opdrachten aanneemt van private statistiekafnemers en de diensten die nu worden geleverd aan private statistieknemers afbouwt». Hierop formuleert de heer Van Hulst twee uitzonderingen: wanneer het gaat om kleine projecten en wanneer zonder het CBS de dienst niet geleverd kan worden.
Denkt de Minister niet dat het begrip «kleine projecten» in de praktijk tot onduidelijkheid en verwarring zal leiden, omdat «klein» een subjectief begrip is? Hoe denkt hij over de hoogte van de door de heer Van Hulst gesuggereerde aanbestedingsgrens? Is deze niet te hoog, waardoor het CBS alsnog vrijwel elke opdracht zou kunnen aannemen?
Het begrip «klein project» wordt in de ministeriële regeling nader uitgewerkt. Hier wordt een grensbedrag aan gekoppeld. In zijn advies heeft de heer Van Hulst een suggestie gedaan voor een bedrag. In de uitwerkingsfase van de ministeriële regeling is gebleken dat dit bedrag wellicht te hoog is. In de ministeriële regeling zal een drempelbedrag van € 10.000 worden opgenomen. In de openbare internetconsultatie zullen we toetsen hoe belanghebbenden hier tegenover staan.
Wat vindt de Minister van de kritiek van marktpartijen dat veel van hun diensten niet zonder inbreng van het CBS kunnen worden geleverd, daar de unieke microdatabestanden van het CBS hiervoor essentieel zijn? Is de Minister bereid om de twee genoemde uitzonderingen opnieuw tegen het licht te houden, met aandacht voor de hierboven beschreven punten?
Ik heb van marktpartijen vernomen dat in sommige gevallen het CBS de enige partij is die bepaalde statistische informatie kan leveren. De ministeriële regeling die ik heb opgesteld, bepaalt dat het CBS in principe geen werkzaamheden voor private partijen meer mag uitvoeren, tenzij er sprake is van een van de genoemde uitzonderingen. Een van deze uitzonderingen is dat het CBS wel mag leveren aan private partijen, in het geval dat het CBS de enige partij is die een bepaald onderzoek kan uitvoeren. Wat betreft de vragen over toegang tot microdatabestanden verwijs ik u naar mijn antwoorden hierboven.
De leden van de CDA-fractie lezen verder dat de heer Van Hulst op pagina 7 van zijn advies stelt dat het CBS «niet meer moet meedingen bij aanbestedingen en geen andere vormen van actieve acquisitie moet bezigen» en «alleen wordt ingeschakeld wanneer er heldere overheidsbelangen in het spel zijn of als het CBS als enige kan leveren». Op pagina 4 van de brief schrijft de Minister dat hij dit advies zal overnemen.
Hoe wordt voorkomen dat het CBS op basis van de eerder genoemde twee uitzonderingen kan bedingen dat zij de opdracht als geheel ontvangt, met als reden dat het CBS noodzakelijk is voor de uitvoering daarvan? Is het niet zo dat de markt het grootste deel van die opdrachten kan doen, op voorwaarde dat het CBS de unieke microdatabestanden blijft leveren? Vreest de Minister geen (verkapte) koppelverkoop, omdat het CBS van een opdrachtgever zou kunnen eisen dat deze de gehele opdracht ontvangt en weigert om slechts een deel daarvan uit te voeren? Hoe weegt de Minister deze risico’s? Wanneer is in zijn ogen sprake van «heldere overheidsbelangen»?
In de beleidsregels wordt bepaald dat het CBS het verlenen van een statistische dienst niet afhankelijk mag maken van de voorwaarde ook andere diensten af te nemen bij het CBS. Dit geldt ook als in het kader van een enkel project verschillende van elkaar te onderscheiden deelprojecten moeten worden uitgevoerd, die door verschillende partijen kunnen worden opgepakt. Het CBS dient de opdrachtgever te informeren wanneer een onderzoek of een deel daarvan ook door een marktpartij kan worden uitgevoerd.
Heldere overheidsbelangen kunnen onder andere betrekking hebben op het borgen van de privacy, gegarandeerde continuïteit van de statistiekvoorziening of volledige transparantie van methoden en technieken.
De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de Minister op pagina 4 van zijn brief schrijft: «Voor sommige individuele statistische diensten van de overheid geldt een overheidsbelang waardoor het wenselijk is dat het CBS deze uitvoert. Denk bijvoorbeeld aan volledige transparantie van methoden en technieken en verzekerde continuïteit». Vervolgens schrijft hij op pagina 5: «Samenwerking tussen het CBS en bedrijven op innovatieve projecten kan voor beide partijen en de maatschappij als geheel veel bieden».
Hoe verhouden deze uitspraken zich tot ondernemerschap, waarbij hoort dat bedrijven eerlijk moeten kunnen concurreren en innoveren zonder hun bedrijfsgeheimen openbaar te hoeven maken? Hoe wordt voorkomen dat onder de nieuwe beleidsregels openbaarmaking van bedrijfsgeheimen en innovaties wordt afgedwongen bij samenwerking tussen het CBS en het bedrijfsleven?
Het CBS moet zijn methoden en algoritmen altijd openbaar maken. Dit maakt het CBS mogelijk een minder aantrekkelijke samenwerkingspartner voor marktpartijen. De openbaarmaking van methoden en algoritmen door het CBS is echter wel wenselijk om (wetenschappelijke) controle van de kwaliteit van de statistieken van het CBS mogelijk te maken. Openbaarmaking is in overeenstemming met art. 6.4 van de statistische beginselen die zijn vastgelegd in de Europese praktijkcode3: «Informatie over de gebruikte methoden en procedures is openbaar». De principes die in de praktijkcode zijn vastgelegd hebben tot doel het publiek vertrouwen in de Europese statistiek te waarborgen (art. 11.1 van Verordening (EG) n r. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PbEU. 2009, L 87, hierna: Verordening 223/2009).
Ik heb in de beleidsregels de verplichting opgenomen dat het CBS bij samenwerking met een private partij een overeenkomst sluit voordat het toegang krijgt tot de data of inzicht in unieke methoden of technieken. In deze overeenkomst leggen het CBS en de private partij vast wat het CBS doet met de verkregen data of kennis buiten de samenwerking om. Zo kan er ook afgesproken worden dat het CBS de verkregen data of inzicht in methoden en technieken niet gebruikt om buiten de samenwerking om activiteiten te ontwikkelen die een nadelig effect hebben op de marktpositie van de betrokken private partij. Dit schept helderheid voor private partijen waardoor misvattingen over het gebruik van het CBS van de data of inzicht in methoden en technieken geen belemmeringen meer vormen voor samenwerking met het CBS.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister van plan is beleidsregels te stellen op basis van artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Is hij bereid om deze bij wijze van voorhang ter goedkeuring aan het parlement voor te leggen, voordat de beleidsregels van kracht worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er aan de beleidsregels en ministeriële regeling zo breed mogelijk te consulteren. Bij de uitwerking van de beleidsregels en ministeriële regeling heb ik diverse partijen gehoord. Op dit moment is ook de openbare internetconsultatie geopend.4 Deze internetconsultatie heeft een termijn van zes weken. Ik nodig alle geïnteresseerde en belanghebbende partijen uit hun zienswijze te delen. Bij de definitieve vaststelling van de beleidsregels en ministeriële regeling zal ik rekening houden met alle inbreng en de praktische uitvoerbaarheid.
Overigens merk ik op dat de beleidsregels en ministeriële regeling geen andere elementen zullen bevatten dan waar de Kamer in deze antwoorden en voorgaande antwoorden en brieven al over is geïnformeerd.
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel vennootschapsbelasting het CBS in de afgelopen vijf jaar heeft betaald en of het CBS daarmee voldaan heeft aan zijn wettelijke verplichtingen?
Het CBS heeft over de jaren 2014 tot en met 2018 geen vennootschapsbelasting betaald en heeft daarmee voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen. Het CBS heeft hiervoor een vrijstelling gekregen.
De leden van de CDA-fractie ontvingen op 20 september 2019 een e-mail van het CBS met een (openbare) reactie van de raad van advies van het CBS op de aanbevelingen van de heer Van Hulst. In haar reactie neemt de raad van advies een aantal afwijkende standpunten in ten opzichte van het advies van de heer Van Hulst. Kan de Minister op de onderstaande passages (citaten tussen aanhalingstekens) uit de reactie van de raad van advies, voor zover mogelijk, een appreciatie geven?
De leden van de CDA-fractie wijzen op de volgende passage: «De raad van advies is van mening dat de toon van het advies de indruk zou kunnen wekken dat er sprake is van een conflictueuze verhouding tussen het CBS en een groot aantal marktpartijen. De raad van advies herkent dat niet uit de praktijk» (pag. 3). Hoe denkt de Minister hierover? Is er volgens hem wel of geen sprake van een «conflictueuze verhouding»?
Ik heb eveneens kennis genomen van de reactie van de raad van advies van het CBS. Zoals ik in antwoord op eerdere vragen van de CDA-fractie heb aangegeven heb ik van zeven bedrijven signalen ontvangen over activiteiten van het CBS die zij hebben ervaren als marktverstoring.5 Daarnaast heb ik gesproken met de brancheorganisaties Vereniging voor Beleidsonderzoek (VBO) en het Expertise Center voor Marketing Insights, Onderzoek en Analytics (MOA).
Ik herken dat tussen het CBS en een aantal marktpartijen en brancheverenigingen een gespannen relatie is ontstaan. Ik vind het belangrijk dat deze relatie verbetert en om dit te faciliteren zal ik beleidsregels en een ministeriële regeling opstellen met als doel het verduidelijken van de rolverdeling tussen het CBS en marktpartijen. Op sommige gebieden zal het CBS een stap terug moeten doen.
De leden van de CDA-fractie wijzen voorts op de volgende passage: «De raad van advies merkt op dat de context van het advies zich beperkt tot de visie op het vraagstuk vanuit een klein aantal marktpartijen, en er relatief weinig aandacht is voor de maatschappelijke context: de publieke taak en de cruciale rol van het CBS in de huidige ontwikkelingen rondom de digitaliseringsstrategie en de transitie naar een datagedreven overheid» (pag. 4). Deelt de Minister deze opvatting?
In zijn verkenning, heeft de heer Van Hulst twee publieke belangen als uitgangspunt genomen, namelijk een goede statistiekvoorziening en goed functionerende markten. Ik ben van mening dat het advies van de heer Van Hulst en de uitwerking van dit advies in beleidsregels en een ministeriële regeling recht doet aan beide publieke belangen.
Hebben zich sinds het vorige schriftelijk overleg van 4 juni 2019 nog nieuwe marktpartijen gemeld die oneerlijke concurrentie van het CBS ervaren?
Er hebben zich sinds 4 juni 2019 geen nieuwe marktpartijen bij mij gemeld die oneerlijke concurrentie ervaren van het CBS.
De leden van de CDA-fractie wijzen verder op de passage: «De raad van advies merkt hierbij op dat de unieke infrastructuur en kennis van het CBS met publieke middelen worden gefinancierd en dat private maatschappelijke partijen mede om die reden van mening kunnen zijn dat ook zij toegang zouden moeten hebben tot het CBS. Van een aantal private maatschappelijke organisaties is bekend dat zij er zo over denken. Bij het opstellen van de ministeriële regeling zou hier onderzoek naar gedaan moeten worden» (pag. 4). Zij wijzen ook op de passage: «De unieke infrastructuur en kennis van het CBS worden met publieke middelen gefinancierd en private maatschappelijke partijen kunnen mede om die reden van mening zijn dat ook zij toegang zouden moeten hebben tot het CBS» (pag. 4). Is de Minister het met deze private maatschappelijke partijen eens? Hoe staat de Minister tegenover de suggestie tot het doen van onderzoek?
Ik ben het niet eens met deze visie. Het CBS is onze nationale statistische instantie, die van overheidswege statistisch onderzoek doet en hiervoor publiek gefinancierd wordt. Bovendien vloeit het overgrote deel van dit onderzoek voort uit (Europese) wettelijke verplichtingen. Voor het CBS geldt een strikt geheimhoudingsregime. Gegevens van het CBS zijn beschikbaar in de vorm van openbare statistieken en in een beperkt aantal gevallen in het kader van toegang tot microdatabestanden. Artikel 5, tweede lid, van de CBS-wet biedt een grondslag voor het stellen van andere regels over werkzaamheden voor derden. Het biedt geen grondslag om toegang tot het CBS te regelen.
Voor de aanvullende statistische diensten die het CBS uitvoert voor derden stel ik een ministeriële regeling op die meer duidelijkheid moet verschaffen over de werkzaamheden die het CBS mag verrichten voor derden. Ook de beleidsregels zullen voorschriften bevatten die van toepassing zijn op de aanvullende statistische diensten van het CBS voor derden. Het CBS zal op dit gebied een stap terug moeten doen.
Op dit moment is de openbare internetconsultatie van de beleidsregels en ministeriële regeling geopend.6 Ik nodig alle geïnteresseerde en belanghebbende partijen uit hun zienswijze te delen. De private maatschappelijke organisaties waar de raad van advies over schrijft, kunnen in de internetconsultatie hun mening met mij delen. Bij de definitieve vaststelling van de beleidsregels en ministeriële regeling zal ik rekening houden met alle inbreng, waarbij ik ook kijk naar de praktische uitvoerbaarheid. Bij de uitwerking van de concept beleidsregels en ministeriële regeling heb ik ook diverse partijen gehoord.
De leden van de CDA-fractie wijzen ook op de passage: «De formulering in het advies van de heer Van Hulst dat het CBS alleen ingeschakeld zou kunnen worden door de overheid bij «zwaarwegende overheidsbelangen» doet geen recht aan de rol en positie van het CBS als centraal bureau van de overheid belast met het verrichten en publiceren van statistisch onderzoek van overheidswege. De raad van advies acht het essentieel dat overheidsbeleid gebaseerd kan worden op onbetwiste objectieve informatie van hoge kwaliteit, die onafhankelijk en transparant tot stand is gekomen. Daarom hecht de raad van advies er aan dat de overheid voor een helder overheidsbelang, namelijk de behoefte aan statistische informatie die nodig is voor de uitoefening van publieke taken, te allen tijde een beroep kan doen op het CBS. Hiervoor is het CBS immers ook opgericht. Omdat dit de wettelijke taak van het CBS betreft, is de Wet Markt en Overheid niet van toepassing, ook niet de geest van deze wet» (pag. 4). De raad van advies van het CBS stelt dat de Wet Markt en Overheid niet van toepassing is en ook de geest van de wet niet. Deze opvatting staat haaks op die van de heer Van Hulst die op pagina 5 van zijn advies wijst op het belang van «een zo helder mogelijke terreinafbakening voor alle partijen», het «aanvullend functioneren van markt en overheid» en een «win-win samenwerking». Wat is de positie van de Minister hieromtrent?
De werkzaamheden die het CBS uitvoert in het kader van artikel 5, eerste lid, van de CBS-wet zijn onderworpen aan de gedragsregels uit hoofdstuk 4B van de Mededingingswet (de Wet Markt en Overheid). Deze regels beogen concurrentie onder ongelijke voorwaarden te voorkomen. De Autoriteit Consument en Markt is belast met het toezicht op de naleving ervan.
De Wet Markt en Overheid is echter niet van toepassing op de aanvullende statistische diensten die het CBS uitvoert voor overheden, omdat deze werkzaamheden vallen binnen de wettelijke taak van het CBS, opgenomen in artikel 3 van de CBS-wet.
Ik acht het onwenselijk dat marktpartijen oneerlijke concurrentie ervaren van het CBS. De beleidsregels en ministeriële regeling die ik opstel, hebben daarom als doel de rolverdeling tussen het CBS en marktpartijen te verduidelijken. De beleidsregels zijn er op gericht dat het CBS de juiste procedures volgt om samen met de opdrachtgever tot een weloverwogen afweging te komen of het CBS de geëigende partij is om een aanvullende statistische dienst leveren.
De leden van de CDA-fractie wijzen voorts op de volgende passage: «Daarnaast is de raad van advies van mening dat de formulering «zwaarwegend overheidsbelang» uit het advies van de heer Van Hulst onduidelijk is en in praktische zin onwerkbaar. Het zal in de praktijk tot niet aflatende discussies leiden» (pag. 5). Is de Minister dit met de raad van advies eens? Vreest hij ook voor «niet aflatende discussies»? Hoe zouden die te voorkomen zijn?
Het is mogelijk dat er sprake is van overheidsbelangen die het wenselijk maken dat het CBS diensten levert die marktpartijen ook kunnen leveren. Hierbij kan gedacht worden aan volledige transparantie over de gebruikte methoden en technieken of gegarandeerde continuïteit. De formulering «zwaarwegende overheidsbelangen» zal ik, naar aanleiding van de opmerkingen van de raad van advies hierover en van andere departementen, in de beleidsregels niet opnemen, omdat dit mogelijk leidt tot te uiteenlopende interpretaties. In de beleidsregels neem ik op dat het CBS de «overwegingen die ten grondslag liggen aan de keuze de dienst door het CBS te laten verrichten» registreert. Registratie en transparantie van de overwegingen helpen het CBS en de raad van advies bij de monitoring van het effect van de beleidsregels. Omdat de beleidsregels niet slechts van toepassing zijn op werkzaamheden die het CBS voor overheden uitvoert, maar ook op werkzaamheden voor private partijen wordt er niet meer gesproken van «overheidsbelang».
Het doel van de beleidsregels is om de rolverdeling tussen het CBS en marktpartijen te verduidelijken en het grijze gebied (en de discussies daarover) te beperken. Dit moet leiden tot een situatie die voor alle partijen goed werkbaar is.
De leden van de CDA-fractie wijzen verder op de volgende passage: «De raad van advies kan zich niet vinden in het voorstel om het CBS marktverkenningen te laten uitvoeren bij ieder verzoek van een collega overheidsorganisatie, om te zien of er commerciële aanbieders zijn die de opdracht ook zouden kunnen uitvoeren. Los van het feit dat dit niet behoort tot de rol of taken van het CBS – het is immers aan de aanvragende overheid om te bepalen waar de opdracht wordt neergelegd – is het ook ongewenst en praktisch onuitvoerbaar. Het CBS moet als nationaal statistiekbureau belast met de productie en publicatie van overheidsstatistieken niet in een positie worden geplaatst waarin het op eigen inzicht selecties moet maken van ondernemingen die het wel zal aandragen en ondernemingen die het niet aandraagt»(pag. 5). Wat vindt de Minister van het standpunt dat marktverkenningen voor het CBS ongewenst en praktisch onuitvoerbaar zijn?
Ik vind het belangrijk dat het CBS een bewuste afweging maakt over welke aanvullende statistische diensten het wel of niet uitvoert. Het CBS kent de markt voor statistische dienstverlening, omdat het CBS een uitgebreid netwerk heeft. Dit betekent dat het CBS rekening moet kunnen houden met zijn positie ten opzichte van private statistische dienstverleners. Het CBS kan daarom de afweging maken of het onderzoek, of een deel van het onderzoek, uitgevoerd kan worden door een private statistische dienstverlener, zonder dat het CBS daar een marktverkenning voor moet uitvoeren. Het CBS moet vervolgens kenbaar maken dat deze mogelijkheid bestaat, maar hoeft geen specifieke private statistische dienstverlener te benoemen.
De leden van de CDA-fractie wijzen vervolgens op de volgende passage: «De raad van advies merkt op dat niet duidelijk is wat in het advies van de heer Van Hulst bedoeld wordt met het verbod op «actieve acquisitie» door het CBS. In de praktijk betrekt de overheid het CBS bijvoorbeeld in tal van trajecten om datagedreven werken binnen de overheid te bevorderen. Zo is het CBS gevraagd actief te zijn in (inter)departementale en (inter)bestuurlijke overleggen om de behoefte aan statistiek en de mogelijkheden om in die behoefte te voorzien in kaart te brengen. De raad van advies is van mening dat er geen sprake is van «actieve acquisitie» als het CBS op deze wijze interbestuurlijk samenwerkt met het oog op het bevorderen van datagedreven werken» (pag. 6). Wat is hierover de mening van de Minister?
De beleidsregels die ik momenteel opstel, hebben het doel dat het CBS zich in zijn handelen altijd afvraagt of er sprake zou kunnen zijn van actieve acquisitie. Het CBS mag niet actief op zoek gaan naar aanvullende statistische diensten. Dit doet niet af aan het feit dat het CBS een gesprekspartner is van overheden wanneer het gaat om datagedreven werken. Hier kunnen werkzaamheden uit voortvloeien, maar dan is er geen sprake van actieve acquisitie.
De leden van de CDA-fractie wijzen tot slot op de volgende passage: «Aangezien het CBS onafhankelijk is krachtens EU- en nationale wet- en regelgeving wijst de raad van advies er op dat beleidsregels niet verder kunnen gaan dan het beschrijven van processen of procedures. De raad van advies meent dan ook dat het door de Minister opstellen van beleidsregels beter vervangen zou kunnen worden door afspraken tussen Minister en directeur-generaal die inhouden dat het CBS bij ieder verzoek van een overheidsorganisatie naar statistisch onderzoek zijn beslissing transparant motiveert om dit verzoek wel of niet te honoreren en deze motivatie vastlegt» (pag. 7). Klopt het dat beleidsregels een betere (juridische) waarborg zijn zodat processen en procedures correct worden gevolgd dan afspraken tussen de Minister en een directeur-generaal?
Het klopt dat beleidsregels een betere juridische waarborg geven. Het CBS is wettelijk verplicht de beleidsregels te volgen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (zie artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht). Omdat de beleidsregels openbaar zijn, is het voor partijen beter te controleren of de beleidsregels gevolgd zijn. Als dit niet het geval is, kan dit worden opgebracht in een eventuele klachtenprocedure of in een procedure bij de rechter. Het is dan aan het CBS om te motiveren waarom er in een individueel geval van de beleidsregels is afgeweken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 12 juli 2019. Zij hebben zorgen over de in deze brief uitgezette beleidsrichting. De leden van de SP-fractie vragen hoe de toegang van data als publiek goed, toegankelijk voor alle overheden, kan worden geborgd wanneer bij de activiteiten van CBS meer aandacht moet worden besteed aan de rol van marktpartijen.
Nog specifieker maken deze leden zich zorgen of de toegankelijkheid van data van het CBS voor bijvoorbeeld gemeenten en provincies wel geborgd blijft. De leden zijn van mening dat het publieke belang van onafhankelijke, kwalitatief goede en publieke data dusdanig groot is, dat marktwerking geen argument zou moeten zijn om de rol van het CBS te beperken. De leden vragen zich af of de Minister dit publieke belang onderschrijft.
In zijn advies noemt de heer Van Hulst enerzijds de toegang tot hoogwaardige statistische informatie voor overheden, wetenschap en bedrijfsleven en anderzijds voldoende ruimte voor marktpartijen als uitgangspunten. Ik ben van mening dat deze twee belangen goed samen kunnen gaan. Zoals toegelicht in mijn reactie op het advies van de heer Van Hulst ben ik voorstander van samenwerking tussen het bedrijfsleven en het CBS (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 84). Ik onderschrijf zowel het belang van een goede statistiekvoorziening, als het belang van goede marktwerking.
De beleidsregels en ministeriële regeling die ik momenteel aan het opstellen ben, hebben het doel dat de rolverdeling tussen het CBS en marktpartijen duidelijker wordt. Ik maak daarbij geen onderscheid tussen rijksoverheid en andere overheden. Ik ga daarnaast met overheden het gesprek aan over de uitgangspunten die zij kunnen gebruiken bij het bewuster inschakelen van het CBS. Op basis van deze gesprekken kunnen overheden besluiten om werkzaamheden die voorheen vrijwel automatisch naar het CBS zouden gaan, nu aan te besteden aan marktpartijen. Het doel van de beleidsregels is niet om de toegang van overheden tot het CBS te beperken.
De leden van de SP-fractie benadrukken hoe belangrijk de data van het CBS is voor beleid en besluitvorming van de overheid op alle niveaus. Zij onderschrijven dan ook de stelling van de Raad van Advies van het CBS wanneer deze stelt «Een onafhankelijk en onpartijdig CBS dat op transparante wijze zijn onderzoeksresultaten, methodes en algoritmes openbaar maakt, vervult een kernfunctie in de Nederlandse democratie».
Deze leden vragen de Minister of hij deze stelling eveneens onderschrijft en of deze rol niet onder druk komt te staan bij een grotere rol voor marktpartijen.
Ik deel de mening dat de onafhankelijkheid van het CBS een groot goed is. Het pakket aan maatregelen dat ik ga nemen, doet geen afbreuk aan de onafhankelijke statistiekproductie van het CBS. De onafhankelijke positie van het CBS is juridisch vastgelegd. Ten eerste is het CBS een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) en niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Ten tweede is de onafhankelijkheid nader geborgd in de CBS-wet. Ten slotte is deze onafhankelijkheid vastgelegd in Europese regelgeving, wanneer het gaat om Europees verplichte statistieken (Verordening 223/2009).
De beleidsregels en ministeriële regeling richten zich op de aanvullende statistische diensten die door het CBS worden geleverd. Een duidelijkere rolverdeling tussen marktpartijen en het CBS zal de onafhankelijkheid van het CBS niet onder druk zetten. De beleidsregels kunnen de taak van het CBS niet inperken. Het CBS bepaalt binnen de kaders van de wet en na toepassing van de in eventuele beleidsregels vastgelegde procedures de inhoud van zijn meerjaren- en werkprogramma en bepaalt zelf de methoden en wijze van openbaarmaking van statistieken.
De leden van de SP-factie zijn van mening dat de keuze om wel of niet gebruik te maken van het CBS of commerciële marktpartijen door overheden ten principale bij de overheden zelf moet liggen, met daarbij de kanttekening dat de situatie zoveel mogelijk vermeden moet worden dat overheden uitsluitend keuze hebben tussen commerciële aanbieders.
De leden vragen de Minister of hij onderschrijft dat er op dit moment ook al geen sprake is van gedwongen winkelnering van overheden bij het CBS en vragen zich af welk probleem precies wordt opgelost met de door hem aangekondigde beleidsaanpassingen. Deze leden vragen verder of de wil van de Minister om de belangen van commerciële marktpartijen mee te laten wegen niet ten koste zal gaan van het publieke belang dat het CBS heeft voor overheden.
In mijn reactie op het advies van de heer van Hulst heb ik aangegeven twee problemen te zien (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 84). Het eerste probleem is dat er een grijs gebied ontstaan is, waarin het onduidelijk is of het CBS de aangewezen partij is om een aanvullende statistische dienst te leveren of dat dit beter aan een marktpartij kan worden overgelaten. Het tweede probleem is dat de relatie tussen het CBS en een aantal marktpartijen en brancheverenigingen onder spanning is komen te staan, waardoor kansen gemist worden die de digitaliserende wereld en toenemende behoefte naar datagedreven werken bieden.
Overheden zijn niet verplicht om een aanvullende statistische dienst door het CBS te laten uitvoeren. Het kan wel voorkomen dat vanuit overheden vrijwel automatisch werkzaamheden naar het CBS gaan, terwijl deze ook kunnen worden uitgevoerd door een marktpartij. Ik ga met overheden het gesprek aan over uitgangspunten die zij kunnen gebruiken bij het bewuster inschakelen van het CBS en wijs ik ze op de mogelijkheid van alternatieve aanbieders.
In zijn verkenning, heeft de heer Van Hulst twee publieke belangen als uitgangspunt genomen, namelijk een goede statistiekvoorziening en goed functionerende markten. Ik ben van mening dat het advies van de heer Van Hulst en de uitwerking van dit advies in beleidsregels en een ministeriële regeling recht doet aan beide publieke belangen.
Het is onwenselijk wanneer marktpartijen oneerlijke concurrentie ervaren van het CBS. Ik stel daarom beleidsregels en een ministeriële regeling op met als doel dat het CBS de belangen van marktpartijen bewuster meeweegt bij de uitvoering van zijn dienstverlening.
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU. 2016, L 119).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35300-XIII-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.