35 260 (R2131) Goedkeuring van het op 2 juli 2018 te Washington tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake de totstandkoming van een raamwerk voor samenwerking op het gebied van defensieaangelegenheden, met bijlage (Trb. 2018, 125 en Trb. 2019, 102)

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING1

Vastgesteld 24 februari 2020

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog een aantal vragen aangaande de medegelding voor de landen binnen het Koninkrijk en de rol van de Koninkrijksregering. Het lid van de OSF-fractie sluit zich aan bij de vragen van de GroenLinks-fractie.

Het voorliggende voorstel betreft een rijkswet met een verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake een juridisch raamwerk voor samenwerking op het gebied van defensieaangelegenheden. Wat is de reden dat de andere landen in ons Koninkrijk nog niet hebben aangegeven medegelding van het verdrag te willen? Wanneer en welke communicatie is er geweest tussen de Nederlandse regering en de overige landen inzake medegelding?

Wat zijn de gevolgen als de andere landen beslissen geen medegelding te wensen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Welk effect heeft dit op de reeds geplande en aan de gang zijnde militaire activiteiten van de Nederlandse en de Amerikaanse regering binnen de andere landen van ons Koninkrijk?

Kan het zo zijn dat, op het moment dat een land binnen ons Koninkrijk geen medegelding wenst, verschillende juridische regimes ontstaan binnen onze Memoranda of Understanding? Indien niet, waarom is dan dit verdrag nodig als het kennelijk in delen van het Koninkrijk ook zonder kan?

Kan de Koninkrijksregering worden aangesproken op de keus van de andere landen in het Koninkrijk om geen medegelding te wensen? Voert de Koninkrijksregering een actief beleid om medegelding in het volledige Koninkrijk te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en is de regering van plan dit de komende tijd wel te doen? Zo ja, op welke wijze?

SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel ter goedkeuring van het raamverdrag met de Verenigde Staten inzake samenwerking op defensiegebied en hebben daarover nog enkele vragen. Het lid van de OSF-fractie sluit zich aan bij de vragen van de SP-fractie.

De voornoemde leden begrijpen uit de memorie van toelichting dat dit raamverdrag gesloten is op verzoek van de Verenigde Staten.2 Voornoemde leden vragen de regering wanneer de Amerikaanse regering deze wens voor het eerst geuit heeft en op welk niveau? Heeft de Amerikaanse regering daarbij de redenen voor dit verzoek aangegeven? Heeft de regering meteen positief gereageerd op dit verzoek? Hebben de verslechterende trans-Atlantische betrekkingen, volgens velen het gevolg van het optreden en de houding van de regering Trump, nog een rol gespeeld in de overwegingen van de regering ten aanzien van de vraag al dan niet de Amerikaanse wens om te komen tot dit verdrag te honoreren?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie welke belangen Nederland heeft bij dit verdrag. Kan de regering hier iets meer over zeggen dan de algemeenheid dat de VS een belangrijke bondgenoot is waarmee nauwe samenwerking van groot belang is? Op welke concrete wijze draagt dit verdrag bij tot de veiligheid van Nederland bovenop de multilaterale samenwerking binnen het NAVO-bondgenootschap? Wat verandert er concreet door dit verdrag; wat is na ratificatie van dit verdrag – qua samenwerking of anderszins – mogelijk wat eerder nog niet mogelijk was?

Volgens de regering «kan toestemming worden gegeven tot ongehinderde toegang tot en het ongehinderd gebruik van gebouwen en terreinen binnen het Koninkrijk der Nederlanden», maar bestaat er «geen verplichting om de ongehinderde toegang tot en het ongehinderd gebruik van deze gebouwen en terreinen daadwerkelijk te verlenen».3 De leden van de SP-fractie vragen of het niet ook thans reeds mogelijk is om een dergelijke toestemming te geven (dan wel te weigeren) en wat er dan op dit punt verandert na invoering van het verdrag?

Ten aanzien van het betreffende verdragsartikel stelt de regering in de memorie van toelichting dat die eenzijdig is bepaald omdat samenwerking plaatsvindt op Nederlands grondgebied en het niet waarschijnlijk is dat Nederland toegang tot Amerikaanse faciliteiten nodig zou hebben.4 De leden van de SP-fractie begrijpen deze redenering niet helemaal. Dat deze situatie nu zo is hoeft toch niet te betekenen dat dit in de toekomst niet anders zou kunnen zijn? En ook als er vooralsnog geen gebruik van gemaakt hoeft te worden had uit oogpunt van gelijkwaardigheid en wederkerigheid deze bepaling toch ook heel goed tweezijdig kunnen zijn? Of stuitte dit op bezwaren van de Verenigde Staten, zo vragen de leden van de SP-fractie?

Voorts vragen voornoemde leden of het denkbaar zou zijn of Nederland een dergelijk verdrag ook met andere NAVO-landen afsluit als die de wens daartoe zouden kenbaar maken? Zou de regering dat een wenselijke ontwikkeling vinden? En zo nee, waarom niet?

Ten slotte hebben de leden van de SP-fractie nog enkele vragen over transparantie en democratische controle. In de memorie van toelichting staat dat in navolging van dit raamverdrag te sluiten Memoranda of Understanding (MoU) niet juridisch bindend zijn maar zullen verwijzen naar het bindende voorliggende verdrag.5 Begrijpen de leden van de SP-fractie het goed dat dit betekent dat wat er in een MoU staat wel indirect juridisch bindend is in zoverre het zijn basis vindt in het juridisch bindende raamverdrag, met andere woorden dat het raamverdrag indirect de in een MoU gemaakte afspraken juridisch bindend maakt?

Indien dit volgens de regering niet het geval is, betekent dit dan dat het niet naleven van de in een MoU gemaakte afspraken op geen enkele wijze gezien kan worden als een schending van het raamverdrag? Klopt het dat geen enkele MoU als zodanig aan het parlement zal worden voorgelegd, ook niet in geredigeerde vorm, dat wil zeggen met weglating van vertrouwelijke delen? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Naar mening van de leden van de SP-fractie zou dit mogelijke negatieve consequenties hebben voor de parlementaire controle en democratische verantwoording. De voornoemde leden vragen de regering om haar zienswijze in dezen.

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie of de regering een inschatting kan geven van het aantal MoU’s dat zij verwacht de komende jaren met de VS overeen te komen op basis van dit verdrag? Wordt op dit moment al onderhandeld of althans met de Amerikaanse regering gesproken over een mogelijk MoU, anticiperend op ratificatie van het verdrag na goedkeuring door de Eerste Kamer?

De leden van de vaste commissie zien de memorie van antwoord van de regering binnen vier weken met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Apeldoorn

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk


X Noot
1

Samenstelling:

Faber-van de Klashorst (PVV), Ganzevoort (GL), Van Apeldoorn (SP) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Jorritsma-Lebbink (VVD), Knapen (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Koole (PvdA), Teunissen (PvdD), Van Rooijen (50PLUS), arbouw (VVD), Van Ballekom (VVD) (1e ondervoorzitter), Beukering (FvD), Bezaan (PVV), Dittrich (D66), Gerbrandy (OSF), Huizinga-Heringa (CU) (2e ondervoorzitter), Karimi (GL), Kluit (GL), Moonen (D66), Van Pareren (FVD), Vos (PvdA), De Vries (Fractie-Otten), Van Wely (FVD)

X Noot
2

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 260 Nr. 3, Blz. 2

X Noot
3

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 260 Nr. 3, Blz. 6

X Noot
4

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 260 Nr. 3, Blz. 7

X Noot
5

Kamerstukken II, 2018–2019, 35 260 Nr. 3, Blz. 4

Naar boven