Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35112 nr. 11 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35112 nr. 11 |
Vastgesteld 21 augustus 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt Verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Algemeen deel |
2 |
|
1. |
Inleiding |
2 |
2. |
Inhoud van het voorstel |
4 |
2.1. |
Verplichte actieve openbaarheid blijft het uitgangspunt |
5 |
2.2. |
Vervallen registerplicht |
5 |
2.3. |
Digitale informatiehuishouding op orde brengen |
6 |
3. |
Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving |
7 |
4. |
Gevolgen |
7 |
4.1. |
Kosten en baten |
7 |
4.2. |
Uitvoerbaarheid |
8 |
4.3. |
Cultuurverandering |
9 |
5. |
Overgangsrecht en inwerkingtreding |
9 |
6. |
Uitgebrachte adviezen |
9 |
7. |
Evaluatie |
10 |
Artikelsgewijs deel |
10 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg tot wijziging van het voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt het wetsvoorstel inzake de open overheid, dat in de Eerste Kamer aanhangig is, gewijzigd. Het betreft een zogenaamde novelle. Naast het verhelderen van onduidelijkheden in de Wet open overheid (Woo) en het aanbrengen van een enkele technische verbeteringen, worden een paar inhoudelijke wijzigingen voorgesteld. De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemers graag een aantal vragen stellen over het onderhavige wijzigingswetsvoorstel. Zij permitteren het zich ook vragen te stellen over artikelen die met de novelle niet worden gewijzigd. Maar alvorens dat te doen, merken zij het volgende op. De leden van de VVD-fractie zijn een voorstander van openbaarheid van bestuur. Daarover geen misverstand. Openheid past immers bij een transparante overheid die verantwoording wil afleggen. Maar om diverse redenen hebben de leden van de VVD-fractie tegen het wetsvoor-stel inzake de open overheid gestemd. Het ging met name om de volgende redenen: de uitbreiding van de reikwijdte van de Woo ten opzichte van de huidige Wet openbaarheid van bestuur (Wob) (o.a. de mogelijke uitbreiding naar de semipublieke sector); het informatieregister; het invoeren van de relatieve weigeringsgrond in het geval van bedrijfs- en fabricagegegevens en de regeling inzake persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren.
De initiatiefnemers hebben met de besturen van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW) over de Woo gesproken. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het bestuur van de VNG blij is met het bereikte resultaat en kan instemmen met de wijzigingswet, dat het UvW haar steun heeft uitgesproken en dat het bestuur van het IPO constateert dat met het wijzigingsvoorstel tegemoet wordt gekomen aan de voornaamste bezwaren van de provincies tegen het oorspronkelijke wetsvoorstel. Maar uit de bij de Kamer ingediende reactie van deze koepelorganisaties op de novelle blijkt dat zij op hoofdlijnen positief zijn over de Wijzigingswet, maar dat zij ook stellen dat zij hun reactie op de inhoud altijd hebben gekoppeld aan een reële compensatie van de kosten die de decentrale overheden moeten maken door invoering van dit wetsvoorstel. De instellingen brengen naar voren dat er tot op heden nog geen duidelijkheid is over de financiële compensatie voor de decentrale overheden in verband met de kosten voor de uitvoering van de verplichtingen die uit het wetsvoorstel voortvloeien. Alleen onder de voorwaarden dat er inhoudelijk en financieel garanties zijn zodat het wetsvoorstel voor decentrale overheden uitvoerbaar is, kunnen zij instemmen met het wetsvoorstel, staat in de gezamenlijke reactie van de VNG, het IPO en de UvW. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers in te gaan op deze reactie. Zullen er opnieuw gesprekken met deze organisaties plaatshebben, al dan niet met betrokkenheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Wat is de inzet van de initiatiefnemers daarbij? Zijn de initiatiefnemers bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van die gesprekken? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemers.
Met het oog op de novelle hebben de initiatiefnemers met name gekeken naar de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel en de financiële middelen die straks nodig zijn voor het uitvoeren van de wet. Waarom is er niet, om een zo breed mogelijk draagvlak voor het onderhavige onderwerp te verwerven, gekeken naar andere onderdelen van het wetsvoorstel? Denk aan de bij het oorspronkelijke wetsvoorstel ingediende, maar verworpen, amendementen over persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren, de reikwijdte van het wetsvoorstel en de regeling ten aanzien van bedrijfs- en fabricagegegevens (relatieve weigeringsgrond) (TK 33 328, nrs. 23, 24 en 33). De met deze amendementen gedane voorstellen zijn voor de leden van de VVD-fractie nog steeds belangrijk. Hebben de initiatiefnemers overwogen om ook op deze onderdelen wijzigingsvoorstellen te doen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van het wetsvoorstel Wet open overheid (Woo), dat aanhangig is in de Eerste Kamer. Deze leden hebben over het voorliggende voorstel een aantal vragen.
Deze leden herinneren de initiatiefnemers aan de recente discussie over de reikwijdte van artikel 68 Grondwet in relatie tot de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), die werd afgerond met een plenair debat op 20 februari jl. Zij vragen de initiatiefnemers op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel specifiek de informatiepositie van de Tweede Kamer versterkt.
De initiatiefnemers stellen al in de inleiding, dat de kosten van het register vervallen, nu het wordt vervangen door het meerjarenplan. Welke kosten zijn verbonden aan het meerjarenplan, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De initiatiefnemers verheugen zich over de steun van de besturen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW) voor het voorliggende wetsvoorstel. Wel tekenen de initiatiefnemers hierbij aan, dat de vertegenwoordigers van de medeoverheden van de Minister van BZK op grond van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) ondersteuning verwachten bij de uitvoeringskosten. Bedoelen de initiatiefnemers met «ondersteuning bij de invoeringskosten» reële compensatie van de kosten die de decentrale overheden moeten maken door invoering van dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zo ja, wat is de financiële omvang van de bedoelde compensatie? Onderkennen de initiatiefnemers, dat medeoverheden geen nieuwe taak kan worden opgelegd zonder dat er overeenstemming is over de kosten die daarmee gemoeid zijn?
De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de Wijzigingswet Woo en willen de initiatiefnemers nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel interesse kennis genomen van het aangepaste voorstel van wet dat door de initiatiefnemers nu aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd. De aan het woord zijnde leden zijn blij dat nu (eindelijk) verder gesproken kan worden in de Kamer over de, in de ogen van de aan het woord zijnde leden, belangrijke hervorming van het wettelijke stelsel voor openbaarheid van overheidsinformatie. Het zal de initiatiefnemers en de Minister niet verbazen dat de leden van de fractie van GroenLinks voorstander zijn van het voorgestelde wetsvoorstel. Toch hebben deze leden enkele vragen die zij graag aan de initiatiefnemers voorleggen.
De leden van de fractie van de SP danken de initiatiefnemers voor de aanpassing aan de Woo en hebben hierover nog een enkele vraag. De leden van de fractie van de SP delen met de initiatiefnemers het belang dat overheidsinformatie goed toegankelijk moet zijn en zoveel mogelijk openbaar moet zijn. Zij danken de initiatiefnemers dan ook voor het werk dat zij hiervoor doen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben onder dankzegging kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg tot wijziging van het voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang. De leden van de ChristenUnie-fractie spreken hun waardering uit voor de inzet van initiatiefnemers te komen om tot een gedragen voorstel te komen dat ook door de verschillende bestuurslagen (VNG, IPO, UvW) inhoudelijk positief kan worden beoordeeld.
Voorgesteld wordt, zo lezen de leden van de VVD-fractie, het informatie-register te vervangen door een meerjarenplan digitale informatiehuishouding, waarmee het Rijk en de decentrale overheden hun digitale informatiehuis-houding duurzaam toegankelijk gaan maken. De vraag die zich hierbij evenwel voordoet is in hoeverre de ICT-systemen en de andere benodigde voorzieningen daarvoor toereikend zullen zijn. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers daar op in te gaan. Overigens kunnen de leden van de VVD-fractie zich niet aan de indruk onttrekken dat, mochten het oorspronkelijke wetsvoorstel en de novelle aanvaard worden en in werking treden, er sprake is van ingewikkelde wetgeving en daardoor ingewikkelde uitvoering. Ook de Raad van State spreekt van «complexe» wetgeving. Daar komt bij: de gefaseerde invoering van de verplichte actieve openbaarheid, wat tot onduidelijkheden kan leiden, de overgangsregeling voor De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het instellen van het Tijdelijk adviescollege informatiehuishouding. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers in te gaan op die complexiteit.
Ook de Algemene Rekenkamer (ARK), de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) komen onder de wet te vallen. Welke documenten moeten deze instellingen actief openbaar maken? De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers daarbij ook de overgangsregeling voor deze organisaties te betrekken. Wat is het verschil tussen het oorspronkelijke wetsvoorstel en deze novelle als het gaat om de openbaarmaking van documenten door deze instellingen? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemers.
In verband met de uitvoerbaarheid van de Wet open overheid hebben de leden van de CDA-fractie ook enkele vragen over de reikwijdte van de wet. Zij leden constateren dat het wetsvoorstel een grotere reikwijdte heeft dan de Wob. Het wetsvoorstel betreft niet alleen bestuursorganen (gemeenten, provincies, waterschappen, Rijk), maar op grond van artikel 2.3 kan de reikwijdte worden uitgebreid tot alle rechtspersonen die van overheden een financiering van € 100.000 of meer ontvangen, zoals scholen, musea en ziekenhuizen. Wat de financiering betreft, maakt het wetsvoorstel geen onderscheid tussen subsidie, opdrachtverlening of aanneemsom. Hoe verhoudt deze vorm van openbaarheid zich tot andere informatieverplich-tingen zoals aan raden van toezicht, ledenraden, ondernemingsraden, mede-zeggenschapsorganen en inlichtingen aan subsidieverstrekkers en rekenkamers, zo vragen deze leden. Waarom hebben de initiatiefnemers er niet voor gekozen om de reikwijde van de wet te beperken tot bestuursorganen en gesubsidieerde instellingen die onder controle van democratisch gekozen organen staan of behoren te staan?
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers nader in te gaan op de positie van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), die een uitzonderingspositie heeft in de Wob. Klopt het dat de werkzaamheden van NPO als bestuursorgaan (in de zin van artikel 1:1, eerste lid Awb) onder de reikwijdte van de Wob zijn gebracht voor zover die werkzaamheden te maken hebben met programmacoördinatie en zendtijdindeling?
De leden van de fractie van D66 vernemen van de initiatiefnemers graag welke wijziging zij precies beogen met hun voorstel ten aanzien van de behandeling van de NPO. De aan het woord zijnde leden hechten namelijk groot belang aan de (journalistieke) onafhankelijkheid van de publieke omroep. Binnen de kaders van adequate verantwoording is daarvoor ook een zekere mate van distantie nodig om de persvrijheid te beschermen. Deze leden vernemen graag hoe initiatiefnemers hiernaar kijken en of zij inderdaad met hun voorstel een wijziging van de behandeling van de NPO in de status quo onder de Wob beogen of dat dit een onbedoeld neveneffect zou kunnen zijn van hun voorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat op 2 juli het wetsvoorstel versterking democratische legitimatie gemeenschappelijke regelingen is ingediend. In artikel 3.3 is geen aandacht voor gemeenschappelijke regelingen. Hoe denken de initiatiefnemers over een aanvulling met betrekking tot gemeenschappelijke regelingen? En delen zij de mening dat, zeker na de decentralisaties waarbij diverse (grote) taken vaak via gemeenschappelijke regelingen worden uitgevoerd, de informatie die in en bij gemeenschappelijke regelingen omgaat goed toegankelijk zou moeten zijn?
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat voor een centrale ontsluiting van documenten gekozen kan worden. Doelen initiatiefnemers hier ook op het centraal beschikbaar maken van documenten van decentrale overheden? Vragenstellers zien daar namelijk grote meerwaarde in. Bijvoorbeeld bij onderzoeksrapporten als op verschillende plekken dezelfde vraag speelt en een centraal register ontbreekt. In het kader van het ontbreken van een centraal register vragen deze leden ook of initiatiefnemers het meerjarenplan dat hiervoor in de plaats komt even effectief en doeltreffend achten als het aanvankelijke register?
De initiatiefnemers stellen, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat systematische ontsluiting van voor burgers relevante informatie bijdraagt aan inzicht in de bestuursvoering en daarmee onmisbaar is voor democratische participatie en controle van het bestuur. Delen de initiatiefnemers de opvatting van de leden van de CDA-fractie, dat systematische ontsluiting verder gaat dan openbaarmaking op zich? De leden van de CDA-fractie vragen hoe in een overvloed van informatie betrouwbare informatie toegankelijk blijft en hoe de initiatiefnemers de toegankelijkheid en de inzichtelijkheid van overheidsinformatie willen bevorderen. In de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel open overheid (TK 33 328, nr. 12, blz. 5) antwoordden de initiatiefnemers dat het elektronisch informatieregister een belangrijke plaats zou innemen, waar het gaat om het toegankelijk en inzichtelijk maken en houden van overheidsinformatie. Op welke wijze willen de initiatiefnemers vindbaarheid en toegankelijkheid van overheidsinformatie bevorderen, nu het bedoelde register uit het voorliggende wetsvoorstel is geschrapt?
De Afdeling advisering van de Raad van State constateert dat de toegankelijkheid van de informatie over het wetsvoorstel open overheid zelf te wensen overlaat. Terecht hebben de initiatiefnemers aan het voorliggende wetsvoorstel een «geconsolideerde artikelsgewijze toelichting bij de Wet open overheid zoals gewijzigd door de verwerking van de Wijzigingswet Woo (concept 5 juni 2020)» toegevoegd. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie blijkt uit dit voorbeeld, dat openbaarmaking als zodanig nog geen vindbare, toegankelijke en betrouwbare informatie oplevert. Hoe beoordelen de initiatiefnemers dit?
De initiatiefnemers stellen voor dat bestuursorganen een functionaris aanstellen die burgers informeert over de beschikbaarheid van informatie. De leden van de CDA-fractie onderschrijven de bedoeling van de contactfunctionaris, die op laagdrempelige en klantvriendelijke wijze, bijvoorbeeld telefonisch of via e-mail, vragen beantwoordt en wellicht ook document verstrekt in gevallen die zich daartoe lenen. Met de initiatiefnemers onderkennen deze leden het grote belang van persoonlijk contact met de overheid, in gevallen waarin digitaal contact niet mogelijk of niet gewenst is.
Met de initiatiefnemers zijn de leden van de SP-fractie van mening dat een noodzakelijke cultuurverandering niet zonder wet tot stand zal komen. De leden van de fractie van de SP lezen dat, omdat een register niet haalbaar is op dit moment, de initiatiefnemers voorstellen dat overheden een informatie-functionaris moeten aanstellen om mensen te helpen en informatie makkelijker te ontsluiten. De genoemde leden betwijfelen of een verplichting voor het aanstellen van zo’n functionaris voor elk bestuursorgaan even zinvol is, bijvoorbeeld om dat er niet altijd evenveel beroep gedaan zal worden op zo’n functionaris. Kunnen de initiatiefnemers hier nader op in gaan?
De leden van de CDA-fractie onderschrijven met de initiatiefnemers nut, noodzaak en urgentie van maatregelen ten behoeve van het duurzaam toegankelijk maken van de digitale documenten. De initiatiefnemers constateren dat de Erfgoedinspectie – tegenwoordig Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed – herhaaldelijk heeft geconstateerd dat de digitaal vastgelegde informatie bij de overheid onvoldoende kan worden ontsloten en duurzaam toegankelijk worden gemaakt.
De initiatiefnemers verwachten dat het volledig realiseren van de doelstelling bij Rijk en decentrale overheden ten minste acht jaar gaat duren. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers deze verwachting nader te onderbouwen.
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers de begrippen «duurzaam» en «voldoende» nader te operationaliseren waar zij voorstellen om hoofdstuk 6 van het wetsvoorstel te laten vervallen en het Tijdelijk adviescollege op te heffen, «wanneer wordt vastgesteld dat de doelstellingen van hoofdstuk 6 duurzaam zijn gerealiseerd en de digitale informatie voldoende toegankelijk is».
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen er op dat de Staatssecretaris van BZK op 26 mei 2020 een nieuwe versie van het meerjarenplan uit artikel 6.2 van de Woo als bijlage bij de digitale agenda naar de Kamer heeft gezonden. (bijlage bij TK 26 643, nr. 683) De leden van de GroenLinks-fractie hebben hierover enkele vragen. Zij constateren dat dit kennelijk een nieuwe versie is van het meerjarenplan dat was bijgevoegd bij de brief van de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties van 2 januari 2019. Waarom is dat plan alleen voor het Rijk? Delen de initiatiefnemers de opvatting dat dit plan voor alle bestuursorganen zou moeten gelden en vinden zij ook dat het meerjarenplan concreter zou moeten worden gemaakt door concrete doelstellingen te laten bevatten?
De leden van de CDA-fractie merken op dat Afdeling advisering van de Raad van State constateert, dat de keuze om in de Woo een uitputtende lijst op te nemen van documenten die een bestuursorgaan in ieder geval actief openbaar moet maken een wezenlijk andere is dan die in de Wob. De Afdeling: «Hiermee worden de kosten van uitvoering wellicht lager, maar vanuit het perspectief van zowel de burger als dat van het bestuursorgaan dat moet bepalen of een document al dan niet actief openbaar gemaakt moet worden, is deze keuze problematisch. De Afdeling betwijfelt of deze complexiteit verminderd kan worden zonder de fundamentele keuze voor het opnemen van een uitputtende lijst los te laten. Indien dit echter niet gebeurt, rijst de vraag of het uitgangspunt van de Woo – te weten een wet die leidt tot meer openbaarheid en minder problemen voor burgers die informatie zoeken – op het punt van de actieve openbaarmaking wel bereikt kan worden». De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers op dit punt van het advies van de Raad van State nader in te gaan.
De leden van de D66-fractie hebben een vraag over de proportionaliteit van de eis dat vanaf een ondergrens van € 100.000 alle (relevante) documenten van een organisatie die door de overheid wordt gefinancierd of gesubsidieerd onder de Wet open overheid komen te vallen. Zij vragen de initiatiefnemers nader in te gaan op de vraag waarom zij deze verplichting proportioneel vinden, en welke gevolgen zij verwachten, bijvoorbeeld ten aanzien van het aannemen van overheidsopdrachten, van deze consequentie.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Raad van State problemen voorziet met de keuze voor een uitputtende lijst van documenten die een bestuursorgaan actief openbaar moet maken. Genoemde leden vragen initiatiefnemers nader te onderbouwen waarom de keuze is gemaakt voor een uitputtende lijst. Verder vragen zij initiatiefnemers nader te onderbouwen waarom een dergelijke lijst niet tot onduidelijkheid leidt bij zowel aanvragende en leverende partijen.
In deze paragraaf vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor de kosten van de invoering van de Wet open overheid. Er zijn niet alleen kosten voor de decentrale overheden, maar ook voor de landelijke overheid. Zij vragen de initiatiefnemers in te gaan op de te verwachten kosten voor de landelijke overheid. Maar ook is niet uitgesloten dat de kosten voor het bedrijfsleven zullen toenemen, omdat zij mogelijk juridische procedures moeten voeren om hun bedrijfsgeheimen daadwerkelijk geheim te houden. De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers daar op in te gaan.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de ramingen van de incidentele en structurele kosten voor het Rijk en de medeoverheden sterk uiteenlopen. Hoe beoordelen de initiatiefnemers de financiële onderbouwing van het voorliggende wetsvoorstel met de gegeven cijfers, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de uit de uitvoeringstoetsen voortvloeiende kosten voor de decentrale overheden nog niet bekend zijn. Wanneer komen de uitvoeringstoetsen voor de decentrale overheden beschikbaar? Tevens hebben zij berichten ontvangen van VNG, UVW en IPO dat de bedragen in de memorie van toelichting niet zouden kloppen, maar zij lezen in de brief (te weten: Gemeenten: structureel € 42,1 mln. per jaar en incidenteel € 121,9 mln., evenals € 3 mln. subsidie voor implementatiesteun. Provincies: structureel € 5,4 mln. per jaar en incidenteel € 7,9 mln., evenals € 938.000 voor implementatiesteun. Waterschappen: structureel € 3,6 mln. per jaar en incidenteel € 6,6 mln., evenals € 375.000 voor implementatiesteun) desalniettemin ongeveer dezelfde bedragen als op pagina 12 van de Memorie (te weten incidenteel ca. € 140 mln. en structureel ca. € 51 mln.). Kunnen initiatiefnemers hier opheldering over verschaffen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zich er van bewust dat er zorgen leven bij VNG, IPO en UvW over de kosten die deze wijziging met zich meebrengt. Op basis van de inbreng van de medeoverheden menen de leden van de ChristenUnie-fractie te concluderen dat het voorstel nog niet op draagvlak kan rekenen vanwege het tot op heden ontbreken van compensatie op basis van de financiële verhoudingswet. Genoemde leden vragen de initiatiefnemers derhalve ook in te gaan op de inbreng die vanuit VNG, IPO en UvW is geleverd. Hierbij benadrukken deze leden dat zij, juist vanwege de financiële problemen die gemeenten ervaren, begrip hebben voor de zorgen die vanuit onder meer de VNG zijn geuit over de consequenties van de wet. In hun inbreng geven genoemde organen ook aan dat de in de memorie van toelichting geraamde meerkosten voor medeoverheden niet juist zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers ook op dit punt nader uitleg te geven.
De initiatiefnemers stellen, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat het kabinet de Wet open overheid op basis van de uitvoeringstoetsen uitvoerbaar acht. Hoe verhoudt deze stelling zich tot de mededeling van de Minister van BZK, dat een definitieve kabinetsappreciatie nog volgt (zie TK 35 112, nr. 10, blz. 2), zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De initiatiefnemers maken melding van het feit dat de resultaten van de uitvoeringstoetsen bij het Rijk door de Minister van BZK aan de Kamer worden gezonden. De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit, dat de initiatiefnemers doelen op de brief van de Minister van BZK van 29 juni 2020 (TK 35 112, nr. 10). Deze leden vragen de initiatiefnemers hoe zij de wijze van openbaarmaking van de resultaten van de uitvoeringstoetsen beoordelen, namelijk door verwijzing naar de website www.tweedekamer.nl en de toevoeging: «Een USB met alle bijlagen is raadpleegbaar via het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.» Deze leden constateren dat de bijlagen op de website van de Tweede Kamer niet te vinden zijn. Deze leden vragen de initiatiefnemers of openbaarmaking op deze wijze in overeenstemming is met de letter en de geest van de voorgestelde Wet open overheid.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen er op dat op 16 juni 2020 de Minister van BZK de Evaluatie afschaffing dwangsomregeling Wob aan de Kamer heeft gezonden. Deze evaluatie betreft de artikelen 15, 15a en 15b van de Wob, die de toenmalige Minister van BZK uit het wetsvoorstel Woo heeft overgeschreven. Het betreft dus ook een evaluatie van de artikelen 8.2, 8.3 en 8.4, van de Woo. De evaluatie geeft aan dat na het afschaffen van de dwangsom in de Wob de behandeltermijnen onder de Wob zijn toegenomen, al staat volgens de evaluatie niet vast dat het afschaffen van de dwangsom die toename veroorzaakt. Kunnen de initiatiefnemers op dit rapport reageren, nu de Minister dat bij brief van 16 juni jl. al heeft gedaan? Hebben de initiatiefnemers, zo vragen de aan het woord zijnde leden, nog suggesties om de verlenging van de beslistermijn tegen te gaan?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het positief dat, er uitzonderingsgronden zijn opgenomen voor gevallen waarin de termijn van twee weken niet haalbaar en/of wenselijk is, bijvoorbeeld in verband met onderzoek naar belang en van derden.
Met de leden van de CDA-fractie constateren de initiatiefnemers dat cultuurverandering niet bij wet kan worden afgedwongen. Deze leden vragen de initiatiefnemers in hoeverre Rijk en medeoverheden zich herkennen in de beelden van «vrees voor openbaarheid» en «weerstand tegen verzoeken om informatie».
Op 15 juni jl. heeft de Raad van State een advies uitgebracht over ministeriële verantwoordelijkheid waarin ook wordt ingegaan op de toegankelijkheid van de overheidsinformatie. Kunnen de initiatiefnemers ingaan op de samenhang tussen dat advies en het nieuwe hoofdstuk 6 van de Woo? Kunnen de initiatiefnemers hierbij ook de column «Openbaarheid als kernwaarde» betrekken van Joop van den Berg die op de site van parlement.com op 3 juli 2020 is verschenen? 1)
Voor de leden van de VVD-fractie blijft de voorgestelde regeling met betrekking tot de bedrijfs- en fabricagegegevens een punt van aandacht en grote zorg. Het weigeren van deze gegevens is thans een absolute weigeringsgrond, maar wordt straks een relatieve weigeringsgrond. Er moet dan een belangenafweging plaatsvinden. Los van de door hun gestelde algemene vraag in paragraaf één, vragen de leden van de VVD-fractie de initiatiefnemers of zij bereid zijn de voorgestelde regeling ten aanzien van de bedrijfs- en fabricagegegevens te heroverwegen en het wetsvoorstel in die zin te veranderen, dat de huidige regeling (absolute weigeringsgrond in het geval van bedrijfs- en fabricagegegevens) gehandhaafd blijft. Zo neen, waarom niet?
De leden van de D66-fractie lezen dat de Woo met betrekking tot de actieve openbaarmaking eerbiedigende werking heeft. Maar initiatiefnemers stellen ook dat veel van de vereisten van de Woo al volgen uit art. 8 Wob. Die vereisten blijven bestaan. Hoe moeten vragenstellers een en ander met elkaar rijmen?
De leden van de CDA-fractie vragen waarom alleen de Europese Centrale Bank (ECB) advies heeft uitgebracht over de wetsvoorstellen Woo en Wijzigingswet Woo.
Waar de initiatiefnemers inhoudelijk nader tot de medeoverheden zijn gekomen, hebben de leden van de ChristenUnie-fractie ook kennisgenomen van de bezorgde inbreng van VNO-NCW/MKB-Nederland. Genoemde leden vragen of er, bij voorliggende wijziging, ook met vertegenwoordigers van deze organisaties gesproken is. Tevens vragen zij nader in te gaan op de oproep om private partijen uit te zonderen dan wel bedrijfsgevoelige informatie per definitie niet onder het bereik van de wet te laten vallen.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de in artikel 8.9 Woo bedoelde evaluatie zich verhoudt tot de adviezen van het Tijdelijke adviescollege informatiehuishouding.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers nader te onderbouwen waarom toch weer is besloten terug te keren naar een evaluatietermijn van vijf jaar, waar deze aanvankelijk was ingekort tot drie jaar naar aanleiding van de inbreng van het lid Segers. Zij wijzen ook in dit verband op de zorgen die er bestaan over de uitvoeringslasten voor medeoverheden.
Artikel I
Onderdeel C (artikel 2.1 Woo)
De leden van de D66-fractie hebben een vraag over het «naar zijn aard verband houden met de publieke taak». Een document moet «naar zijn aard verband houden met de publieke taak». Dat sluit dus uit dat documenten die «geheel privaat zijn», zoals CNV in haar reactie schrijft, zijn uitgesloten. Kunnen de initiatiefnemers deze vrees wegnemen?
Onderdeel H (artikel 2.2, eerste lid Woo)
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Wet open overheid niet van toepassing is op de bestuursorganen van de drie openbare lichamen van Caribisch Nederland en de Rijksvertegenwoordiger.
Onderdeel N (artikel 5.3 Woo)
De leden van de VVD-fractie merken het volgende op. Artikel 5.2 heeft betrekking op persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren en functionarissen. Artikel 5.3 heeft betrekking op informatie ouder dan vijf jaar. Ook bij artikel 5.3 kan het gaan om persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar dan wel andere medewerkers. Is de in artikel 5.3 voorgestelde regeling die gaat over informatie ouder dan vijf jaar gelijk aan de regeling in artikel 5.2 waar het persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren en functionarissen betreft?
De leden van de CDA-fractie merken op dat artikel 5.3 van het wetsvoorstel regelt dat de uitzonderingsgronden voor het openbaar maken van informatie en de bescherming van het intern beraad na vijf jaar geen toepassing meer vinden, tenzij het bestuursorgaan motiveert dat die gronden ondanks het tijdsverloop nog steeds zwaarder wegen. De initiatiefnemers stellen, dat in geval van persoonlijke beleidsopvattingen slechts in een enkel geval na vijf jaar niet zal kunnen worden overgegaan tot openbaarmaking (zie geconsolideerde toelichting, blz. 59). De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers te reageren op de veelgehoorde kritiek dat ambtenaren én alle andere medewerkers in semipublieke organisaties en gesubsidieerde instellingen hierdoor in figuurlijke zin monddood gemaakt worden. Is het een juiste aanname, dat aantekeningen van leraren, verpleegkundigen, bibliotheekmedewerkers, museummedewerkers, zelfs als die geheel privaat zijn, (met toepassing van artikel 2.3) onder de strekking van deze wet vallen? Delen de initiatiefnemers de vrees, dat niemand nog iets zal durven te noteren, zelfs niet in WhatsApp? Waarom kiezen de initiatiefnemers er niet voor om de openbaarmaking te preciseren tot de in artikel 5.2, eerste lid genoemde feiten, prognoses, beleidsalternatieven en de gevolgen daarvan, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen naar openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen. De genoemde leden begrijpen uiteraard het belang dat persoonlijke opvattingen van ambtenaren niet zomaar openbaar gemaakt mogen worden. Tegelijkertijd zien de leden ook dat het onder de huidige Wob de term wel erg ruim wordt uitgelegd ondanks de ruimte die zowel de Wob als straks de Woo biedt gegevens te verstrekken zolang de opvattingen niet herleidbaar zijn naar individuen. Kunnen de initiatiefnemers hier op in gaan?
Bij de behandeling van de wet in 2014 vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie ook al naar de gevolgen van de wet voor de vrije gedachtewisseling van ambtenaren en medewerkers van semi-publieke instellingen. Ook CNV overheid & publieke diensten heeft daar haar zorgen over geuit. Kunnen de initiatiefnemers nader ingaan op de zorg van CNV waarom ook persoonlijke overwegingen – onder de noemer van ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad – onder de reikwijdte van de wet vallen?
Onderdeel T (artikel 5.4 Woo)
De leden van de VVD-fractie leggen de volgende vraag voor. Tijdens de kabinetsformatie wordt de openbaarheid opgeschort. Daarna beslist de Tweede Kamer over de openbaarmaking van de informatie over de formatie conform hetgeen de Kamer daarover bepaalt in haar Reglement van Orde. De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat er gebeurt met notities van fracties die aan de kabinets(in)formateur worden overhandigd. Maken deze notities ook deel uit van het informatiedossier dat na de formatie openbaar wordt gemaakt? Gaarne krijgen deze leden een reactie van de initiatiefnemers.
Voorts stellen de aan het woord zijnde leden een vraag over artikel 5.4a betreffende de ondersteuning van Kamerleden, statenleden en raadsleden.
Informatie die door ambtenaren aan individuele Kamerleden wordt gegeven, is niet openbaar. Maar het komt voor dat de staf van een Kamercommissie, op verzoek van die Kamercommissie, een notitie over een bepaald onderwerp opstelt. Deze notitie is bedoeld voor de hele Kamercommissie en niet gericht tot een individueel Kamerlid. Worden die notities met de Wet open overheid openbaar? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de initiatiefnemers.
Onderdeel EE (artikel 9.7 Woo)
De leden van de D66-fractie hechten veel waarde aan de vereisten van artikel 3.1 Comptabiliteitswet. Kunnen de initiatiefnemers toelichten waar de leden van de D66-fractie kunnen lezen op welke wijze zij met de vereisten van artikel 3.1 Comptabiliteitswet zijn omgegaan?
De voorzitter van de commissie, Ziengs
Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35112-11.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.