Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 april 2019
De Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid heeft mij op 14 maart jl. een brief
toegestuurd, die zij heeft ontvangen van Knoops Advocaten te Amsterdam inzake Julio
Poch. Mr. Knoops heeft de betreffende brief opgesteld naar aanleiding van mijn brief
die ik op 18 januari jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 88). De Vaste Commissie heeft mij verzocht te reageren op de brief van mr. Knoops. Mijn
reactie treft u hierbij aan.
In mijn brief van 18 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen
een onafhankelijk persoon te vragen aanvullend onderzoek in te stellen naar de volledigheid
van het dossier Poch, mede tegen de achtergrond van de in de media gedane uitingen.1 Ik heb uw Kamer vervolgens bij brief van 22 februari jl. nader geïnformeerd over
de reikwijdte van de onderzoeksopdracht.2
Mr. Knoops geeft in zijn brief van 28 februari jl. aan dat op 6 december jl. namens
dhr. Poch een procedure tegen de Staat is ingeleid door indiening van een verzoekschrift
tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Hij geeft daarbij tevens aan dat
dhr. Poch vreest dat het door mij beoogde onderzoek in de vorm zoals aangekondigd
in mijn eerdergenoemde brief van 22 februari jl., de lopende juridische procedure
zal doorkruisen. Mr. Knoops verzoekt uw Commissie namens dhr. Poch mij uit te nodigen
van verder inmenging af te zien in afwachting van het rechterlijk oordeel in deze
zaak.
Het civiele recht staat niet in de weg aan het instellen van een onafhankelijk dossieronderzoek
in een zaak waarin tevens sprake is van een lopende civiele procedure. Het onafhankelijk
onderzoek in de zaak Poch is niet ingesteld om de civiele rechtsgang te belemmeren.
Zoals ik ook in mijn brief van 18 januari heb aangegeven (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 88), hecht ik eraan dat er duidelijkheid is over de feiten en dat daar geen twijfel
over bestaat door berichtgeving in de media. Ik ben van mening dat dit vanuit rechtsstatelijk
perspectief van belang is, voor dhr. Poch in de eerste plaats, maar ook voor alle
overige betrokkenen. Als gezegd vind ik dat waarheidsvinding juist in een zaak als
de onderhavige zo belangrijk is dat een uiterste inspanning op zijn plaats is.
Gelet op het bovenstaande zie ik geen aanleiding om het onderzoek te staken of de
onderzoeksopdracht te wijzigen.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus