Inleiding
De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking
van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar nader voorlopig verslag van 18 mei
2020 met betrekking tot het wetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag met de Verenigde
Staten van Amerika inzake de totstandkoming van een raamwerk voor samenwerking op
het gebied van defensieaangelegenheden (hierna te noemen: Raamverdrag). Met belangstelling
is hiervan kennisgenomen. In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt de gestelde
vraag, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, beantwoord.
Vraag van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van antwoord dat de regering
op grond van artikel 3 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden van mening
is dat dit raamverdrag geen koninkrijksaangelegenheid is. Deze leden vinden dit niet
overtuigend omdat in artikel 3 van het Statuut expliciet en als eerste genoemd worden:
Nu dit raamverdrag betrekking heeft op de buitenlandse betrekkingen en de verdediging
van het Koninkrijk, te weten samenwerking op het gebied van defensieaangelegenheden,
is niet in te zien waarom het niet onder koninkrijksaangelegenheden zou vallen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om een dragende argumentatie
te leveren dan wel het verdrag alsnog aan te merken als koninkrijksaangelegenheid
en dienovereenkomstig te handelen.
Antwoord
Het Raamverdrag is geen verdrag dat valt onder het eerste lid, sub a) van artikel
3 van het Statuut. Het betreft geen verdrag tot handhaving van de onafhankelijkheid
en de verdediging van het Koninkrijk, dat voor het gehele Koninkrijk verplicht zou
moeten gelden. Het Raamverdrag biedt enkel een juridisch kader op basis waarvan de
totstandkoming van samenwerkingsactiviteiten op defensiegebied met de Verenigde Staten
kan worden vereenvoudigd en versneld.
Het is gebruikelijk om afspraken over samenwerkingsactiviteiten op defensiegebied
vast te leggen in Memoranda of Understanding (MoU’s). Het Raamverdrag kan worden ingeroepen in bilaterale MoU’s op materieel en
operationeel gebied. Het Raamverdrag bepaalt niet de inhoud van die MoU’s, maar legt
de belangrijkste standaardbepalingen vast, waaronder bepalingen inzake aansprakelijkheid,
uitwisseling en bescherming van informatie, bruikleen van materieel, logistieke ondersteuning
en uitwisseling van personeel. Artikel 2 van het Raamverdrag geeft aan dat toekomstige
MoU’s uitsluitend onderworpen zijn aan het Raamverdrag indien het verdrag expliciet
wordt ingeroepen in deze MoU’s. Er bestaat dus, ook bij gelding van het verdrag voor
een land van het Koninkrijk, geen verplichting om het Raamverdrag in te roepen.
De sluiting van verdragen valt onder de buitenlandse betrekkingen overeenkomstig het
eerste lid, sub b) van artikel 3 van het Statuut. Alleen het Koninkrijk, en niet elk
land afzonderlijk, geldt als rechtssubject in de zin van het volkenrecht. Alleen het
Koninkrijk kan volkenrechtelijk relaties hebben met andere staten. Verdragen kunnen
ook slechts door het Koninkrijk worden gesloten. Het sluiten van een verdrag is daarmee
een Koninkrijksaangelegenheid. Dit betekent echter niet dat elk verdrag verplicht
voor het hele Koninkrijk zou moeten gelden. Het Koninkrijk kan verdragen sluiten ten
behoeve van een of meer delen van het Koninkrijk.
In het geval van het Raamverdrag hebben de partijen de wens uitgesproken het verdrag
in de toekomst uit te breiden tot de Caribische delen van het Koninkrijk. Om uitdrukking
te geven aan die wens is in artikel XII van het verdrag de mogelijkheid opgenomen
om de gelding van het verdrag op een later moment uit te breiden tot de Caribische
delen van het Koninkrijk. Het is aan de Caribische delen zelf om te beslissen of ze
de gelding van het verdrag voor hun land wensen.
De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten