Met belangstelling heb ik kennis genomen van het nader voorlopig verslag van de vaste
commissie voor Economische Zaken en Klimaat en voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Graag beantwoord ik de gestelde vragen.
Naar aanleiding van het gestelde in de memorie van het antwoord vragen de leden van
de PVV-fractie of er binnen de huidige overeenkomsten met België, Duitsland en Frankrijk
een mogelijkheid is om meer laagcalorisch gas te leveren dan nu het geval is, en zo
ja, of dit afdwingbaar is door deze landen.
Bij de ramingen voor de in de komende jaren te leveren hoeveelheden laagcalorisch
gas wordt uitgegaan van de fysieke behoefte aan deze kwaliteit gas. Deze behoefte
wordt ingeschat door de transmissiesysteembeheerders van de betrokken landen die daarbij
uitgaan van de afgesproken reductie van de Nederlandse exporten met gemiddeld 10%
per jaar tussen 2020 en 2030 en de daarvoor in gang gezette ombouwoperaties. Commerciële
afspraken spelen hierbij geen rol.
Wat verder geldt is dat Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling
van de gasleveringszekerheid bepaalt dat lidstaten geen maatregelen mogen nemen die
de gasstroom binnen de interne markt op enig moment onnodig beperken en dat er ook
geen maatregelen mogen worden genomen die de gasleveringssituatie in een andere lidstaat
ernstig in gevaar brengen. De afspraken die zijn gemaakt over de afbouw van de export
van laagcalorisch gas passen binnen de kaders van deze verordening.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie of Nederland verplicht meer laagcalorisch
gas moet leveren indien het COVID-19-virus een vertraging van de ombouw in het buitenland
veroorzaakt.
Zoals hiervoor aangegeven wordt de hoeveelheid te leveren laagcalorisch gas bepaald
op basis van de fysieke behoefte die wordt ingeschat door de transmissiesysteembeheerders
van de betrokken landen. Mocht er als gevolg van het COVID-19-virus een vertraging
in de ombouw optreden, dan kan dit dus tot gevolg hebben dat er wellicht meer laagcalorisch
gas moet worden geleverd in de komende jaren dan thans voorzien in de ramingen van
de transmissiesysteembeheerders. Het is echter nog te vroeg om nu al aan te geven
of er daadwerkelijk sprake zal zijn van vertraging en wat daarvan de gevolgen zijn.
Ik houd wat dit betreft nauwlettend de vinger aan de pols via de op mijn initiatief
ingestelde Task Force Monitoring Ombouw Buitenland (Task Force L-Gas Market Conversion).
Ik verwacht eind juni meer duidelijkheid te hebben op dit punt. Zie ook mijn brief
van 8 april jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 742).
Tot slot vroegen de leden van de PVV-fractie of het laagcalorisch gas dat Nederland
moet leveren enkel afkomstig is uit Nederlandse gasvelden of dat er ook laagcalorisch
gas wordt geleverd uit een stikstoffabriek.
Laagcalorisch gas bestaat uit gas uit het Groningenveld waaraan hoogcalorisch gas
is toegevoegd, of uit hoogcalorisch gas waaraan stikstof is toegevoegd in één van
de stikstofinstallaties. Het hoogcalorisch gas kan in beide gevallen afkomstig zijn
uit Nederlandse kleine gasvelden of uit het buitenland. Over het gasjaar 2018–2019
bedroeg de totale vraag naar laagcalorisch gas ca. 49,5 miljard Nm3. In deze totale vraag werd voor het grootste deel voorzien met hoogcalorisch gas
waaraan stikstof is toegevoegd (32,5 miljard Nm3) en voor het overige deel (17,5 miljard Nm3) met laagcalorisch gas uit het Groningenveld. Dit geldt ook voor het gas dat aan
buitenland wordt geleverd (omvang van de vraag uit het buitenland was 25,5 miljard Nm3).
Overigens is het de verwachting dat na de ingebruikname van de nieuwe stikstof-installatie,
voorzien voor het tweede kwartaal 2022, het dan nog benodigde volume aan gas uit het
Groningenveld in een qua temperatuur gemiddeld jaar nihil is. Gas uit de stikstof-installaties
zal dan voorzien in vrijwel de gehele vraag aan laagcalorisch gas, in binnen- én buitenland
en ook als de ombouw in het buitenland vertraging oploopt.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E. Wiebes