35 037 Wijziging van de Instellingswet W.R.R. in verband met een nadere regeling met betrekking tot de wederbenoeming van de voorzitter van de W.R.R.

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 27 november 2018

Met instemming dank ik de leden van de fractie van D66 voor de geleverde bijdrage aan het verslag. Verheugd heb ik er kennis van genomen dat de leden van de fractie van D66 de reden achter deze wetswijziging begrepen. Voorts heb ik met belangstelling kennis genomen van de vraag van deze leden waarom niet bij elke benoeming van een nieuwe voorzitter van de W.R.R. er opnieuw gestart wordt met het tellen van de jaren van de termijn.

Bij de benoeming van de voorzitter wordt uitvoering gegeven aan artikel 3, vierde lid, van de Instellingswet W.R.R., namelijk dat hij die is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, aftreedt op hetzelfde tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou moeten aftreden. Deze bepaling maakt het niet mogelijk bij deze benoeming opnieuw te starten met het tellen van de jaren van de termijn van vijf jaar.

Hiermee beoogt deze regeling, zoals ook vermeld in de memorie van toelichting hierbij, te waarborgen dat de voorzitter en de overige leden een team vormen waarbij na verloop van vijf jaren de samenstelling van de raad als geheel wordt bezien en het mogelijk is daarbij zowel de continuïteit van de werkzaamheden als vernieuwing van de samenstelling aandacht te geven (Kamerstukken II 1973/1974, 12 668, nr. 3, p. 5).

De in artikel 3 van de Instellingswet W.R.R. geregelde wijze van benoemingen en termijnen verzekert dat tussentijdse benoemingen niet onnodig het teamverband raken dat van belang is voor de continuïteit van de werkzaamheden en dat elke vijf jaar opnieuw een evenwichtige samenstelling van de raad in zijn geheel kan worden gevonden. De voorgestelde regeling past ook binnen dit kader.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte

Naar boven