35 275 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2020)

Nr. 11 AMENDEMENT VAN HET LID KWINT C.S.

Ontvangen 19 november 2019

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IA ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7, vijfde lid, vervalt.

B

Artikel 7aa vervalt.

C

In artikel 11 vervalt het derde lid, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

D

In artikel 15, tweede lid, vervalt onderdeel b alsmede de aanduiding «a.».

E

Artikel 25 vervalt.

II

Na artikel XVIIE worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XVIIEA WET OP DE STUDIEFINANCIERING

Artikel 150 van de Wet op de studiefinanciering vervalt.

ARTIKEL XVIIEB WET OP HET KINDGEBONDEN BUDGET

De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, zevende en achtste lid, wordt «6,75%» telkens vervangen door «7,30%».

B

Artikel 6a vervalt.

ARTIKEL XVIIEC WET STUDIEFINANCIERING 2000

In artikel 14.1., derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 wordt «150» vervangen door «148».

Toelichting

Artikel 7aa van de Algemene Kinderbijslagwet bepaalt kort gezegd dat geen recht op kinderbijslag bestaat ten aanzien van minderjarigen die studiefinanciering ontvangen. Dit amendement beoogt die bepaling te laten vervallen met het gevolg dat ten behoeve van deze minderjarigen wel een aanspraak op kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget bestaat. Ook wordt in dit amendement geregeld dat de bijverdiengrens voor kinderbijslag wordt afgeschaft. Door de invoering van het leenstelsel is de financiële positie van minderjarige studenten en hun ouders verslechterd. Een groot deel van de kosten voor 16- en 17-jarigen is voor onderwijs. De verslechterende financiële positie is daarmee ook slecht voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, juist voor minderjarigen. Er is ook sprake van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling ten opzichte van leeftijdgenoten in het mbo: ouders van mbo’ers hebben namelijk wel recht op ondersteuning van de kindregelingen, terwijl de mbo’er bovendien zelf geen lesgeld verschuldigd is. Tenslotte levert het schrappen van de uitzondering op het recht op de kindregelingen in geval het kind recht op studiefinanciering heeft ook een vereenvoudiging van de regeling op, zie ook de beleidsdoorlichting van artikel 10 Tegemoetkoming ouders (Kamerstukken II 2018/19, 30982, nr. 46, bijlage A, p. 85). Eerder is de regering per motie Bisschop (Kamerstukken II 2017/18, 34775 XV, nr. 37) verzocht om ouders van minderjarigen toegang tot kinderbijslag te laten behouden, ongeacht de keuze voor een opleiding.

Het gaat om naar schatting 22.500 studenten in het hoger onderwijs die door de maatregel gemiddeld iets meer dan twee kwartalen voorafgaand aan hun 18e verjaardag in aanmerking komen voor kinderbijslag en (indien van toepassing) kindgebonden budget. Uitgaande van dat aantal zouden de kosten voor het schrappen van de artikelen circa € 54 miljoen bedragen.

Dekking wordt gevonden in het verhogen van het percentage waarmee voor paren en alleenstaanden hun aanspraak op kindgebonden budget wordt afgebouwd, indien zij meer verdienen dan het drempelinkomen. Dit afbouwpercentage wordt verhoogd van 6,75% naar 7,30%.

Kwint Gijs van Dijk Renkema Van Raan

Naar boven