35 296 Voorstel van wet van de leden Koerhuis en Van Toorenburg tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het wijzigen van de rechterlijke procedure voor de beoordeling van de rechtmatige binnentreding van een woning of lokaal met als doel het verwijderen van personen alsmede voorwerpen die daar worden aangetroffen (Wet handhaving kraakverbod)

G VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 mei 2021

Op 30 maart jl. heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de Kamer per brief geïnformeerd over de evaluatie van de Wet handhaving kraakverbod.1 Over het moment van toezending en de inhoud van deze brief is bij de Kamer een aantal vragen gerezen, die is opgenomen in de brief van de Voorzitter van de Eerste Kamer van 11 mei 2021 aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

De Minister heeft op 21 mei 2021 gereageerd.

De Kamer brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Aan de Minister van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 11 mei 2021

Op 30 maart jl. heeft u de Kamer per brief geïnformeerd over de evaluatie van de Wet handhaving kraakverbod.2 Over het moment van toezending en de inhoud van deze brief is bij de Kamer een aantal vragen gerezen, die ik u hierbij ter beantwoording voorleg.

De betreffende brief heeft de Kamer bereikt kort voor aanvang van de stemmingen die dag, waarbij ook gestemd zou worden over het initiatiefvoorstel-Koerhuis en Van Toorenburg Wet handhaving kraakverbod. Deze brief is een kwartier voor aanvang van de stemmingen onder alle leden verspreid. Ik heb begrepen dat vele fracties verrast waren door de toezending van de brief, aangezien tijdens de behandeling van het initiatiefvoorstel niet door u is aangegeven dat een dergelijke brief nog voor de stemmingen toegezonden zou worden aan de Kamer. Waarom heeft u deze brief aan de Kamer gezonden, terwijl de beraadslagingen al gesloten waren?

Door de late toezending van de brief hebben vele fracties de brief, nu deze ook nog eens onverwachts werd toegezonden, niet meer op ordentelijke wijze kunnen betrekken bij de voorbereiding op de stemming over het initiatiefvoorstel. Door deze gang van zaken is een aantal fracties niet meer in de gelegenheid geweest om de brief aan de orde te stellen, bijvoorbeeld in een derde termijn. Waarom heeft u deze onaangekondigde brief niet eerder verzonden naar de Kamer? Kunt u in het vervolg brieven die verband houden met een wetsvoorstel dat voor stemming is geagendeerd, tijdig de Kamer doen toekomen, zodat deze nog in het fractieberaad betrokken kunnen worden?

Ten slotte wil ik u nog een vraag stellen over de adviserende rol die bewindspersonen hebben bij de behandeling van initiatiefvoorstellen, waarvan de verdediging is opgedragen aan leden van de Tweede Kamer. Hoe verhoudt deze rol zich tot de toezending van de brief?

Ik zie uw reactie graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief tegemoet.

Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, J.A. Bruijn

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 mei 2021

Op 11 mei jl. heeft uw Kamer een brief gestuurd waarin mij een aantal vragen zijn voorgelegd die bij uw Kamer zijn gerezen naar aanleiding van mijn brief van 30 maart jl. over de evaluatie van de Wet handhaving kraakverbod. Allereerst betreur ik het dat dit voor uw Kamer tot ongerief heeft geleid. Dit was niet door mij voorzien, en dat spijt me. Ik licht graag mijn handelwijze toe.

Verkorting van de evaluatietermijn was al eerder aan de orde, in het debat in de Tweede Kamer over dit initiatief. Toen heb ik al gewezen op de wenselijkheid van spoedige evaluatie. Dat heeft destijds geleid tot aanpassing van vijf naar drie jaar. In het debat in de Eerste Kamer kwam verdere verkorting aan de orde. Ik heb desgevraagd en in lijn met het kabinetsstandpunt benadrukt dat uit een spoedige evaluatie zou moeten blijken of dit initiatief inderdaad goed uitwerkt. Naar aanleiding van wat daarover is gewisseld, heb ik mijn advies op dit punt nog eens heroverwogen en uw Kamer laten weten dat een verdere verkorting van de evaluatietermijn op zijn plaats was.

Ik realiseer mij dat het ongelukkig is dat dit op zo’n korte termijn kwam en dat dit bij fracties tot ongenoegen heeft geleid. Ik meende echter dat het wenselijk was om wel mijn standpunt hierop nog kenbaar te maken. Het is beslist niet mijn bedoeling geweest om fracties te verrassen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstukken I 2020/21, 35 296, F.

X Noot
2

Kamerstukken I 2020/21, 35 296, F.

Naar boven