35 083 Regels betreffende beschermende maatregelen tegen schadelijke organismen bij planten (Plantgezondheidswet)

Nr. 14 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 28 november 2019

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Aan het voorgestelde artikel 21 worden twee leden toegevoegd, luidende:

6. In afwijking van het vierde lid stelt de bevoegde autoriteit het tarief van de retributie met betrekking tot de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de bij of krachtens artikel 37 van verordening 2016/2031 bedoelde voorschriften vast voor de werkzaamheden die de bevoegde autoriteit uitvoert.

7. De bevoegde autoriteit kan de op grond van het zesde lid verschuldigde bedragen, verhoogd met de invorderingskosten, invorderen bij dwangbevel.

Toelichting

Op grond van artikel 2, derde lid, van het wetsvoorstel zullen bij algemene maatregel van bestuur de plantaardige keuringsdiensten worden aangewezen als bevoegde autoriteit voor onder meer taken op het gebied van de gereguleerde niet quarantaineorganismen (RNQP’s). Hierbij is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk de situatie zoals deze thans bestaat op basis van de kwaliteitsregelgeving (Landbouwkwaliteitswet en de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005) in stand blijft. Op basis van de kwaliteitsregelgeving zijn de plantaardige keuringsdiensten bevoegd om onder ministeriële goedkeuring zelf tarieven vast te stellen, op te leggen en te innen voor werkzaamheden die vallen onder deze regelgeving. Met deze nota van wijziging wordt bewerkstelligd dat deze situatie onder het wetsvoorstel gecontinueerd kan worden. Hiertoe bepaalt het voorgestelde zesde lid van artikel 21 dan ook dat de plantaardige keuringsdiensten het tarief voor de retributie voor de officiële controles en andere officiële activiteiten ten aanzien van de RNQP’s zelf vaststellen. Op grond van artikel 17 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen behoeft de hoogte van de door de plantaardige keuringsdiensten vastgestelde tarieven de goedkeuring van de Minister.

De plantaardige keuringsdiensten krijgen op grond van het voorgestelde zevende lid de bevoegdheid het verschuldigde bedrag van de retributie, verhoogd met de wettelijke rente en de invorderingskosten, bij dwangbevel in te vorderen. Dit is uiteraard pas aan de orde nadat de gestelde betalingstermijn is verstreken. Ten aanzien van deze bevoegdheid zijn de procedurele bepalingen in Afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven