35 296 Voorstel van wet van de leden Koerhuis en Van Toorenburg tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het wijzigen van de rechterlijke procedure voor de beoordeling van de rechtmatige binnentreding van een woning of lokaal met als doel het verwijderen van personen alsmede voorwerpen die daar worden aangetroffen (Wet handhaving kraakverbod)

C VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Vastgesteld 15 maart 2021

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen, die spoedshalve per fractie geordend zijn.

Inleiding

De VVD-fractieleden danken de initiatiefnemers voor het voorleggen van hun voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in relatie tot het kraakverbod. Kraken kan veel leed veroorzaken bij eigenaren aan woning, erf of bedrijfspand, zowel financieel als emotioneel. Het recht van eigendom is ook een fundamenteel recht binnen de Nederlandse rechtsstaat. Sinds 2010 is kraken geheel verboden, mede dankzij het initiatief van oud-Tweede Kamerlid Brigitte van der Burg (VVD). In de praktijk blijkt echter de bestrijding nog onvoldoende effectief te zijn. Dit is in strijd met het rechtsgevoel van de meeste burgers. Toch hebben de VVD-fractieleden vernomen dat er nog zorgen zijn ten aanzien van dit initiatiefvoorstel vanuit de kant van onder meer het Openbaar Ministerie (hierna: OM), de Raad voor de rechtspraak en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze leden hebben dan ook nog een aantal vragen aan de initiatiefnemers over het initiatiefvoorstel en zij wachten met belangstelling de beantwoording door hen af.

De CDA-fractieleden hebben veel waardering voor het voorstel van de initiatiefnemers. In het belang van de slachtoffers van kraken, beogen zij ontruiming van gekraakte panden sneller te laten plaatsvinden. Graag leggen deze leden hen nog een vraag voor. Ook hebben zij nog een aantal vragen aan de regering.

De fractieleden van GroenLinks en de PvdA hebben kennisgenomen van het initiatiefvoorstel-Koerhuis en Van Toorenburg Wet handhaving kraakverbod en hebben naar aanleiding daarvan een aantal gezamenlijke vragen die zowel zien op de noodzaak, de voorgestelde procedure, de verenigbaarheid van het voorstel met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), alsmede op de uitvoerbaarheid daarvan. Zij danken de initiatiefnemers en de regering voor het beantwoorden van de vragen. De leden van de fractie van de SP sluiten zich graag bij de vragen aan.

Met belangstelling hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. De inhoud ervan roept bij deze leden echter veel vragen op.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Koerhuis en Van Toorenburg inzake de handhaving van het kraakverbod. Zij lezen dat dit wetsvoorstel tot doel heeft dat ontruimingen sneller plaats kunnen vinden. Deze leden stellen enkele vragen over de effectiviteit van het wetsvoorstel.

De fractieleden van de PvdD hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen.

Met belangstelling hebben de leden van de SGP-fractie kennisgenomen van het voorstel om te komen tot een wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het wijzigen van de rechterlijke procedure om het kraakverbod te handhaven. Het is van groot belang dat adequaat en krachtig kan worden opgetreden tegen personen die eigendomsrechten van huiseigenaren bruut schenden. Voorstellen om hieraan effectief gestalte te geven, kunnen in principe rekenen op een warm onthaal van de leden van de SGP-fractie. Zij hebben echter juist op dit onderdeel de nodige vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Het OM geeft aan dat met dit initiatiefvoorstel nu alle gevallen van kraak door de rechter-commissaris behandeld moeten worden, hetgeen leidt tot een aanmerkelijke belasting en werkdruk.2 Ook de officier van justitie wordt meer belast, aangezien voor elk geval een dossier moet worden opgebouwd. Weegt de winst van de versnelling van de handhaving van het kraakverbod naar de mening van de initiatiefnemers op tegen de extra bureaucratische belasting van het OM, zo vragen de VVD-fractieleden.

Op dit moment kan een pandeigenaar nog een civielrechtelijke kortgedingprocedure tot ontruiming tegen de krakers beginnen. Klopt het dat met dit voorstel de beslissing om actie te ondernemen, verschuift van de eigenaar naar de officier van justitie? Wat is de rol van de eigenaar in de nieuwe procedure? Is de officier van justitie in alle gevallen verplicht om te handelen of is er altijd een aangifte van de eigenaar nodig? Welke rol kan de eigenaar nog meer hebben om het proces te versnellen?

Kan de «oude» wijze van «spoedontruimingen» (bestuursrechtelijk) nog voortbestaan naast de nieuwe wijze via de rechter-commissaris, zoals in het initiatiefwetsvoorstel beschreven? Kortom, heeft een burgemeester nog die keuze of is hij afhankelijk van het besluit van de rechter-commissaris?

Is het bij dit initiatiefvoorstel voor het lokale bestuur verplicht (hoeveel ruimte heeft het lokale gezag) om te ontruimen na een machtiging van de rechter-commissaris, of heeft de burgemeester de mogelijkheid om anders te besluiten na de bestuurlijke weging van de handhaving van de openbare orde en de inzet van de politiecapaciteit die hiermee gemoeid is?

Volgens de Nederlandse orde van advocaten (hierna: NOvA) is de rol van de rechter-commissaris conform het Wetboek van Strafvordering gelegen in opsporingsonderzoek. Daar hoort een toetsing van de bevoegdheid tot ontruimen niet bij.3 Wat is de reactie van de initiatiefnemers op deze constatering?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Bij de behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer heeft de Amsterdamse kraakproblematiek belangrijke aandacht gekregen, zoals het wangedrag van «We are here», tot het oplossen waarvan het wetsvoorstel in belangrijke mate strekt. Inmiddels is handhaving van het kraakverbod in Amsterdam aangescherpt en zijn werkafspraken met de rechtbank gemaakt. Welke betekenis heeft dit in de ogen van de initiatiefnemers voor de nut en noodzaak van hun wetsvoorstel, zo vragen de CDA-fractieleden.

De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in het kader van de behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer laten weten dat naar zijn oordeel de korte machtigingsprocedure bij de rechter-commissaris voldoet aan de eisen van artikel 13 van het EVRM.4 Hoewel (uiteraard) geen echte precedenten voorhanden zijn, zouden de CDA-fractieleden het op prijs stellen als de regering haar standpunt nader onderbouwt aan de hand van juridische literatuur en rechtspraak. Is zij daartoe in staat?

Bij de behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer heeft de Amsterdamse kraakproblematiek belangrijke aandacht gekregen, zoals het wangedrag van «We are here». Omdat het wetsvoorstel in belangrijke mate strekt tot het oplossen van deze problematiek, kan het voorstel naar het oordeel van de CDA-fractieleden niet los worden gezien van de vraag hoe die problematiek is ontstaan, los van de criminele gedragingen van de daders. Kan de regering daarom zeggen hoe zij aankijkt tegen het gevoerde beleid en optreden van de bevoegd gezagen ter plaatse destijds?

Inmiddels is handhaving van het kraakverbod in Amsterdam aangescherpt en zijn werkafspraken met de rechtbank gemaakt. Welke betekenis heeft dit voor de regering als het gaat om haar appreciatie van het wetsvoorstel?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie gezamenlijk

Uit het evaluatierapport inzake de Wet kraken en leegstand van 2015 blijkt dat de Wet kraken en leegstand het kraakprobleem in hoge mate heeft verholpen.5 Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven in welke mate kraken thans nog voorkomt, zodat de leden zich een beter oordeel kunnen vormen over de noodzaak van het onderhavige voorstel?

Het wetsvoorstel beoogt te regelen dat ontruiming van gekraakte panden sneller kan plaatsvinden. Tijdens de deskundigenbijeenkomst van 9 maart 2021 heeft de vertegenwoordiger van de Raad voor de rechtspraak aangegeven dat er met inwerkingtreding van het wetsvoorstel geen sprake zal zijn van tijdwinst ten opzichte van de huidige procedure, wil er sprake zijn van een procedure die voldoet aan de eisen die het EVRM daaraan stelt. De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat een beslissing van de rechter-commissaris binnen drie dagen niet haalbaar is en dat de procedure op grond van het wetsvoorstel twee à drie weken in beslag zal nemen. Dit levert, afgezet tegen de huidige procedure die ook twee à drie weken in beslag neemt, geen tijdwinst van betekenis op.6 Deze inleiding geeft de leden aanleiding tot het stellen van een aantal vragen:

Kunnen de initiatiefnemers en de regering gemotiveerd en onder verwijzing naar de op dit punt relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aangeven of en, zo ja, op welke gronden de voorgestelde procedure bij de rechter-commissaris voldoet aan de eisen van een «effective remedy» als bedoeld in artikel 13 van het EVRM?

Kunnen de initiatiefnemers en de regering reageren op het standpunt van de vertegenwoordiger van de Raad voor de rechtspraak dat het wetsvoorstel geen tijdwinst zal opleveren ten opzichte van de huidige procedure? Indien geconstateerd moet worden dat er geen tijdwinst zal optreden, kunnen de initiatiefnemers en de regering dan aangeven wat dit betekent voor de onderbouwing van de noodzaak van het wetsvoorstel?

Tijdens de deskundigenbijeenkomst heeft de vertegenwoordiger van het OM gewezen op verzwaring van de werklast van OM en Rechtspraak met respectievelijk 231% en 1.374% voor dit type zaken.7

Kan de regering aangeven hoe zij aankijkt tegen de noodzaak van het onderhavige wetsvoorstel afgezet tegen de verzwaring van de werklast van het OM en de Rechtspraak die dit wetsvoorstel met zich brengt en de inzet van schaarse middelen als opsporings -en zittingscapaciteit?

Het wetsvoorstel beoogt naast de genoemde tijdwinst de wooncarrousel tegen te gaan. De deskundige van de Raad voor de rechtspraak geeft aan dat tegen een dergelijke carrousel reeds nu al op grond van de huidige regelgeving succesvol kan worden opgetreden, aangezien er thans onmiddellijke ontruiming wordt ingezet waardoor geen woongenot meer kan ontstaan. Sinds de toepassing van dit beleid ziet de deskundige dit fenomeen van de wooncarrousel niet meer optreden.8 Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven wat dit betekent voor de onderbouwing van de noodzaak van het wetsvoorstel?

Hoe waarderen de initiatiefnemers dat in plaats van de huidige 30% straks 100% van de ontruimingen vooraf door de rechter zal worden getoetst in een procedure waarbij de eigenaar van het pand niet langer als procespartij bij de procedure wordt betrokken? Is dit in overeenstemming met het doel van het initiatiefvoorstel om de belangen van de eigenaren en eigendom beter te behartigen?

Tijdens de deskundigenbijeenkomst is door de vertegenwoordiger van de Raad voor de rechtspraak naar voren gebracht dat de rechter-commissaris niet marginaal maar vol zal moeten toetsen, aangezien er sprake is van een afweging rondom het huisrecht zoals gewaarborgd in het EVRM. De initiatiefnemers lijken uit te gaan van een marginale toets door de rechter-commissaris. Kunnen de initiatiefnemers en de regering reageren op het standpunt van de Raad voor de rechtspraak dat een marginale toets niet volstaat?

Over de procedure bij de rechter-commissaris hebben voornoemde leden voorts nog de volgende concrete vragen aan zowel de regering als de initiatiefnemers. Hoe zal worden voorzien in de betekening van de zitting aan de krakers, zodat zij ook daadwerkelijk kunnen worden gehoord? Hoe zal de kraker kennis kunnen nemen van het dossier? Op welke wijze is geborgd dat de kraker zich voorafgaand aan en tijdens het horen door de rechter-commissaris kan laten bijstaan door een advocaat? Wordt de procedure bij de rechter-commissaris (anders dan tot op heden gebruikelijk is) in het openbaar behandeld, nu artikel 6 van het EVRM vereist dat rechtspraak openbaar is? Wordt de mogelijkheid van cassatie voor de kraker expliciet in de wet opgenomen? En op welke moment gaat de beroepstermijn lopen? Dient dat niet te zijn op de datum van betekening van de beschikking aan de kraker, zo vragen de leden.

Begrijpen de fractieleden van GroenLinks en PvdA het goed dat het met inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet meer mogelijk is dat de officier van justitie een spoedontruiming gelast? Graag ontvangen zij een reactie van de initiatiefnemers en de regering.

Kunnen de initiatiefnemers en de regering reageren op het position papier van de VNG9 zoals ingediend ter gelegenheid van de deskundigenbijeenkomst van 9 maart 2021, en in het bijzonder op het daarin verwoordde standpunt dat het initiatiefwetsvoorstel leidt tot minder doelmatigheid, meer

werklast voor politie, OM en de rechterlijke macht en tot minder maatwerk bij de handhaving

van het kraakverbod?

Kunnen de initiatiefnemers en de regering reageren op het position papier van het OM10 zoals ingediend ter gelegenheid van de deskundigenbijeenkomst van 9 maart 2021, en in het bijzonder op de standpunten dat de werkdruk van het OM stijgt met 231% vanwege op te stellen dossiers, tot een stijging van de werkdruk bij de Rechtspraak van 1.372% vanwege een stijging in het aantal procedures en dat het wetsvoorstel leidt tot tijdsverlies?

Tijdens de deskundigenbijeenkomst van 9 maart 2021 heeft de vertegenwoordiger van het OM de leden van de Eerste Kamer opgeroepen het OM niet op te zadelen met incidentenpolitiek en tegen het onderhavige initiatiefvoorstel te stemmen. De vertegenwoordiger van de Raad voor de rechtspraak heeft deze leden dringend geadviseerd dit wetsvoorstel niet aan te nemen. De VNG heeft in het position paper expliciet aangegeven geen voorstander van dit wetsvoorstel te zijn. Kunnen de initiatiefnemers en de regering reageren op deze oproepen/kritiek van deze belangrijke ketenpartners/organen bij de uitvoering en handhaving van het onderhavige initiatiefvoorstel? Wat betekent het voor de initiatiefnemers en de regering dat juist deze ketenpartners/organisaties zich op deze kritische wijze uitlaten over dit wetsvoorstel? Geeft deze inhoudelijke kritiek de initiatiefnemers aanleiding om het wetsvoorstel en de nut en noodzaak daarvan te heroverwegen? Kan de regering ook op dit laatste punt reflecteren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Hoe reageren de initiatiefnemers op de kritiek van de adviesorganen dat de wachttermijn van acht weken, waarnaar de initiatiefnemers herhaaldelijk verwijzen, uiterst zelden wordt benut en in de praktijk een kortere periode behelst? In 2020 bedroeg de doorlooptijd van kort gedingen in Amsterdam met betrekking tot gekraakte panden 27 dagen. De initiatiefnemers stellen dat hun procedure slechts drie dagen duurt vanaf de dag van ontvangst van de vordering tot ontruiming. Maar voorafgaand aan het doen van die vordering moet het OM de zaak beoordelen en het dossier zorgvuldig samenstellen. Hoeveel dagen gaan daarmee heen, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Waarom denken de initiatiefnemers dat de voorgestelde termijn van drie dagen waarbinnen de rechter-commissaris moet beslissen, werkbaar is? Hij/zij moet in die drie dagen de stukken bestuderen, de krakers horen, de grondrechten van eigendom en wonen tegen elkaar afwegen, en de beschikking maken. Hoe reageren de initiatiefnemers op de kritiek van de Raad voor de rechtspraak dat de zorgvuldigheid in gevaar wordt gebracht met de voorgestelde korte termijn?11

De adviesorganen zetten grote vraagtekens bij de drie dagentermijn en de suggestie dat de beslissing van de rechter-commissaris minder diepgaand hoeft te zijn. De initiatiefnemers spreken nogal makkelijk over documenten als de aangifte door de eigenaar, de vordering van de officier van justitie en eventueel de verklaring van de krakers. Hoe reageren de initiatiefnemers op de stelling dat hun voorstel in strijd kan zijn met de «effective remedy» in de zin van artikel 13 van het EVRM ter bescherming van het huisrecht als bedoeld in artikel 8 van het EVRM?

De leden van de fractie van D66 merken op dat nadat de rechter-commissaris de beschikking tot ontruiming heeft afgegeven, het niet voor de hand ligt dat de officier van justitie meteen tot ontruiming overgaat. De ontruiming moet worden voorbereid en ingepland en hangt af van de politiecapaciteit die beschikbaar moet zijn en de inzet van de politie die van andere taken moet worden afgehaald. Hoeveel dagen bovenop de drie dagen en bovenop de voorbereidingsdagen van het OM om een dossier gereed te hebben voor de rechter-commissaris, denken de initiatiefnemers dat met al deze werkzaamheden gemoeid is? Wat blijft over van de door hen geprognosticeerde tijdwinst?

Waarom regelen de initiatiefnemers dat elke ontruimingszaak naar de rechter-commissaris moet gaan? In het huidige systeem worden veel kort gedingen ingetrokken voor het tot een zitting komt. Dat scheelt de rechters, het OM en de politie veel werk. In het onderhavige voorstel moet elke zaak door de rechter-commissaris worden behandeld. Hoeveel extra werk levert dat op, nu het niet voor de hand ligt dat krakers die snel voor de rechter-commissaris moeten verschijnen, zelf het initiatief tot ontruiming zullen nemen?

Hoe reageren de initiatiefnemers op de bezwaren van de Raad voor de rechtspraak dat de strafrechtelijke jas van een in essentie civielrechtelijk geschil op allerlei punten wringt12, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Hebben de initiatiefnemers met de toetsing die zij bij de rechter-commissaris neerleggen, een beperktere toetsing voor ogen dan de toetsing die in het huidige systeem door de kortgedingrechter wordt gehanteerd? Indien ja, hoe verhoudt zich dat tot artikel 13 van het EVRM?

Kunnen de initiatiefnemers schetsen hoe zij de procedure voor de rechter-commissaris zien, zo vragen de leden van de D66-fractie. Op welke locatie hoort hij/zij de kraker(s)? Ook op andere dan werkdagen? Vallen die onder de drie dagentermijn? Het strafrecht gaat uit van individuele aansprakelijkheid in het strafrecht. Hoe gaat dit in zijn werk als de krakers niet een groep vormen?

Hoe reageren de initiatiefnemers op de vragen van de Raad voor de rechtspraak dat de krakers recht op rechtsbijstand hebben, maar dat het tijdsbestek van drie dagen om een betaalbare advocaat te vinden te kort zou kunnen zijn?13

Hoe schatten de initiatiefnemers en de regering de extra werklast voor de rechter-commissaris in? Heeft de regering daarover met de Raad voor de rechtspraak contact opgenomen? Heeft de regering de adviesorganen van tevoren geïnformeerd dat zij het wetsvoorstel ondanks de bezwaren van de adviesorganen, niet zou ontraden, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie aan de regering waarom zij de adviezen van het OM, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Raad voor de rechtspraak en de NOvA terzijde schuift en het wetsvoorstel niet ontraadt. Is dat ingegeven door politieke wenselijkheid in plaats van acht te slaan op de uitvoeringsaspecten en rechtsstatelijke argumenten die de adviesorganen aanvoeren met als uiteindelijk advies het wetsvoorstel niet in te dienen?

Willen de initiatiefnemers en de regering op de punten van kritiek van alle deskundigen reageren die de Eerste Kamer op 9 maart 2021 over dit initiatiefwetsvoorstel hebben geïnformeerd14, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de initiatiefnemers om te reageren op de overwegingen die van de zijde van het OM en van de Raad voor de rechtspraak zijn ingebracht bij de deskundigenbijeenkomst op 9 maart 2021.15 Zij vragen hen in het bijzonder in te gaan op de mogelijkheid dan wel onmogelijkheid om binnen drie dagen te beslissen voor de rechter. Voornoemde leden vragen de regering om een nadere onderbouwing van de werklast en de gevolgen voor andere rechtszaken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in welk opzicht de afweging van de rechter-commissaris anders zal zijn dan die van de civiele kortgedingrechter. Zij vragen welk effect de initiatiefnemers hierdoor zien op de termijn van beslissing. Mochten de initiatiefnemers betogen dat een marginalere toets van toepassing zal zijn, dan vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie om de waarde van artikel 13 van het EVRM (actieve remedie) te wegen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering of de politie ook de capaciteit heeft voor een eventuele versnelling en welke gevolgen dit wetsvoorstel voor de politie zal hebben.

De ChristenUnie-fractieleden vragen een nadere onderbouwing van het verleggen van de rechtsgang van de civiele rechter naar de strafrechter. Is enkel de gesuggereerde versnelling van de rechtsgang voldoende onderbouwing voor deze andere keuze? Kunnen de initiatiefnemers hierop reflecteren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De fractieleden van de PvdD merken op dat het initiatiefvoorstel de positie van de eigenaar beter beoogt te beschermen. Bij een kort geding (wat nu de praktijk is) komen de belangen van de eigenaar ten volle aan de orde en worden door diens advocaat gepresenteerd. Als het voorstel wet wordt, vindt geen kort geding meer plaats en is de toetsing van belangen aan de orde bij de rechter-commissaris. Is de eigenaar daarbij procespartij? Zo nee, hoe en door wie worden dan de belangen van de eigenaar gepresenteerd? Achten de initiatiefnemers de belangen van de eigenaar bij die afweging door de rechter beter gepresenteerd in hun voorstel dan in de praktijk van het kort geding? Zo ja, op grond van welke overwegingen? Zo nee, brengt dan het voorstel niet mede dat de belangen van de eigenaar in de rechterlijke beoordeling minder goed aan bod kunnen komen?

Het voorstel gaat ervan uit dat op grond van het EVRM er een effectief rechtsmiddel moet kunnen worden aangewend ter bescherming van het huisrecht (van de krakers). De toetsing door de rechter-commissaris vindt plaats op initiatief van de officier van justitie en niet op grond van een vordering die is ingesteld door degene die bescherming in zijn grondrecht verlangt. Achten de initiatiefnemers dat in overeenstemming met de eisen die uit het EVRM voortvloeien?

Is het volgens de initiatiefnemers vereist dat de rechter-commissaris een volle proportionaliteitstoetsing verricht? Zo nee, waarop baseren zij hun oordeel? Zo ja, hoe verdraagt zich daarmee dat (a) er voor de officier van justitie of voor de rechter geen wettelijke verplichting is om een schriftelijke uiteenzetting van (de raadsman van) de krakers over hun belangen te vragen, (b) onder omstandigheden zonder het horen van de krakers de zaak mag worden afgedaan en (c) de rechter maar 72 uur krijgt om tot een uitspraak te komen?

Indien volgens het voorstel de officier van justitie een machtiging vraagt aan de rechter-commissaris, gaat er enige tijd voorbij voordat de rechter zal hebben beslist. In die periode kan door de krakers een kortgedingprocedure worden gestart. Is de kortgedingrechter dan gehouden op de vordering uitspraak te doen? En als na een door de rechter-commissaris verleende machtiging een kort geding door de krakers wordt aangespannen, is de kortgedingrechter dan gehouden op de vordering uitspraak te doen? Indien deze vragen negatief worden beantwoord, op grond van welke wetsbepalingen en/of rechtspraak komen de initiatiefnemers dan tot hun oordeel? Als deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord, wat is dan in zulke zaken de tijdswinst die de initiatiefnemers beogen?

In de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer op 9 maart 2021 is door de vertegenwoordiger van het OM aangegeven dat de beoogde effectiviteit en tijdwinst in de praktijk niet aan de orde zal zijn.16 Kunnen de initiatiefnemers dit gemotiveerd weerspreken, en op welke feitelijke gegevens baseren zij zich daarbij?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie lezen dat het huidige kraakverbod een «kraakcarrousel» in stand houdt. Zij constateren dat dit gedrag van krakers mogelijk is, omdat de huidige wetgeving is ingericht op incidentele, losstaande misdrijven, waar het kraken zelf in toenemende mate een structureel karakter heeft. In de afgelopen jaren is keer op keer gebleken dat georganiseerde groepen krakers misbruik maken van de schorsende werking die het aanspannen van een kort geding heeft, om structureel en doelbewust crimineel gedrag voort te zetten en op deze manier de rechtsstaat te ondermijnen. Het lukt deze krakers om, ondersteund door professioneel juridisch advies, van pand naar pand te hoppen. De leden van de SGP-fractie constateren dat in het voorliggende wetsvoorstel weinig tot niets wordt uitgesproken over de aanpak van deze kraakcarrousel of het ontmoedigen van het steeds opnieuw van pand naar pand hoppen. Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven hoe het wetsvoorstel dit fenomeen concreet bestrijdt, om het structurele karakter van kraken tot een halt te roepen?

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel; verschil oude en nieuwe procedure

De leden van de SGP-fractie constateren dat het OM een advies heeft uitgebracht dat mede betrekking heeft op de beoogde tijdwinst. Zij constateren dat het OM erop wijst dat dit wetsvoorstel de handhaving alleen maar lastiger maakt en veel meer capaciteit gaat kosten bij politie, OM en rechters, terwijl het voorstel geen of nauwelijks tijdwinst oplevert. Integendeel: na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zullen spoedontruimingen niet meer mogelijk zijn, zo stelt het OM.17 De leden van de SGP-fractie constateren dat de Raad voor de rechtspraak eveneens negatief geadviseerd heeft en stelt dat het een misvatting is te veronderstellen dat de termijnen bij de rechter-commissaris voor het nemen van dezelfde beslissing korter zullen zijn dan bij de civiele kort geding rechter. De verschuiving van een beslissing in kort geding naar een beslissing door de rechter-commissaris maakt – aldus de Raad – de door de rechter te maken afweging niet anders, omdat met dezelfde zorgvuldigheid getoetst dient te worden.18 De leden van de SGP-fractie constateren voorts dat zowel het OM als de Raad voor de rechtspraak het beoogde doel – een snellere ontruiming – niet reëel achten.19 Tevens constateren voornoemde leden dat het nog maar de vraag is of de aanname in de memorie van toelichting dat de officier van justitie na de door de rechter-commissaris verleende machtiging onmiddellijk de ontruiming zal bevelen20, juist is. De ontruiming moet immers worden voorbereid en ingepland, en is afhankelijk van de beschikbaarheid en inzet van politiecapaciteit, terwijl de politie ook andere taken heeft. Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven hoe de tijdwinst die dit wetsvoorstel beoogt, ook voor daadwerkelijke tijdwinst in de praktijk zorgt? Kan worden aangegeven of hier voldoende capaciteit voor is bij bovengenoemde instanties?

Verder wijzen de leden van de SGP-fractie erop dat het wetsvoorstel leidt tot een omkering van de bewijslast. In de bestaande situatie moet de kraker het initiatief nemen om zijn huisrecht te behouden. Door dit wetsvoorstel komt de bewijslast bij het OM te liggen, met alle consequenties van dien, met name op het terrein van tijdverlies. Waarom achten de initiatiefnemers dit acceptabel?

De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel een verschuiving van de civiele rechter naar de strafrechter beoogt. Zij constateren dat bij het kraken van een woning het eigendomsrecht van de eigenaar van het gebouw tegenover het huisrecht van de kraker staat. Het wetsvoorstel beoogt dit in de kern civielrechtelijk belangenconflict door de rechter-commissaris strafrechtelijk te laten beslechten. Voornoemde leden constateren dat gelet op het publiekrechtelijke karakter van het strafrecht, er geen effectieve weging kan plaatsvinden van de belangen van de eigenaar. Kan de regering aangeven of de rechter-commissaris voldoende onderlegd is om binnen het korte tijdsbestek van drie dagen tot een afweging tussen deze civielrechtelijke belangen te komen?

Deze leden vragen de initiatiefnemers en de regering of de marginale toetsing van de rechter-commissaris voldoende is om te kunnen oordelen of de ontruiming «necessary in a democratic society» is en of gesproken kan worden van een «pressing social need» en, in het bijzonder, of deze proportioneel is gezien gelet op het doel dat wordt beoogd.

Bestuurlijke en financiële gevolgen

De leden van de SGP-fractie constateren dat dit wetsvoorstel een snellere ontruiming in het voordeel van de eigenaar van de woning beoogt door middel van het afgeven van een executoriale titel door de rechter-commissaris. Zij constateren dat dit gratis is voor de woningeigenaar, maar dat dit op kosten van de samenleving gebeurt. Kunnen de initiatiefnemers en de regering toelichten waarom het strafrecht zich voor deze problematiek moet lenen?

Deze leden constateren dat kraken op grond van de huidige wet behalve strafrechtelijk ook civielrechtelijk kan worden aangepakt door middel van het vorderen van ontruiming in kort geding, waarna de deurwaarder ontruimt. Kunnen initiatiefnemers en de regering aangeven wat het noodzakelijke karakter van dit wetsvoorstel is om van het strafrecht als ultimum remedium nu het uitgangspunt te maken?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de antwoorden met belangstelling tegemoet. Onder voorbehoud van ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag en de beantwoording van de regering uiterlijk vrijdag 19 maart 2021, 18.00 uur, acht de commissie het voorstel gereed voor plenaire behandeling op dinsdag 23 maart 2021.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2020/21, 35 296, B.

X Noot
3

Bijlage «Advies Nederlandse Orde van Advocaten» bij: Kamerstukken II 2020/21, 35 296, nr. 10, p. 6.

X Noot
4

Kamerstukken II 2020/21, 35 296, nr. 17, p. 32.

X Noot
5

Bijlage «Rapport «Van ontruimen naar inruimen»» bij: Kamerstukken II 2015/16, 31 560, nr. 36.

X Noot
6

Kamerstukken I, 2020/21, 35 296, B.

X Noot
7

Kamerstukken I, 2020/21, 35 296, B.

X Noot
8

Kamerstukken I, 2020/21, 35 296, B.

X Noot
9

Kamerstukken I, 2020/21, 35 296, B, annex1 VNG, Position Paper Deskundigenbijeenkomst Initiatiefvoorstel Wet handhaving kraakverbod, 5 maart 2021.

X Noot
10

Kamerstukken I, 2020/21, 35 296, B, annex2 OM, Position Paper Effecten Wet handhaving kraakverbod: Verhoogde werkdruk en tijdsverlies, 8 maart 2021.

X Noot
11

Kamerstukken II 2020/21, 35 296, nr. 11, p. 5.

X Noot
12

Kamerstukken II 2020/21, 35 296, nr. 11, p. 5.

X Noot
13

Kamerstukken II 2020/21, 35 296, nr. 11, p. 8.

X Noot
14

Kamerstukken I 2020/21, 35 296, B.

X Noot
15

Kamerstukken I 2020/21, 35 296, B.

X Noot
16

Kamerstukken I 2020/21, 35 296, B.

X Noot
17

Bijlage «Advies Openbaar Ministerie» bij: Kamerstukken II 2020/21, 35 296, nr. 10, p. 5 en 6.

X Noot
18

Bijlage «Advies Openbaar Ministerie» bij: Kamerstukken II 2020/21, 35 296, nr. 10, p. 5; Kamerstukken II 2020–2021, 35 296, nr. 11, p. 3.

X Noot
19

Kamerstukken II 2020–2021, 35 296, nr. 11, p. 3.

X Noot
20

Kamerstukken II 2020/21, 35 296, nr. 6, p. 10.

Naar boven