35 133 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten vanwege opname in de Omgevingswet van regels over het vestigen van een voorkeursrecht, regels over onteigening, bijzondere regels voor het inrichten van gebieden en, met het oog op verschillende typen gebiedsontwikkelingen, een verdere aanpassing van de regels over kostenverhaal (Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet)

Nr. 12 AMENDEMENT VAN HET LID SMEULDERS

Ontvangen 19 juni 2019

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel 1.1, onderdeel G, wordt artikel 11.7 als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «belanghebbende» vervangen door «eigenaar».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Als na drie jaar geen wezenlijke voortgang in de verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer is geboekt, kan het bevoegd gezag opnieuw de noodzaak tot het geven van een onteigeningsbeschikking overwegen.

Toelichting

Indiener is van mening dat een sanctiemogelijkheid ontbreekt indien een eigenaar een beroep doet op zelfrealisatie, waardoor onteigening niet mogelijk is, maar de realisatie vervolgens uitblijft, zoals ook de Rli in haar advies «Grond voor gebiedsontwikkeling» signaleerde. Dan zou de gemeente alsnog (en versneld) tot onteigening over moeten kunnen gaan. In artikel 11.7, tweede lid, is in ieder geval nader gedefinieerd wanneer zelfrealisatie aannemelijk is.

Het lijkt de indiener redelijk dat, indien de eigenaar niet is gestart met deze realisatie binnen drie jaar na de constatering dat er niet onteigend kan worden wegens zelfrealisatie, alsnog tot onteigening kan worden overgegaan. Die drie jaar sluit aan op artikel 11.21, eerste lid (rechtsgevolgen niet verwezenlijken onteigeningsbelang).

Het artikel spreekt van «belanghebbende» en niet van eigenaar. Dit betekent dat naast de eigenaar ook andere zakelijk gerechtigden, zoals een erfpachter een beroep op zelfrealisatie kunnen doen. Dit is in strijd met de huidige Kroonjurisprudentie en niet wenselijk.

Smeulders

Naar boven