35 130 (R2119) Voorstel van Rijkswet van de leden Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik houdende regels inzake het creëren van tijdelijke uitzonderingen op de Rijkswet op het Nederlanderschap (Rijkswet inperking gevolgen Brexit)

Nr. 13 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 28 oktober 2019

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, derde lid, wordt na «deze rijkswet» ingevoegd «, of als gevolg van een aanvraag gedaan binnen achttien maanden nadat settled status is verkregen».

B

In artikel 2, vierde lid, wordt na «Rijkswet op het Nederlanderschap» ingevoegd «, het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002».

C

Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In de situatie, bedoeld in het tweede lid, blijft deze rijkswet van toepassing op een aanvraag om de Britse nationaliteit, gedaan voor het in het tweede lid bedoelde tijdstip.

Toelichting

Onderdeel A

Met de tweede nota van wijziging is in artikel 1, eerste lid, een voorziening getroffen met het oog op het vereiste dat aanvragers die niet gehuwd zijn met een persoon met de Britse nationaliteit, eerst een jaar «settled status» moeten hebben gehad alvorens het Britse staatsburgerschap aan te kunnen vragen. Deze voorziening is ook noodzakelijk voor de gevallen bedoeld in artikel 1, derde lid, te weten minderjarige Nederlanders. Per abuis is dit artikel in deze tweede nota van wijziging niet meegenomen en met deze wijziging wordt dit alsnog doorgevoerd.

Onderdeel B

In de memorie van toelichting is opgenomen dat voor de behandeling van een optieverklaring het volgens het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 gebruikelijke optiegeld verschuldigd is. Het is noodzakelijk dat in de wettekst wordt opgenomen dat deze leges geheven kunnen worden om het voorstel financieel dekkend te maken. Deze wijziging maakt dat mogelijk.

Onderdeel C

Ingevolge artikel 6, tweede lid, vervalt deze rijkswet indien na inwerkingtreding daarvan alsnog een uittredingsakkoord wordt gesloten waarin de rechten van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk voldoende zijn gewaarborgd. Er was geen overgangsregeling getroffen voor de situatie waarin een aanvraag om de Britse nationaliteit is gedaan op een moment waarop deze rijkswet nog van kracht was, maar waarop pas wordt beslist na het verval van deze rijkswet. Zonder overgangsregeling gaat het Nederlanderschap in dat geval alsnog onbedoeld verloren: ingevolge de Rijkswet op het Nederlanderschap is voor verlies van het Nederlanderschap immers bepalend het moment van verkrijging van een vreemde nationaliteit (zie bijvoorbeeld artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van die rijkswet). Het nieuwe derde lid regelt daarom dat deze rijkswet van toepassing blijft op aanvragen om de Britse nationaliteit, gedaan voor het tijdstip van verval van deze rijkswet.

Sjoerdsma Asscher Van Otterloo Van Wijngaarden Van Ojik

Naar boven