35 174 Wijziging van de Participatiewet en enige andere wetten in verband met het opheffen van discriminatoir onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3081) wenselijk is het discriminatoir onderscheid op te heffen tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte en daartoe de Participatiewet en enige andere wetten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE PARTICIPATIEWET

De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, tweede lid, onderdeel a, wordt «aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad» vervangen door «aanverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de eerste graad» en vervalt «of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte».

B

In artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b vervalt «of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte».

C

Na artikel 78cc wordt in hoofdstuk 7a een artikel toegevoegd:

Artikel 78dd. Overgangsrecht bloedverwanten in tweede graad met zorgbehoefte

  • 1. De artikelen 3, tweede lid, onderdeel a, en 4, eerste lid, onderdelen a en b, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van PM tot wijziging van de Participatiewet en enige andere wetten in verband met het opheffen van discriminatoir onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte (Stb. PM), blijven gedurende twaalf maanden na die dag van toepassing op een aanvraag van bijstand die uiterlijk op de dag voor inwerkingtreding van die wet is ingediend.

  • 2. Op een bezwaar- of beroepschrift ingesteld tegen een beslissing op een aanvraag van bijstand als bedoeld in het eerste lid, blijven de voorschriften van deze wet van toepassing, die golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 3, tweede lid, onderdeel b, en 4, eerste lid, onderdeel a, vervalt «of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte».

B

Na artikel 63e wordt in hoofdstuk 7 een artikel toegevoegd:

Artikel 63f

  • 1. De artikelen 3, tweede lid, onderdeel b, en 4, eerste lid, onderdeel a, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van PM tot wijziging van de Participatiewet en enige andere wetten in verband met het opheffen van discriminatoir onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte (Stb. PM), blijven gedurende twaalf maanden na die dag van toepassing op een aanvraag van een uitkering die uiterlijk op de dag voor inwerkingtreding van die wet is ingediend.

  • 2. Op een bezwaar- of beroepschrift ingesteld tegen een beslissing op een aanvraag van een uitkering als bedoeld in het eerste lid, blijven de voorschriften van deze wet van toepassing, die golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 3, tweede lid, onderdeel b, en 4, eerste lid, onderdeel a, vervalt «of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte».

B

Na artikel 63k wordt in hoofdstuk 7 een artikel toegevoegd:

Artikel 63l

  • 1. De artikelen 3, tweede lid, onderdeel b, en 4, eerste lid, onderdeel a, zoals die luidden op de dag voor inwerkingtreding van de Wet van PM tot wijziging van de Participatiewet en enige andere wetten in verband met het opheffen van discriminatoir onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte (Stb. PM), blijven gedurende twaalf maanden na die dag van toepassing op een aanvraag van een uitkering die uiterlijk op de dag voor inwerkingtreding van die wet is ingediend.

  • 2. Op een bezwaar- of beroepschrift ingesteld tegen een beslissing op een aanvraag van een uitkering als bedoeld in het eerste lid, blijven de voorschriften van deze wet van toepassing, die golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE WERKLOZEN

In artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen vervalt «of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte».

ARTIKEL V. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven