35 289 Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES inzake het verstrekken van aanvullende middelen in verband met bijzondere omstandigheden

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

Vastgesteld 12 februari 2020

De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij begrijpen de ratio om uit het landelijke budget voor het beroepsonderwijs een bedrag te reserveren dat uitgekeerd kan worden in geval van bijzondere omstandigheden. Deze leden hebben enkele vragen over de toewijzing van de aanvullende middelen. Zij begrijpen goed dat het gaat om bijzondere situaties en dat derhalve geen algemene inhoudelijke criteria zijn op te stellen, maar vragen wel aan de regering toe te lichten hoe willekeur wordt voorkomen. Zijn de genoemde vijf afwegingsgronden voldoende om willekeur te voorkomen?

In de memorie van toelichting geeft de regering enkele situaties die als voorbeeld kunnen dienen voor de bijzondere omstandigheden op basis waarvan de aanvullende middelen uitgekeerd kunnen worden. In welke mate gaat het in deze voorbeelden om bijzondere omstandigheden als met de middelen ook de negatieve effecten van gevoerd overheidsbeleid, zoals het Techniekpact, worden ondervangen? Zijn de gevolgen van het huidige beleid beter in kaart te brengen, zodat op voorhand betere ondersteuning geboden kan worden, in plaats van achteraf zoals met het voorliggende wetsvoorstel?

Het overdragen van opleidingen aan andere mbo-instellingen hoeft niet alleen een daling van het leerlingenaantal als oorzaak te hebben. Net als in het basis-, speciaal en voortgezet onderwijs, heeft ook het beroepsonderwijs te kampen met de risico’s van het lerarentekort, zoals vorig jaar werd vermeld in De Staat van het Onderwijs. Is het voorliggende wetsvoorstel ook een deel van de oplossing om de negatieve effecten van het lerarentekort te verhelpen? In hoeverre is de invloed van de arbeidsmarkt leidend in het aanbieden van opleidingen en daarmee bepalend voor de ondersteuning van de overheid?

In het hoger onderwijs heeft de commissie-Van Rijn advies gegeven over de mogelijke aanpassingen in het bekostigingssysteem van het hoger onderwijs. Dit heeft onder andere geleid tot een vergroting van de vaste voet en verkleining van de flexibele studentgebonden financiering, waar de beschreven voorbeelden een relatie mee hebben. Kan de regering reflecteren op hoe de bevindingen van de commissie-Van Rijn ook relevant zouden kunnen zijn op het beroepsonderwijs? Wat maakt het beroepsonderwijs als sector anders waardoor gekozen is voor het voorliggende wetsvoorstel en niet voor vergelijkbare aanpak als in het hoger onderwijs?

De commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bikker

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman


X Noot
1

Samenstelling:

Essers (CDA), Ganzevoort (GL), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Nooren (PvdA), Pijlman (D66) (ondervoorzitter), Schalk (SGP), Bikker (CU) (voorzitter), Klip-Martin (VVD), De Bruijn-Wezeman(VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Van der Burg (VVD), Cliteur (FVD), Dessing (FVD), Doornhof (CDA), Gerbrandy (OSF), Nanninga (FVD), Nicolaï (PvdD), Pouw-Verweij (FVD), vac. (Fractie-Otten), Veldhoen (GL), Vendrik (GL), Van der Voort (D66)

Naar boven