Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 35186 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 35186 nr. 3 |
Sinds 2011 is er op Cuba sprake van een politiek en economisch hervormingsproces, ingezet door toenmalig president Raúl Castro. Mede door deze hervormingen halen steeds meer landen, waaronder Nederland en verschillende andere EU-lidstaten, de diplomatieke betrekkingen met Cuba aan. Doel van deze nauwere relatie is de hervormingsgezinde krachten in Cuba te ondersteunen en het hervormingsproces te versnellen en te versterken.
Met voorliggend verdrag tussen enerzijds de Europese Unie (hierna: EU) en haar lidstaten en, anderzijds de Republiek Cuba (hierna: Cuba) hoopt ook de EU een gelijkwaardige bilaterale relatie op te zetten en de dialoog met Cuba aan te gaan. Daarnaast vormt voorliggende Overeenkomst een formele vastlegging van de reeds bestaande bilaterale relaties tussen Cuba en verschillende EU-lidstaten, en van de economische samenwerking tussen Cuba en die EU-lidstaten.
Het EU-beleid ten aanzien van Cuba werd lange tijd bepaald door het in 1996 door de Raad aangenomen Gemeenschappelijk Standpunt1 ten aanzien van Cuba. Aanleiding voor het aannemen van het Gemeenschappelijk Standpunt vormde de slechte situatie op het gebied van mensenrechten, levensstandaarden en democratie in Cuba. Het Gemeenschappelijk Standpunt werd zonder overleg met Cuba aangenomen en was daarmee unilateraal van karakter. Het Gemeenschappelijk Standpunt bood Cuba een vooruitzicht op verbeterde economische betrekkingen maar stelde politieke hervormingen in Cuba, met name op het gebied van mensenrechten, als voorwaarde voor volwaardige bilaterale betrekkingen. Het Gemeenschappelijk Standpunt werd door Cuba vanwege het unilaterale karakter en de passages over democratisering beschouwd als een inbreuk op zijn nationale soevereiniteit en zette de Cuba-EU relaties onder druk. De door Cuba ingezette hervormingen maken het mogelijk om de relatie tussen de EU en Cuba te intensiveren, op basis van dialoog.
Cuba en de EU onderhouden diplomatieke betrekkingen sinds 1988. In 2003 opende de EU een vertegenwoordiging in Havana. In hetzelfde jaar werden de diplomatieke betrekkingen stopgezet vanwege de arrestatie van 75 journalisten en politieke activisten door de Cubaanse regering. De EU legde daarnaast sancties op. Deze werden in 2005 opgeschort en in 2008 opgeheven. Na de benoeming van Raúl Castro tot president in 2008 werden de betrekkingen genormaliseerd en startten Cuba en de EU een politieke dialoog op hoog niveau. In datzelfde jaar werd de EU-vertegenwoordiging in Havana opgewaardeerd tot een volwaardige ambassade.
Sinds 2012 wordt er in EU-verband gesproken over een nieuwe invulling van de relatie met Cuba. Directe aanleiding daarvoor vormde het hervormingsproces dat door toenmalig president Raúl Castro in 2011 werd ingezet. De regering en de EU achtten het wenselijk deze stappen te ondersteunen en waar mogelijk te versnellen. Om die reden besloot de regering de bilaterale betrekkingen met Cuba aan te halen en in te zetten op dialoog en samenwerking, ook in EU-verband. Uitgangspunt daarbij is dat engageren effectiever is dan isoleren. Hoewel het Gemeenschappelijk Standpunt uit 1996 belangrijke inhoudelijke handvatten bevat over mensenrechten en politieke hervormingen was een nieuw EU-beleid gericht op dialoog noodzakelijk om Cuba verder te engageren. Het Gemeenschappelijke Standpunt beperkte de mogelijkheden tot engagement, ook vanwege de Cubaanse ontevredenheid over het aannemen van het Standpunt.
In januari 2014 bracht een van mijn voorgangers, Minister van Buitenlandse Zaken Timmermans, een bezoek aan Cuba. Dit bezoek heeft tevens bijgedragen aan de start van de onderhandelingen tussen Cuba en de EU over een bilateraal akkoord, te weten de voorliggende Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking (Political Dialogue and Cooperation Agreement, PDCA). De Raad van de Europese Unie nam op 10 februari 2014 het onderhandelingsmandaat aan waarmee de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid werden gemachtigd om te onderhandelen over een verdrag. Nederland speelde een actieve rol in de discussie rondom de totstandkoming van het onderhandelingsmandaat. Mede dankzij de Nederlandse inzet was er in het mandaat nadrukkelijk aandacht voor mensenrechten en democratie. Daarnaast heeft de Raad mede door inzet van Nederland vastgelegd dat het Gemeenschappelijk Standpunt uit 1996 op tafel blijft tot er een EU-Cuba akkoord is dat mensenrechten en democratisering adequaat adresseert. De onderhandelingen over het PDCA werden tijdens de 7e onderhandelingsronde in maart 2016 afgerond.
Gedurende het onderhandelingsproces werd duidelijk dat Cuba de intrekking van het Gemeenschappelijk Standpunt als voorwaarde zag voor ondertekening van het PDCA. Verschillende lidstaten waren eveneens voorstander van het vroegtijdig intrekken van het Gemeenschappelijk Standpunt. Mede dankzij de inzet van Nederland kwam de Raad overeen het Gemeenschappelijk Standpunt gelijktijdig met ondertekening van het PDCA in te trekken. De Raadsbesluiten daartoe werden op 4 november 2016 door de 28 lidstaten unaniem aangenomen.2 De Raad heeft bepaald dat het PDCA een gemengd karakter heeft en daarom door de parlementen van de Lidstaten geratificeerd moet worden. In afwachting van ratificatie zijn delen van het verdrag voorlopig toegepast, waaronder relevante passages over mensenrechten en politieke hervormingen. In de tussentijd blijven Nederland en de EU zich voortdurend inzetten ter verbetering van de mensenrechten- en politieke situatie op Cuba.
Op 12 december 2016 werd het PDCA door Cuba, de EU en de EU-lidstaten ondertekend. Op ditzelfde moment werd het Gemeenschappelijk Standpunt ingetrokken.
De doelstelling van de overeenkomst is om de banden tussen Cuba en de EU te consolideren en te verdiepen door een versterking van de politieke dialoog (deel II), sectorale samenwerking (deel III), en economische en handelsbetrekkingen (deel IV). Voor Nederland is het nadrukkelijk van belang dat de EU middels voorliggende overeenkomst het moderniseringsproces van de economie en de maatschappij in Cuba ondersteunt en versterkt. Om die reden is er in het verdrag veel aandacht voor het versterken van mensenrechten en democratie (artikel 1.5, 2c, 5 en titel II), het bereiken van duurzame ontwikkeling (o.a. in artikel 14, 47, 54 en 77) en het beëindigen van discriminatie in alle vormen (artikel 13, 43 en 44). Daarnaast bevestigen de partijen in artikel 5 dat er binnen het kader van de politieke dialoog van voorliggend verdrag een mensenrechtendialoog wordt opgezet. Het doel van deze dialoog is te komen tot praktische en concrete samenwerking op het gebied van mensenrechten. Voorafgaand aan de formele vaststelling van de dialoog hebben reeds twee gespreksrondes plaatsgevonden.
Om handel en handelssamenwerking tussen partijen te bevorderen worden in Deel IV (artikel 60 tot en met 80) afspraken uiteengezet over de integratie van Cuba in de wereldeconomie, diversificatie van handel en de ontwikkeling van een stabiel bedrijfs- en investeringsklimaat.
De regering oordeelt dat de Overeenkomst een duidelijk kader biedt om de politieke, economische en strategische samenwerking tussen Cuba en de EU te verdiepen. De regering is van mening dat de Overeenkomst een geschikt instrument is om de economische en politieke hervormingen in Cuba te ondersteunen. Het Nederlandse beleid ten aanzien van Cuba is nadrukkelijk hierop gericht. De regering is tevens van mening dat de Overeenkomst mensenrechten en politieke hervormingen in Cuba op een adequate wijze adresseert. De Overeenkomst neemt daarmee de functie van het Gemeenschappelijk Standpunt over.
De onderhavige Overeenkomst heeft een gemengd karakter. Naast de Unie dienen daarom ook de lidstaten partij te worden bij het Verdrag. De EU heeft enkel die bevoegdheden die door de EU-lidstaten aan de EU zijn overgedragen in het Verdrag van Lissabon. De artikelen 2 tot en met 6 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) bakenen de EU-bevoegdheden af.
De Overeenkomst omvat verschillende onderwerpen. Het bevat onderwerpen die tot de exclusieve bevoegdheid van de EU behoren, zoals handelspolitiek en douane (zie art. 3 VWEU). Een exclusieve bevoegdheid houdt in dat in het betreffende gebied enkel de EU regelstellend mag optreden. Lidstaten mogen enkel regels stellen als die bevoegdheid aan hen is toegekend door de EU of ter implementatie van EU-regels. Het gaat in deze met name om bepalingen in deel IV («Handel en Handelssamenwerking») van de Overeenkomst.
De Overeenkomst bevat ook onderwerpen die onder de gedeelde bevoegdheid van de EU en de Lidstaten vallen (zie art. 4 VWEU). Bij gedeelde bevoegdheden kunnen zowel de Unie als de lidstaten regelstellend optreden. Artikel 2, lid 2, VWEU schrijft echter voor dat de lidstaten hun bevoegdheid slechts kunnen uitoefenen voor zover de Unie haar bevoegdheid nog niet heeft uitgeoefend. Het gaat in onderhavige Overeenkomst met name om bepalingen in deel III, titel III («bevordering van justitie, veiligheid van de burger en migratie»); titel IV («sociale ontwikkeling en sociale cohesie»), dat onder andere bepalingen bevat over sociale cohesie en consumentenbescherming; titel V («milieu, rampenrisicobeheer en klimaatverandering»); en titel VI («economische ontwikkeling») dat onder andere bepalingen bevat over landbouw, visserij, energie en vervoer.
Daarnaast bevat de Overeenkomst bepalingen op gebieden die niet tot de gedeelde of exclusieve bevoegdheden van de Unie behoren. Het gaat dan bijvoorbeeld om parallelle bevoegdheden die de lidstaten en de EU gelijktijdig kunnen uitoefenen (zie art. 4, lid 3, VWEU). In dit verband kan (o.a.) gewezen worden op de artikelen 52 (samenwerking inzake wetenschap, technologie en innovatie) en artikel 18 («modaliteiten en procedures voor samenwerking») dat o.a. ziet op humanitaire steun.
Voorts bevat de Overeenkomst ondersteunende, coördinerende of aanvullende bevoegdheden in de zin van artikel 6 VWEU. Met name gaat het dan om bepalingen in titel IV, dat (onder andere) bepalingen bevat over onderwijs, volksgezondheid, cultuur en jeugd; en titel VI dat onder andere een bepaling bevat over toerisme.
Ten slotte bevat de Overeenkomst ook bepalingen die vallen onder het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Zie in dit verband in het bijzonder deel II («Politieke dialoog» en deel III, titel II («Democratie, mensenrechten en goed bestuur») van de Overeenkomst.
In Besluit 2016/2232/EU van de Raad van 6 december 2016 is bepaald welke delen van de Overeenkomst voorlopig toegepast zullen worden tussen de EU en Cuba. De voorlopige toepassing betreft dus een voorlopige toepassing door de EU en kan daarom ook alleen op die onderdelen van de Overeenkomst zien die onder de EU-bevoegdheden vallen. In artikel 3 van het Besluit 2016/2232/EU is dit geëxpliceerd. Het is aan de Raad om een Besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van een internationale overeenkomst namens de Unie aan te nemen. De lidstaten hebben via de Raad op 12 december 2016 met het Besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van de Overeenkomst ingestemd.
De Europese Unie kan onderdelen van de Overeenkomst met Cuba die onder de EU-bevoegdheden vallen voorlopig toepassen. Het karakter van een EU-bevoegdheid (exclusief, gedeeld, parallel, ondersteunend, GBVB) is daarbij niet beslissend. De voorlopige toepassing geeft geen indicatie welke bepalingen van het verdrag onder de exclusieve EU-bevoegdheden vallen. In Raadsbesluit 2016/2232/EU wordt het precieze karakter van de desbetreffende bevoegdheden van de EU in het midden gelaten. Voor de vraag wanneer een bepaling aangelegenheden betreft die onder de bevoegdheid van de Unie vallen, wordt verwezen naar de vorige paragraaf.
Met ingang van 1 november 2017 worden de volgende delen van de Overeenkomst voorlopig toegepast:
• Deel I tot en met IV
• Deel V, voor zover de bepalingen daarvan zich ertoe beperken de voorlopige toepassing van de overeenkomst te verzekeren.
In het Raadsbesluit is tevens vastgelegd dat de volgende artikelen niet onder de voorlopige toepassing vallen:
a) artikel 29,
b) artikel 35,
c) artikel 55 voor zover het samenwerking op het gebied van maritiem vervoer betreft,
d) artikel 58,
e) artikel 71 voor zover het grensbeveiliging betreft, en
f) artikel 73 voor zover het samenwerking op het gebied van geografische aanduidingen voor niet-agrarische producten betreft.
Preambule
In de preambule worden de gedeelde waarden die het fundament vormen van de Overeenkomst, zoals de bevordering van de internationale beginselen van vrede en veiligheid en de rechtsstaat, herbevestigd en wordt de wederzijdse wens tot verdieping van de samenwerking onderstreept.
Deel I: Algemene bepalingen (art. 1 tot en met 2)
In artikel 1 onderschrijven de partijen de gemeenschappelijke beginselen die in het op 26 juni 1945 te San Fransisco tot stand gekomen Handvest van de Verenigde Naties zijn vastgelegd. De Overeenkomst is daarnaast gestoeld op basis van gemeenschappelijke waarden, de beginselen van dialoog, wederzijds respect, gelijkwaardig partnerschap, consensus en eerbiediging van het internationaal recht.
In artikel 2 worden de doelstellingen van de Overeenkomst uiteengezet, te weten consolidering en versterking van bestaande betrekkingen tussen de partijen op het gebied van politieke dialoog, samenwerking en handel op basis van wederzijds respect en gelijkheid. Daarnaast komen partijen overeen de nadruk te leggen op een versterking van de politieke dialoog over bilaterale en internationale aangelegenheden en op hun bereidheid samen te werken in internationale fora. Het is hierbij nadrukkelijk de bedoeling het moderniseringsproces van de economie en de maatschappij in Cuba te begeleiden en om de mensenrechten en de democratie te versterken, duurzame ontwikkeling te bereiken en discriminatie in alle vormen te beëindigen.
Deel II: Politieke dialoog (art. 3 tot en met 14)
De artikelen in deel II zetten de hoofdonderwerpen uiteen die door de partijen zullen worden besproken in een politieke dialoog. In artikel 3 en 4 spreken de partijen de doelstellingen en modaliteiten van de dialoog af. De dialoog vindt plaats op zowel hoog-ambtelijk als politiek niveau. De doelstellingen van de dialoog zijn de volgende: versterking van de politieke betrekkingen, bevordering van vertrouwen en uitwisselingen inzake kwesties van gemeenschappelijk belang; inzetten op effectief multilateralisme; verdere versterking van het strategische partnerschap tussen de Europese Unie en de Gemeenschap van Latijns- Amerikaanse en Caribische landen (CELAC).
Binnen het kader van de politieke dialoog komen de partijen in artikel 5 overeen een mensenrechtendialoog op te zetten. Partijen kunnen per bijeenkomst agendapunten aandragen. De dialoog zal zich richten op mensenrechten in brede zin, waaronder politieke, economische en sociaal culturele rechten.
In artikelen 6 tot en met 8 benoemen de partijen de onderwerpen op het gebied van buitenland- en veiligheidsbeleid die worden besproken. Het betreft de bestrijding van illegale handel in handvuurwapens, lichte wapens en andere conventionele wapens. Tevens zeggen partijen toe samen te werken aan de bestrijding van massavernietigingswapens. Tot slot wordt bepaald dat partijen samenwerken op het gebied van terrorismebestrijding ter bevordering van internationale vrede, stabiliteit en internationale rechtsorde.
De partijen bevestigen in artikel 9 tevens op te treden tegen ernstige misdrijven waarmee de internationale gemeenschap wordt geconfronteerd. Hierin is onder meer een rol weggelegd voor het Internationaal Strafhof en zijn internationale verplichtingen waaronder het VN-Handvest leidend.
In artikel 10 leggen de partijen vast van gedachten te wisselen over eenzijdige dwangmaatregelen met extraterritoriale gevolgen die in strijd zijn met het internationaal recht. Hieronder valt onder andere het economisch embargo van de VS ten aanzien van Cuba.
Middels artikel 11 en 12 leggen partijen vast zich in te zetten voor preventie en bestrijding van migrantensmokkel en mensenhandel en de bestrijding van de productie, smokkel en consumptie van drugs. In artikel 13 stellen de partijen vast rassendiscriminatie, xenofobie en daarmee verband houdende intolerantie te bestrijden.
Tot slot verwelkomen de partijen in artikel 14 de agenda voor duurzame ontwikkeling 2030 en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling die door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zijn vastgesteld en verbinden zij zich ertoe te streven naar de verwezenlijking ervan op nationaal en internationaal vlak.
Deel III: Dialoog over samenwerking en sectoraal beleid
Titel I: Algemene bepalingen (art. 15 tot en met 21)
Deel III van het verdrag ziet toe op de specifieke sectoren en onderwerpen waarop partijen samen willen werken. Deze doelstelling wordt beschreven in artikel 15. De artikelen in titel I beschrijven verder het uitgangspunt en de procedurele en financiële aspecten van de dialoog. De partijen geven aan samen te willen werken ten behoeve van economische en sociale duurzame ontwikkeling, wederzijdse ondersteuning van economische groei, het scheppen van banen, milieubescherming, en sociale cohesie en -bescherming te stimuleren.
In artikel 16 en 17 wordt uiteengezet dat deze samenwerking plaatsvindt op basis van wederzijds belang en dient ter ondersteuning van het eigen ontwikkelingsbeleid van partijen.
In artikel 18 worden de modaliteiten en procedures van de dialoog uiteengezet. De partijen komen overeen samen te werken op de volgende manieren: technische en financiële steun, dialoog en uitwisseling van inzichten en informatie; de ontwikkeling van bilaterale samenwerking op basis van overeengekomen prioriteiten; bevordering van de deelname van Cuba aan de programma's voor (regionale) samenwerking en hulp van de EU.
De partijen komen vervolgens in artikel 19 overeen de samenwerking te laten uitvoeren door diverse maatschappelijke actoren zoals instellingen van de Cubaanse overheid of overheidsorganen die door deze instellingen zijn aangewezen, internationale organisaties en het maatschappelijk middenveld.
De partijen komen in artikel 20 overeen in de eerste plaats samen te werken op het gebied van de volgende sectoren: Democratie, mensenrechten en goed bestuur (Titel II); Bevordering van justitie, veiligheid van de burger en migratie (Titel III); Sociale ontwikkeling en sociale cohesie (Titel IV); Milieu, rampenrisicobeheer en klimaatverandering (Titel V); Economische ontwikkeling (Titel VI). De uitgangspunten voor de samenwerking binnen deze sectoren worden in de genoemde titels verder uiteengezet.
Tot slot komen partijen in artikel 21 overeen de nodige middelen, waaronder financiële middelen, beschikbaar te stellen om de samenwerkingsdoelstellingen van deze overeenkomst te realiseren.
Titel II: Democratie, mensenrechten en goed bestuur
In artikelen 22 tot en met 26 wordt herbevestigd dat eerbiediging van de democratische beginselen, de fundamentele rechten van de mens, fundamentele vrijheden en de beginselen van de rechtsstaat, essentiële elementen zijn die als uitgangspunt moeten dienen van het binnenland- en buitenlandbeleid van de partijen. Hierbij komen partijen overeen ervaringen en optimale werkwijzen uit te wisselen in verband met preventie en oplossing van conflicten.
Titel III: Bevordering van justitie, veiligheid van de burger en migratie
In artikel 27 stellen de partijen vast samen te zullen werken om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, in overeenstemming met multilateraal overeengekomen normen en andere internationale rechtsinstrumenten en praktijken.
In artikel 28 spreken de partijen af samen te werken om een omvattende, geïntegreerde en evenwichtige aanpak te garanderen voor drugspreventie en het aanpakken van het wereldwijde drugsprobleem. Doel van de samenwerking is de productie, levering en smokkel van drugs tegen te gaan, en de negatieve effecten van drugs bij slachtoffers te verminderen.
Op basis van artikel 29 tot en met 31 komen de partijen overeen samen te werken tegen corruptie en zich in te zetten voor preventie en bestrijding van georganiseerde criminaliteit, met inbegrip van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, en financiële criminaliteit. Tevens spreken partijen af samen te werken voor de preventie en bestrijding van het gebruik van hun financiële systemen, instellingen en beroepen voor het witwassen van de inkomsten van criminele activiteiten, zoals drugshandel en corruptie, en voor het financieren van terrorisme.
In de artikelen 32 tot en met 34 worden afspraken gemaakt om de illegale handel in handvuurwapens, lichte wapens en andere conventionele wapens te bestrijden. Tevens wordt bepaald dat partijen samenwerken op het gebied van terrorismebestrijding ter bevordering van internationale vrede, stabiliteit en de internationale rechtsorde. Tot slot leggen partijen zich vast om zich in te zetten voor preventie en bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel in al hun vormen.
In artikel 35 stemt Cuba ermee in dat de diplomatieke en consulaire autoriteiten van elke vertegenwoordigde lidstaat van de EU bescherming bieden aan elke onderdaan van een andere lidstaat die niet over een permanente vertegenwoordiging beschikt die doeltreffende consulaire bescherming mogelijk maakt, op dezelfde voorwaarden als aan onderdanen van die lidstaat van de Europese Unie.
In artikel 36 erkennen de partijen de mogelijke bijdrage van het maatschappelijk middenveld tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst.
Titel IV: Sociale ontwikkeling en sociale cohesie
In artikel 37 komen de partijen overeen samen te werken voor een betere sociale cohesie door armoede, onrecht, ongelijkheid en sociale uitsluiting terug te dringen.
Op basis van artikel 38 zeggen de partijen toe samen te werken aan de bevordering van werkgelegenheid en sociale bescherming. Daarbij is in het bijzonder aandacht voor inclusieve en goed functionerende arbeidsmarkten, naleving van arbeidsnormen, strijd tegen discriminatie, beter onderwijs, en het bevorderen van toegang tot kredieten voor ondernemers.
De partijen spreken in artikel 39 af ervaringen en optimale werkwijzen uit te wisselen inzake de ontwikkeling van onderwijs. De partijen bevorderen in dat kader de uitwisseling van studenten, onderzoekers en academici.
In artikel 40 en 41 komen de partijen overeen samen te werken op verschillende terreinen van volksgezondheid. In het bijzonder onderzoek, voeding, consumentenbescherming, geneesmiddelen, preventie, seksuele en reproductieve gezondheid en (niet-) overdraagbare ziekten.
In artikel 42 leggen de partijen vast samen te werken op het gebied van cultuur en cultureel erfgoed. Daaronder valt onder andere de restauratie en het duurzame beheer van erfgoed, de audiovisuele en mediasector, en culturele diversiteit.
Op basis van artikel 43 en 44 komen de partijen overeen ervaringen uit te wisselen inzake de bescherming van de mensenrechten. De partijen hebben in het bijzonder aandacht voor personen in een kwetsbare positie, en voor gelijkwaardige participatie en kansen voor mannen en vrouwen. De nadruk ligt hierbij op het creëren van gelijke kansen, economische mogelijkheden, sociale beleidsmaatregelen ter bevordering van de positie van deze personen en het tegengaan van geweld tegen vrouwen.
In artikel 45 spreken de partijen af in de bilaterale samenwerking steun te bieden aan alle relevante jeugdgerelateerde beleidsmaatregelen van de partijen. Dit omvat steun aan opleiding en werkgelegenheid, gezinsbeleid en onderwijs, het bieden van arbeidsmogelijkheden aan jongeren, preventie van jeugdcriminaliteit en re-integratie.
In artikel 46 komen de partijen overeen samen te werken voor de bevordering van duurzame ontwikkeling van lokale gemeenschappen.
Titel V: Milieu, rampenrisicobeheer en klimaatverandering (artikel 47 tot en met 49)
In artikel 47 komen de partijen overeen samen te werken om de kwaliteit van het milieu te beschermen en klimaatverandering tegen te gaan. Voor wat betreft milieubescherming richt de samenwerking zich vooral op de instandhouding van natuurlijke hulpbronnen en het tegengaan van lucht-, water- en bodemvervuiling. Voor wat betreft klimaatverandering spreken partijen af informatie uit te wisselen.
In artikel 48 en 49 bevestigen de partijen dat zij samen zullen werken op het gebied van rampenrisicobeheer – in het bijzonder ten aanzien van Cuba- en de beschikbaarheid van water en sanitaire voorzieningen.
Titel VI: Economische ontwikkeling (artikel 50 tot en met 58)
In artikel 50 komen de partijen overeen samen te werken op het gebied van landbouw, plattelandsontwikkeling, visserij en aquacultuur. De samenwerking richt zich op verhoging van productiviteit en verdere ontwikkeling en verduurzaming van deze sectoren.
In artikel 51 komen de verdragspartijen overeen samen te werken op het gebied van toerisme. Hierbij staan de sociaaleconomische voordelen van toerisme voor de lokale bevolking en duurzaamheid centraal.
In artikel 52 en 53 onderschrijven partijen hun bereidheid om de ontwikkeling en uitwisseling van wetenschap, technologie en innovatie te bevorderen.
Op basis van artikel 54 erkennen partijen het belang van hernieuwbare energie en komen zij overeen samenwerking op dit gebied te bevorderen.
In artikel 55 komen partijen overeen samen te werken aan onder andere herstructurering en modernisering van vervoerssystemen en infrastructuur.
In artikel 56 komen partijen overeen om de hervorming van openbaar bestuur en economie in Cuba te ondersteunen. De afspraken richten zich met name op de verbetering van het concurrentievermogen, innovatie en integratie in internationale markten van (overheids-)bedrijven en coöperaties. Hierbij is speciale aandacht voor lokale ontwikkeling in Cuba.
In artikel 57 spreken de partijen af samen te werken op het gebied van technische uitwisseling tussen statistische bureaus en wetenschappers met als doel betere statistische methoden en programma's te ontwikkelen.
In artikel 58 verbinden de partijen zich tot de tenuitvoerlegging van de beginselen van goed bestuur op belastinggebied zoals transparantie en het voorkomen van schadelijke belastingpraktijken (handhaving OESO-richtlijnen).
Titel VII: Regionale integratie en samenwerking (artikel 59)
Dit artikel richt zich op regionale samenwerking tussen Cuba en zijn buren in het Caribisch gebied. De partijen hebben hierbij in het bijzonder aandacht voor samenwerking inzake onderzoek en de ontwikkeling van onderwijs, inclusief samenwerking met het maatschappelijk middenveld.
Deel IV: Handel en samenwerking (artikel 60)
In dit artikel beschrijven de partijen hun doelstellingen voor handelssamenwerking. Kernelementen daarbij zijn de versterking van de handels- en economische betrekkingen, de integratie van Cuba in de wereldeconomie, de bevordering van intraregionale handel en handel met de Europese Unie, de bevordering van de bijdrage van de handel aan duurzame ontwikkeling, steun voor de diversificatie van de Cubaanse economie en de bevordering van investeringen door het ontwikkelen van een aantrekkelijk en stabiel investeringsklimaat.
Titel I: Handel (artikel 61 tot en met 70)
De artikelen 61 tot en met 70 in titel I beschrijven de uitgangspunten voor de handelssamenwerking tussen de partijen. De partijen spreken af de goederen van de ander als nationale goederen te zien. Daarnaast komen de partijen overeen handel transparanter en eenvoudiger te maken, en elkaar te informeren over technische handelsbelemmeringen, overeenkomstig de relevante WTO-overeenkomsten (World Trade Organization, Wereldhandelsorganisatie). Verder verbinden de partijen zich aan de relevante WTO-overeenkomsten inzake handelsbescherming. Ten slotte committeren de partijen zich aan internationale overeenkomsten inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, en de bescherming van planten en inzake dierenwelzijn.
In artikel 69 is door de partijen opgenomen dat bovenstaande afspraken na wederzijdse instemming kunnen worden uitgebreid.
Titel II: Handelsgerelateerde samenwerking (artikel 71 tot en met 80)
De artikelen 71 tot en met 80 vormen een verdere uitwerking van de uitgangspunten voor handelssamenwerking die onder titel I uiteen worden gezet. In artikel 71 en 72 spreken de partijen af de samenwerking tussen hun respectievelijke douanediensten te bevorderen en te faciliteren. Doel van de samenwerking is het garanderen van veiligheid aan de grenzen, vereenvoudiging van douaneprocedure, en de vergemakkelijking van handel.
Artikel 73 richt zich op technische samenwerking op het gebied van intellectueel eigendom, met inbegrip van de bescherming van geografische benamingen.
Op basis van artikel 75 komen de partijen overeen samenwerking inzake voedselveiligheid, sanitaire en fytosanitaire aangelegenheden en dierenwelzijn te bevorderen, met als doel betere toegang tot de markt van de andere partij. Hierbij wordt het beschermingsniveau voor mensen, dieren en planten volgens EU-standaard gehandhaafd.
In artikel 76 erkennen de partijen het belang van traditionele en ambachtelijke goederen en zeggen zij toe samen te zullen werken om markttoegang voor deze goederen te bevorderen en de producenten de ondersteunen.
Artikel 77 vormt een aanvulling op titels III en IV van deel III en beschrijft de bereidheid van de partijen om samen te werken opdat de bevordering van het wederzijdse handels-, milieu- en sociaal beleid bijdraagt aan sociale ontwikkeling.
In artikel 78 en 79 spreken de partijen af samen te werken op het gebied van handelsbescherming en oorsprongsregels door de uitwisseling van ervaringen, technische bijstand en capaciteitsopbouw.
Artikel 80 beschrijft de bereidheid van de partijen om grotere investeringsstromen aan te moedigen door een aantrekkelijk, transparant, stabiel, niet-discriminatoir en voorspelbaar investeringsklimaat te ontwikkelen.
Deel V: Institutionele en slotbepalingen (artikel 81 tot en met 89)
Artikel 81 tot en met 83 zetten uiteen welke organen door de partijen worden opgericht en welke bevoegdheden zij hebben. Het betreft de Gezamenlijke Raad, het Gemengd Comité en eventuele subcomités.
Artikel 84 geeft een definitie van de partijen bij het verdrag, te weten: de EU of haar lidstaten, dan wel de EU en haar lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds.
In artikel 85 worden de maatregelen beschreven die de partijen kunnen nemen indien een partij van oordeel is dat een andere partij een verplichting op grond van deze overeenkomst niet is nagekomen.
Artikel 86 behandelt de inwerkingtreding, voorlopige toepassing, duur en beëindiging van de overeenkomst. Deze overeenkomst is van onbeperkte duur. Elk van de partijen kan de andere partij schriftelijk in kennis stellen van haar voornemen deze overeenkomst te beëindigen.
In artikel 87 wordt de procedure omschreven die de partijen kunnen hanteren om wijzigingen in het verdrag aan te brengen.
Artikel 88 ziet op de territoriale toepassing van de Overeenkomst. Voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, zie verder onder paragraaf 5, Koninkrijkspositie.
Naar het oordeel van de regering bevat de Overeenkomst slechts enkele een ieder verbindende bepalingen in de zin van artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. In enkele bepalingen zijn afspraken opgenomen waaraan door de rechter rechtstreekse werking toegekend zou kunnen worden. Dit betreft de meestbegunstigingsbepaling in artikel 62 en de bepaling die ziet op de behandeling van goederen uit de andere partij als nationale goederen, zoals neergelegd in artikel 63. De Overeenkomst bevat voor het overgrote deel verplichtingen voor de partijen.
De Overeenkomst zal wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden alleen voor het Europese deel van Nederland gelden. De geografische reikwijdte van de Partnerschapsovereenkomst is vastgelegd in artikel 88, dat de reikwijdte, waar het de EU-partij betreft, beperkt tot «het grondgebied waar het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn, overeenkomstig de bepalingen van deze Verdragen». Op grond van artikel 52, lid 2, VEU en artikel 355, lid 2, VWEU en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie vallen de Landen en Gebieden Overzee (in casu de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten, en daarnaast Bonaire, Sint Eustatius en Saba) buiten dat toepassingsbereik.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35186-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.