Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 oktober 2019
In het debat over de begroting van Infrastructuur en Waterstaat (Handelingen II 2019/20,
nr. 15, debat over de begroting Infrastructuur en Waterstaat 2020) heb ik toegezegd
met een schriftelijk oordeel te komen over de gewijzigde motie van de leden Ziengs,
Von Martels en Stoffer (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 52). De suggestie om een taskforce in te stellen neem ik over. Met de wijzigingen van
de motie zie ik deze als een aanvulling op het beleid. Ik laat daarom het oordeel
over de motie aan uw Kamer.
Werkconferenties en taskforce
Ik begrijp de zorgen van bouwers en baggeraars en ik werk samen met alle partijen
om binnen verantwoorde kaders zoveel mogelijk knelpunten weg te nemen. Ik zoek daarbij
naar de redelijke ruimte voor grondverzet en baggerwerkzaamheden. In deze context
ben ik bereid om, zoals de motie verzoekt, een taskforce PFAS in te stellen. Ik heb
de Kamer al gemeld dat ik samen met de koepels regionale werkconferenties ga organiseren
om voor concrete projecten in de regio te kijken wat de belemmeringen zijn en hoe
die binnen de bestaande kaders kunnen worden opgelost. De taskforce zal bestaan uit
personen vanuit overheid en bedrijfsleven met een onafhankelijk voorzitter. De taskforce
en de werkconferenties zal ik samen met mede-verheden nader vormgeven, omdat zij zowel
met kennis als verantwoordlijkheden een belangrijk schakel zijn. Voor beide zal ik
daarom nauw samenwerken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal
Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). Maandag 28 oktober vond hierover
bestuurlijk overleg plaats.
Onderzoek naar tijdelijke achtergrondwaarden PFAS
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik met u gesproken over de waarde van 0,1 microgram
per kilogram droge stof. De 0,1 is gebaseerd op de bepalingsgrens: vanaf deze grens
kunnen concentraties van PFAS in de bodem worden gemeten.
Het gebruik van de bepalingsgrens is gebaseerd op het voorzorgbeginsel.
Onder andere het lid Ziengs en het lid Stoffer hebben mij gevraagd of de 0,1 omhoog
kon, om meer ruimte te creëren. Ik constateer dat die ruimte er is in de gebieden
die de functie wonen en de functie industrie hebben. Voor die functieklassen geldt
de zogenaamde 3-7-3 norm. Voor landbouw en natuur geldt de bepalingsgrens, totdat
de achtergrondwaarde bekend is. De achtergrondwaarde van een stof geeft de huidige
gehalten aan zoals die in Nederland in de bodem wordt aangetroffen. Omdat de achtergrondwaarden
van PFAS op veel plekken nog niet bekend zijn, heb ik het RIVM gevraagd mij met spoed
te laten weten of er inmiddels al voldoende data beschikbaar zijn waarmee binnen afzienbare
tijd een voorlopige achtergrondwaarde voor heel Nederland voor de meest relevante
PFAS kan worden vastgesteld. Met een voorlopige achtergrondwaarde kan er daarom meer
ruimte ontstaan voor het verplaatsen van grond zonder dat er risico’s voor mens en
milieu ontstaan. Waar lokaal metingen beschikbaar zijn, kan het bevoegd gezag daar
overigens net zoals reeds nu het geval is, rekening mee houden. Het RIVM heeft mij
aangegeven dat zij, op basis van de beschikbare data, uiterlijk per 1 december een
advies over de hoogte van de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde voor (land)bodem
aan kunnen leveren. Ik zal deze dan zo snel mogelijk vaststellen. Daarmee geef ik
invulling aan het verzoek in de aangehouden motie van het lid Ziengs (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 22), om snel «tot een tijdelijke werkbare en veilige norm» te komen.
Er lopen wetenschappelijke onderzoeken om definitieve normen te kunnen vaststellen.
Met deze stap geef ik mede invulling aan de wens van de Kamer om waar mogelijk de
onderzoeken te versnellen en hiermee zoek ik actief binnen de verantwoorde kaders
naar de redelijke ruimte voor grondverzet en baggerwerkzaamheden. Om deze stappen
zo snel mogelijk te kunnen zetten heb ik alle bevoegde gezagen en de sector gevraagd
gegevens over de bodemkwaliteit aan te leveren bij het RIVM. Deze gegevens stellen
mij immers in staat om een landelijk beeld te verkrijgen van de diffuse verspreiding
van PFAS in de Nederlandse bodem.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer