De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij
hebben enkele vragen.
2. Militaire autoriteit
De leden van de VVD-fractie constateren dat het openbaar ministerie (OM) in zijn advies
erop wijst dat niet duidelijk is wie met «militaire autoriteit» in artikel 10, tweede
lid, van de Wet militaire strafrechtspraak wordt bedoeld. Voornoemde leden hebben
de reactie op het advies van het OM gelezen (Kamerstuk 35 206 (R2127), nr. 3, p. 1–2), maar daarin lezen zij geen antwoord op de vraag van het OM. Er staat alleen
dat de militaire autoriteit tijdens de uitzonderingstoestand per koninklijk besluit
kan worden aangewezen. Kan de regering duidelijkheid verschaffen welke personen, instanties
en/of organen in aanmerking zouden kunnen komen om als militaire autoriteit te worden
aangewezen?
3. Artikel I, onderdeel K
De leden van de VVD-fractie lezen dat een militair een officier-raadsman voor juridische
bijstand kan inroepen. Deze officier-raadsman heeft een daarop toegesneden scholing
ontvangen, maar hij is geen advocaat. Deze leden begrijpen hieruit dat het mogelijk
is dat rechtsbijstand kan worden verleend door iemand anders dan een advocaat. Is
dit correct? Hoe verhoudt dit zich tot artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens? Moet dit in lijn worden gezien met de plannen van de Minister voor Rechtsbescherming
om rechtsbijstand door paralegals toe te staan (Kamerstuk 31 753, nr. 155, p. 13)? In het verlengde daarvan, kan er meer gezegd worden over de toezegging van
de Minister voor Rechtsbescherming dat paralegals in beginsel in gelijke mate de mogelijkheid
krijgen als aanbieder van diensten op de markt voor gesubsidieerde rechtsbijstand
te opereren (Kamerstuk 31 753, nr. 158, p. 49)? Op welke wijze wil de Minister voor Rechtsbescherming dit regelen?
4. Artikel I, onderdeel L
De leden van de VVD-fractie lezen dat in artikel 24, tweede lid, van de Wet militaire
strafrechtspraak een verwijzing naar het Wetboek van Strafvordering wordt aangepast.
Deze wijziging is al aangekondigd in de memorie van toelichting van de Wijziging van
het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van
bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen (Kamerstuk 34 159). Het betreffende wetsvoorstel is op 19 februari 2015 naar de Kamer gestuurd en de
wet is op 1 maart 2017 in werking getreden. Deze leden vragen of dit betekent dat
er nu al ruim twee jaar een verkeerde verwijzing staat in de Wet militaire strafrechtspraak?
Wat zijn hiervan de gevolgen? Was het niet beter geweest deze verkeerde verwijzing
eerder recht te zetten?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Schoor