Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 35150 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 35150 nr. B |
Vastgesteld 17 april 2019
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 hebben kennisgenomen van de discussienota over een duurzamer Europa in 20303, die op 30 januari 2019 is gepresenteerd door de Europese Commissie. Naar aanleiding hiervan zijn per brief van 27 februari 2019 vragen gesteld aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
De ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Economische Zaken en Klimaat hebben op 17 april 2019 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer
Aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat
Den Haag, 27 februari 2019
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van de discussienota over een duurzamer Europa in 20304, die op 30 januari 2019 is gepresenteerd door de Europese Commissie. De leden van de fracties van D66 en GroenLinks hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen en opmerkingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De fractieleden van D66 constateren dat de discussienota drie scenario’s onderscheidt. Zij zouden u willen verzoeken te reflecteren op deze scenario’s.
De discussienota stelt dat duurzame ontwikkeling een eenvoudig concept is, namelijk «dat economische groei het mogelijk maakt een model in stand te houden dat eerlijke opbrengsten voor de hele mensheid voortbrengt.»5 De uitdrukking «in stand houden» suggereert dat de Europese Commissie van mening is dat het huidige model eerlijke opbrengsten voor de hele mensheid voortbrengt. De fractieleden van D66 vragen u hierop te reflecteren in het licht van onder andere het gegeven dat rond 800 miljoen mensen wereldwijd niet genoeg te eten hebben. Deze leden vragen u ook hoe de nadruk in de nota op de concurrentiepositie van de EU en op «onze banen, onze welvaart, onze levensstandaard»6 hiermee is te rijmen, gezien het feit dat van de genoemde 800 miljoen mensen 98% in ontwikkelingslanden woont. De nota stelt dat het van belang is dat alle actoren in de EU voorrang geven aan een overschakeling naar duurzaamheid.7 Als hier de door de Commissie gehanteerde definitie van duurzaamheid wordt gehanteerd, namelijk «eerlijke opbrengsten voor de hele mensheid»8, hoe verhoudt zich dat in uw ogen tot vergroting van het concurrentievermogen van de EU?
Uit bronnen waarnaar de discussienota verwijst blijkt dat Nederland met 33% op de gendergelijkheidsindex van economische macht ver onder het EU gemiddelde van 54 scoort. Ziet u hierin aanleiding om, net als een aantal andere EU landen, quotering in plaats van streefcijfers voor bedrijfsbestuur te agenderen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, welke motivering ligt hieraan ten grondslag?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie hebben begrepen dat er nog een appreciatie door de regering van deze discussienota komt; mogelijk kunnen delen van de beantwoording hierin worden opgenomen.
De nota geeft aan dat fossiele brandstoffen in de EU nog altijd in aanmerking komen voor overheidssubsidies ter hoogte van ongeveer 55 miljard euro per jaar. Dit staat in sterk contrast met de ambitieuze maatregelen voor het koolstofvrij maken van de EU en de toezeggingen in het kader van de G7 en G20 tot geleidelijke uitfasering van de subsidies. Herkent u dit probleem en kunt u aangeven welk bedrag aan subsidies door de Nederlandse overheid wordt verstrekt en welke concrete plannen er zijn om dit in de komende jaren fors te reduceren?
In overeenstemming met de VN-Agenda 2030 en de 17 sustainable development goals (SDG’s) streeft de Europese Commissie naar een koolstofarme, klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte economie met een grote biodiversiteit. Hierbij geeft de nota aan dat deze overgang aan iedereen ten goede moet komen, zodat niemand aan zijn lot wordt overgelaten en gelijkheid en inclusiviteit zijn gewaarborgd. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat u als de belangrijkste financiële en juridische instrumenten ziet en welke inspanningen u doet ter bevordering van gelijkheid en inclusiviteit.
Groene groei komt volgens de nota tegemoet aan zowel producenten als consumenten. Geschat wordt dat het bereiken van de SDG's op het gebied van voedsel, landbouw, energie, materialen, steden en gezondheid en welzijn meer dan 10 biljoen euro aan commerciële kansen met zich mee kan brengen. Herkent u deze mogelijkheden en welke maatregelen worden genomen, dan wel zijn in voorbereiding om dit te stimuleren?
Op welke terreinen is naar uw mening versnelling of intensivering nodig om als Nederland, individueel of in EU-verband, bij te dragen aan de SDG's? Op welke terreinen meent u dat Nederland al op koers ligt dan wel voorop loopt en een voorbeeld voor andere lidstaten zou kunnen zijn?
Op welke wijze is de Nederlandse regering tot nu toe betrokken geweest bij het opstellen van de discussienota, bijvoorbeeld via de deelnemers aan het multi-stakeholder platform? En hoe ziet u haar toekomstige rol, inclusief het betrekken van de Eerste Kamer?
In de nota worden aan het eind drie scenario’s geschetst, die allemaal invulling willen geven aan de voortrekkersrol van Europa in het behalen van de SDG’s. Er wordt aangegeven dat het uiteindelijke resultaat waarschijnlijk een combinatie zal zijn van bepaalde elementen uit elk scenario. Heeft u een voorkeur voor een van de scenario’s of acht u de kans bij een bepaald scenario het grootst dat Europa een voortrekkersrol kan spelen? Wat zijn, naast het kiezen voor een scenario, de belangrijkste stappen die moeten worden gezet tussen nu en 2030?
De Commissie benadrukt in haar toekomstschets het wezenlijke belang van het ondersteunen van ontwikkelingslanden op economisch en sociaal vlak om de duurzaamheidsdoelen te behalen. Hoe denkt u dat de Commissie voornemens is dit te doen en welke strategie ligt hier aan ten grondslag? In hoeverre deelt u deze visie van de Commissie en welke werkwijze zou hier in uw optiek het meest effectief in zijn? In welke scenario, denkt u, zou deze doelstelling het best tot zijn recht komen?
Scenario 1 stelt een overkoepelende EU-SDG-strategie centraal, die richting geeft aan de acties van de EU en haar lidstaten. Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat scenario 1 het meest ambitieus is, gelet op de duurzaamheidsdoelstellingen? Hoe denkt de Commissie haar externe rol, waarover zij spreekt, wil gaan versterken? En hoe kunnen de verschillen tussen de lidstaten worden ondervangen zodat scenario 1 het meeste kans van slagen heeft? Klopt onze indruk dat scenario 1 bovendien minder nadelen kent dan de andere twee scenario’s en valt hier een voorkeur uit af te leiden, of kent dit andere oorzaken?
Scenario 2 kiest een benadering die evenwel meer ruimte laat voor de lidstaten en de regionale en lokale overheden om te bepalen of, en hoe, zij hun werkzaamheden aanpassen om op consistente wijze het behalen van de SDG's na te streven. Ziet u het gevaar dat lidstaten niet ambitieus genoeg zullen zijn en economische belangen laten prevaleren boven de duurzaamheidsdoelstellingen? Hoe opportuun is het dat de huidige doelstelling worden geconsolideerd, zoals in scenario 3 wordt omschreven? Kan dit scenario 3 worden getypeerd als het minst ambitieus en daarom vanuit de duurzaamheidsdoelstellingen het minst te prefereren?
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 27 maart 2019.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Gerkens
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2019
Hierbij bieden wij u de antwoorden aan op vragen gesteld door de fractieleden van de D66 en GroenLinks van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ingezonden op 27 februari 2019, over de discussienota «Naar een duurzaam Europa in 2030» dat door de Europese Commissie op 30 januari 2019 gepubliceerd is (kenmerk 164180u).
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes
Antwoorden van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, op vragen gesteld door de fractieleden van D66 en GroenLinks van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, ingezonden op 27 februari 2019, over de discussienota «Naar een duurzaam Europa in 2030» (kenmerk 164180u)
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
Vraag 1
De fractieleden van D66 constateren dat de discussienota drie scenario’s onderscheidt. Zij zouden u willen verzoeken te reflecteren op deze scenario’s.
Antwoord
De kabinetsappreciatie van de discussienota is vervat in het BNC fiche «Naar een duurzaam Europa in 2030» (Kamerstuk nr. 22 112, nr. 2784). Zoals hierin staat aangegeven vindt het kabinet het belangrijk dat de EU een hoog ambitieniveau toont voor het behalen van de SDG’s. Een EU-brede implementatiestrategie (scenario 1) past daarbij. Voor verschillende SDG’s en beleidsthema’s is hierin evenwel een andere rol en aanpak van de Europese Commissie en lidstaten vereist. Daarom is het kabinet het met de Commissie eens dat het kiezen van enkel één van de drie scenario’s uit de discussienota niet de juiste strategie is. Zowel een EU-brede implementatie-strategie (scenario 1), als mainstreaming van verduurzamingsbeleid (scenario 2) én verdere inzet op externe actie (scenario 3) zijn noodzakelijk om de SDG’s voor 2030 te behalen. Voor een nadere appreciatie per scenario verwijs ik naar het BNC fiche.
Vraag 2
De discussienota stelt dat duurzame ontwikkeling een eenvoudig concept is, namelijk «dat economische groei het mogelijk maakt een model in stand te houden dat eerlijke opbrengsten voor de hele mensheid voortbrengt.» De uitdrukking «in stand houden» suggereert dat de Europese Commissie van mening is dat het huidige model eerlijke opbrengsten voor de hele mensheid voortbrengt. De fractieleden van D66 vragen u hierop te reflecteren in het licht van onder andere het gegeven dat rond 800 miljoen mensen wereldwijd niet genoeg te eten hebben.
Antwoord
De Europese Unie heeft Agenda 2030 met daarin de SDG’s ondertekend, waaronder SDG 2, die gericht is op het uitbannen van honger. Om de SDG’s te bereiken noemt de Europese Commissie een aantal benodigde grote transities waaronder ook de overgang naar een mondiaal voedsel- en landbouwsysteem dat in overeenstemming is met de SDG's. Het kabinet interpreteert de term «in stand houden» in dit geval dan ook niet als behoudend. In annex 2 van de discussienota heeft de Europese Commissie uiteengezet wat er binnen en buiten de Unie wordt ondernomen om SDG 2 te behalen. Op de website van de Commissie wordt een volledig overzicht gegeven van de inzet op SDG 29.
Vraag 3
Deze leden vragen u ook hoe de nadruk in de nota op de concurrentiepositie van de EU en op «onze banen, onze welvaart, onze levensstandaard» hiermee is te rijmen, gezien het feit dat van de genoemde 800 miljoen mensen 98% in ontwikkelingslanden woont. De nota stelt dat het van belang is dat alle actoren in de EU voorrang geven aan een overschakeling naar duurzaamheid. Als hier de door de Commissie gehanteerde definitie van duurzaamheid wordt gehanteerd, namelijk «eerlijke opbrengsten voor de hele mensheid», hoe verhoudt zich dat in uw ogen tot vergroting van het concurrentievermogen van de EU?
Antwoord
Vergroting van het concurrentievermogen van de Europese Unie hoeft niet ten koste te gaan van derde landen. De EU is gecommitteerd aan beleidscoherentie voor ontwikkeling, waardoor de mogelijke gevolgen van intern EU-beleid op ontwikkelingslanden systematisch in overweging worden genomen.
Vraag 4
Uit bronnen waarnaar de discussienota verwijst blijkt dat Nederland met 33% op de gendergelijkheidsindex van economische macht ver onder het EU gemiddelde van 54 scoort. Ziet u hierin aanleiding om, net als een aantal andere EU landen, quotering in plaats van streefcijfers voor bedrijfsbestuur te agenderen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, welke motivering ligt hieraan ten grondslag?
Antwoord
Op verzoek van het kabinet heeft het CBS in november 2016 en maart 2018 metingen gedaan naar de stand van Nederland ten aanzien van de SDG’s. In de Eerste SDG Rapportage (Kamerstukken II, 2016–2017 26 485, nr. 246) en de Tweede SDG Rapportage (Kamerstukken II, 2017–2018, 26 485, nr. 288) hebben de publieke en private partners daar gezamenlijk op gereageerd. Aan de hand van de twee internationale indicatoren van gendergelijkheid scoort Nederland in de EU inderdaad laag. Het kabinet vindt het tempo van instroom van vrouwen in de top van het bedrijfsleven te laag. Het bedrijfsleven is tot 2019 gegeven om hierin zelf versnelling te bereiken. In 2019 maakt het kabinet de balans op. Het kabinet heeft de SER gevraagd om advies uit te brengen over welke maatregelen effectief zijn om de doorstroom van vrouwen naar de top van het bedrijfsleven te stimuleren en voor welke maatregelen het meeste draagvlak bestaat. De Kamer zal in het najaar van 2019 per brief daarover worden geïnformeerd. In deze brief worden de uitkomsten van het SER-advies en de reactie van het kabinet daarop meegenomen, evenals de resultaten van de laatste bedrijvenmonitor.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
Vraag 5
De nota geeft aan dat fossiele brandstoffen in de EU nog altijd in aanmerking komen voor overheidssubsidies ter hoogte van ongeveer 55 miljard euro per jaar. Dit staat in sterk contrast met de ambitieuze maatregelen voor het koolstofvrij maken van de EU en de toezeggingen in het kader van de G7 en G20 tot geleidelijke uitfasering van de subsidies. Herkent u dit probleem en kunt u aangeven welk bedrag aan subsidies door de Nederlandse overheid wordt verstrekt en welke concrete plannen er zijn om dit in de komende jaren fors te reduceren?
Antwoord
De Kamer heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat in de motie van het lid-Van Raan op 16 januari 2018 (30 175, nr. 274) gevraagd om deel te nemen aan het G20-peerreviewproces over subsidiëring van fossiele brandstoffen. Aangezien Nederland geen permanent lid is van de G20, is die deelname niet mogelijk gebleken. De Minister van Economische Zaken heeft daarom gekozen voor een alternatieve aanpak om de motie toch zo goed mogelijk uit te voeren. De aanpak houdt in dat onderzoek gedaan wordt naar de uiteenlopende definities van subsidies van IMF, OECD, etc., met stakeholders wordt overlegd over de in Nederland te hanteren definitie, een inventarisatie van bestaande subsidies wordt uitgevoerd en een concrete beleidslijn wordt geformuleerd. Deze wordt vervolgens getoetst in de In-Depth Review die het International Energy Agency in november dit jaar zal uitvoeren. Wanneer deze review gereed is zal ik uw Kamer nader informeren. Daarnaast draagt Nederland buiten de EU via de BHOS-begroting bij aan het Fossil Fuel Subsidy Reform programma van de Wereldbank en geeft Nederland politieke steun aan de coalitie van niet-G20-leden die zich voor dit thema inzetten.
Vraag 6
In overeenstemming met de VN-Agenda 2030 en de 17 sustainable development goals (SDG’s) streeft de Europese Commissie naar een koolstofarme, klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte economie met een grote biodiversiteit. Hierbij geeft de nota aan dat deze overgang aan iedereen ten goede moet komen, zodat niemand aan zijn lot wordt overgelaten en gelijkheid en inclusiviteit zijn gewaarborgd. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat u als de belangrijkste financiële en juridische instrumenten ziet en welke inspanningen u doet ter bevordering van gelijkheid en inclusiviteit.
Antwoord
In antwoord op vraag 4 van de leden van de fractie van D66 heb ik verwezen naar de Eerste en Tweede SDG Rapportage. Medio mei van dit jaar zal de Derde SDG Rapportage verschijnen. In die drie rapportages wordt door de betrokken partijen gezamenlijk en ieder voor zich ingegaan op het financiële en juridische instrumentarium, zowel nationaal als internationaal.
Vraag 7
Groene groei komt volgens de nota tegemoet aan zowel producenten als consumenten. Geschat wordt dat het bereiken van de SDG's op het gebied van voedsel, landbouw, energie, materialen, steden en gezondheid en welzijn meer dan 10 biljoen euro aan commerciële kansen met zich mee kan brengen. Herkent u deze mogelijkheden en welke maatregelen worden genomen, dan wel zijn in voorbereiding om dit te stimuleren?
Antwoord
Het kabinet erkent dat de SDG’s maatschappelijke meerwaarde en economische marktkansen bieden in brede zin. Allereerst voor het Nederlandse bedrijfsleven en het kabinet zet er via het bedrijfsleven instrumentarium op in deze kansen zoveel mogelijk ten nutte te maken (Kamerstukken 34 952, nr. 1 en nr. 30). Er is een duidelijke focus op de SDG’s in het handelsbeleid en versterking van innovatie is eveneens gericht op het bereiken van SDG’s. Zoals in de BHOS nota «Investeren in perspectief» uiteengezet is, is het mobiliseren van de private sector voor de SDG’s (pag 57) een speerpunt van het kabinet. Daarnaast zijn er kansen voor publieke partijen. Zo kunnen overheden aan diverse SDG’s bijdragen door – via hun innovatiebeleid en door het duurzaam en maatschappelijk verantwoord inkopen en aanbesteden (zie Aanbiedingsbrief «Transitie te koop», Kamerstuk 30196–621)* – verdere ruimte voor deze kansen en opgaven te bieden aan private partijen. Verder zijn er voor publieke partijen volop mogelijkheden om hun investeringen meer te laten bijdragen aan het behalen van de verschillende SDGs. Bij de ontwikkeling van steden renderen bijvoorbeeld lange termijn investeringen die in lijn zijn met sustainable infrastructure (Target 9.1), urban access (Target 11.2), climate (SDG 13) uiteindelijk beter.10
Vraag 8
Op welke terreinen is naar uw mening versnelling of intensivering nodig om als Nederland, individueel of in EU-verband, bij te dragen aan de SDG's? Op welke terreinen meent u dat Nederland al op koers ligt dan wel voorop loopt en een voorbeeld voor andere lidstaten zou kunnen zijn?
Antwoord
In de Eerste en Tweede SDG Rapportage worden zowel de benodigde versnellingen als de positieve voorbeelden opgesomd, vooral gebaseerd op de SDG-monitors van het CBS van november 2016 en maart 2018. Binnenkort komt een derde monitor Brede Welvaart van het CBS uit, op grond waarvan dit beeld zo nodig wordt bijgesteld.
Vraag 9
Op welke wijze is de Nederlandse regering tot nu toe betrokken geweest bij het opstellen van de discussienota, bijvoorbeeld via de deelnemers aan het multi-stakeholder platform? En hoe ziet u haar toekomstige rol, inclusief het betrekken van de Eerste Kamer?
Antwoord
Het kabinet heeft via de gebruikelijke informele kanalen contact gehad met leden en medewerkers van de Europese Commissie en het Multi-stakeholderplatform on SDGs. Het kabinet legde zijn appreciatie van de Discussienota neer in een BNC-fiche dat de Eerste en de Tweede Kamer toeging. Naar verwachting zal de Raad onder het Roemeense voorzitterschap raadsconclusies aannemen over de Discussienota. De inzet van het kabinet ten aanzien van deze conclusies is gebaseerd op het BNC-fiche. De Eerste en Tweede Kamer blijven op de gebruikelijke manier betrokken.
Vraag 10
In de nota worden aan het eind drie scenario’s geschetst, die allemaal invulling willen geven aan de voortrekkersrol van Europa in het behalen van de SDG’s. Er wordt aangegeven dat het uiteindelijke resultaat waarschijnlijk een combinatie zal zijn van bepaalde elementen uit elk scenario. Heeft u een voorkeur voor een van de scenario’s of acht u de kans bij een bepaald scenario het grootst dat Europa een voortrekkersrol kan spelen?
Antwoord
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 1 geeft het kabinet niet de voorkeur aan één van de drie scenario’s. Het behalen van resultaten in het implementeren van de SDG’s staat voor Nederland centraal en voor verschillende SDG’s en beleidsthema’s is hierbij een andere rol en aanpak van de Europese Commissie en lidstaten vereist. Het kabinet pleit voor een pragmatische invulling van scenario 1 waarbij zoveel mogelijk voorgebouwd wordt op bestaande monitorings- en evaluatiemechanismen, en parallel hieraan wordt ingezet op verdere mainstreaming van de SDG’s (scenario 2) én externe actie (scenario 3).
Vraag 11
Wat zijn, naast het kiezen voor een scenario, de belangrijkste stappen die moeten worden gezet tussen nu en 2030?
Antwoord
Direct nadat de Europese Raad en het Europese parlement hun conclusies over de Discussienota hebben vastgesteld is het aan de Europese Commissie om op basis daarvan met de actiepunten aan de slag te gaan. Deze staan opgesomd in de linkerkolom bij de drie scenario’s. Het ligt voor de hand prioriteit te geven aan de beleidsterreinen waar volgens metingen van statistische bureaus en planbureaus de grootste uitdagingen liggen.
Vraag 12
De Commissie benadrukt in haar toekomstschets het wezenlijke belang van het ondersteunen van ontwikkelingslanden op economisch en sociaal vlak om de duurzaamheidsdoelen te behalen. Hoe denkt u dat de Commissie voornemens is dit te doen en welke strategie ligt hier aan ten grondslag? In hoeverre deelt u deze visie van de Commissie en welke werkwijze zou hier in uw optiek het meest effectief in zijn? In welke scenario, denkt u, zou deze doelstelling het best tot zijn recht komen?
Antwoord
De European Consensus on Development biedt één van de belangrijkste overkoepelende kaders voor de verwezenlijking door de EU van SDG's in de mondiale context. Hierin wordt zowel het belang van een samenhangende uitvoering van het EU-beleid benadrukt – intern als extern beleid –, als de rol die handel speelt bij het ondersteunen van inclusieve groei en duurzame ontwikkeling wereldwijd. De EU financiert ontwikkelingslanden in het behalen van de SDG’s. Daarnaast is de EU actief op verschillende andere beleidsterreinen die van belang zijn voor ontwikkelingslanden, zoals landbouw en handel. De New European Consensus on Development stelt dat een versterkte inzet op beleidscoherentie voor ontwikkeling, een aanpak gericht op het voorkomen van negatieve effecten van deze beleidsterreinen op ontwikkelingsdoelstellingen en het vergroten van synergiën, een cruciaal onderdeel is van de strategie om de Sustainable Development Goals (SDG's) in ontwikkelingslanden te bereiken.
De EU gebruikt verschillende kanalen voor geldstromen voor ontwikkelingssamenwerking, waaronder nieuwe financieringsvormen. Een voorbeeld hiervan is het Extern Investeringsplan van de EU (EIP). Het EIP ondersteunt investeringen in landen in Afrika en het Europese nabuurschap, om deelname van de private sector in het behalen van de SDG’s te bevorderen. Het EIP omvat drie pijlers: (1) het katalyseren van private investeringen, (2) het ontwikkelen van rendabele projecten; en (3) het verbeteren van het ondernemingsklimaat door het bevorderen van goed bestuur, de aanpak van corruptie en het wegnemen van investeringsbelemmeringen.
Nederland deelt de visie van de Commissie om juist de private sector te betrekken bij het behalen van de ontwikkelingsdoelstellingen en zet zich al lang in op dit terrein. De gedeelde visie komt o.a. tot uitdrukking in de garantie die het EIP verleent aan FMO voor Nasira. Nasira is een FMO-fonds dat door de Commissie en Nederland wordt gesteund. Via dit fonds wordt financiering verschaft aan moeilijk bereikbare doelgroepen, zoals jonge ondernemers en ondernemers met een vluchtelingenachtergrond. Dit fonds draagt bij aan het behalen van SDG 8 (inclusieve, economische groei, wekgelegenheid en fatsoenlijk werk voor iedereen).
Scenario 3 richt zich op het versterken van externe actie, maar is daarmee niet direct de beste optie voor het ondersteunen van ontwikkelingslanden voor het behalen van de SDG’s. Nederland is van mening dat zowel het interne als het externe EU-beleid impact heeft op het behalen van de SDG’s van ontwikkelingslanden. Zoals ik aangaf in de beantwoording van vraag 10 vindt het kabinet dat inzet op alle drie de scenario’s noodzakelijk is voor het behalen van de SDG’s in Europa en daarbuiten.
Vraag 13
Scenario 1 stelt een overkoepelende EU-SDG-strategie centraal, die richting geeft aan de acties van de EU en haar lidstaten. Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat scenario 1 het meest ambitieus is, gelet op de duurzaamheidsdoelstellingen?
Antwoord
Ja. Echter, dit betekent niet dat enkel scenario 1 voldoende is voor het behalen van de SDG’s. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 10 en 12 acht het kabinet inzet op alle drie de scenario’s noodzakelijk.
Vraag 14
Hoe denkt de Commissie haar externe rol, waarover zij spreekt, wil gaan versterken?
Antwoord
In scenario 3 legt de Commissie de nadruk op het versterken van haar externe rol. Dit scenario stelt voor dat de EU haar huidige milieu, sociale en bestuursnormen krachtdadiger gaat uitdragen via multilaterale onderhandelingen en handelsakkoorden. De EU zal tevens haar samenwerking met belangrijke internationale organisaties en fora, zoals de Verenigde Naties, verder intensiveren om de op waarden gebaseerde externe beleidsagenda van de EU uit te dragen. Tot slot zal de steun van de EU voor multilateralisme – met een centrale rol voor de Verenigde Naties – en transparante en betrouwbare internationale betrekkingen verder worden geprioriteerd.
Vraag 15
En hoe kunnen de verschillen tussen de lidstaten worden ondervangen zodat scenario 1 het meeste kans van slagen heeft?
Antwoord
Voor een deel gaat deze strategie over beleidsterreinen waar de EU al gedeelde bevoegdheden heeft. Daar bestaan al vele mechanismen om verschillen tussen lidstaten te ondervangen. Het is de verantwoordelijkheid van de Commissie om lidstaten aan hun verplichtingen te houden en eventuele leemtes te identificeren.
Voor een ander deel gaat deze strategie over beleidsterreinen (bijv. onderwijs) waar lidstaten grotendeels zelf verantwoordelijk voor zijn. De intensieve samenwerking tussen soevereine staten die onderlinge verschillen vertonen is het kenmerk en de kracht van de EU. Op deze gebieden is het uiteraard wel van belang dat er objectieve monitoring plaatsvindt, die regeringen en volksvertegenwoordigingen kunnen gebruiken om de nationale voortgang op de SDG’s te bewaken en waar nodig te verbeteren.
Vraag 16
Klopt onze indruk dat scenario 1 bovendien minder nadelen kent dan de andere twee scenario’s en valt hier een voorkeur uit af te leiden, of kent dit andere oorzaken?
Antwoord
Scenario 1 toont het hoogste ambitieniveau, maar lijkt niet op alle beleidsterreinen de meest effectieve strategie aangezien het mogelijk veel kostbare tijd zou kosten om nieuwe systemen op te zetten en niet overal genoeg voortbouwt op bestaande mechanismen.
Vraag 17
Scenario 2 kiest een benadering die evenwel meer ruimte laat voor de lidstaten en de regionale en lokale overheden om te bepalen of, en hoe, zij hun werkzaamheden aanpassen om op consistente wijze het behalen van de SDG's na te streven. Ziet u het gevaar dat lidstaten niet ambitieus genoeg zullen zijn en economische belangen laten prevaleren boven de lange termijn duurzaamheidsdoelstellingen?
Antwoord
Er bestaat inderdaad een risico dat bij de keuze voor enkel scenario 2 lidstaten voorrang geven aan korte termijn economische belangen in plaats van duurzaamheidsdoelstellingen. Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 15 is het wel van belang dat er objectieve monitoring plaatsvindt, die regeringen en volksvertegenwoordigingen kunnen gebruiken om de nationale voortgang op de SDG’s te bewaken en waar nodig te verbeteren.
Vraag 18
Hoe opportuun is het dat de huidige doelstelling worden geconsolideerd, zoals in scenario 3 wordt omschreven?
Antwoord
Het is onwaarschijnlijk dat er voor enkel scenario 3 wordt gekozen. Er bestaat een brede consensus onder lidstaten en de Commissie dat scenario 3 onvoldoende zal zijn voor het behalen van de SDG’s binnen de Europese Unie.
Vraag 19
Kan dit scenario 3 worden getypeerd als het minst ambitieus en daarom vanuit de duurzaamheidsdoelstellingen het minst te prefereren?
Antwoord
Ja. Scenario 3 is belangrijk voor de inzet op externe actie, maar op zichzelf onvoldoende ambitieus voor het behalen van de SDG’s binnen de Europese Unie.
Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Ester (CU), Kok (PVV), (vice-voorzitter), Gerkens (SP), (voorzitter), Atsma (CDA), N.J.J. van Kesteren (CDA), Reuten (SP), Pijlman (D66), Van Rij (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Verheijen (PvdA), Klip-Martin (VVD), Overbeek (SP), De Bruijn-Wezeman (VVD), Van der Sluijs (PVV), Van Zandbrink (PvdA), Fiers (PvdA), Aardema (PVV), Binnema (GL) en Gout-van Sinderen (D66).
COM(2019)22; E-dossier E190003, te raadplegen op https://www.eerstekamer.nl/eu/edossier/e190003_discussienota_naar_een.
COM(2019)22; E-dossier E190003, te raadplegen op https://www.eerstekamer.nl/eu/edossier/e190003_discussienota_naar_een.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35150-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.