Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 34986 nr. E |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 34986 nr. E |
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 mei 2019
In 2016 is een Integrale Adviescommissie Omgevingswet samengesteld. De Integrale Adviescommissie Omgevingswet adviseert het kabinet over wetgevingsproducten van de stelselherziening, namelijk de voorstellen voor de Invoeringswet, het Invoeringsbesluit en de Aanvullingswetten en -besluiten. In mijn brief van 11 januari 2019 heb ik toegezegd bij de aanbieding van een wetsvoorstel of een ontwerp-AMvB het advies van deze commissie over dat product aan u toe te sturen, tezamen met inzicht in de wijze waarop dit advies is verwerkt dan wel wordt opgepakt (Kamerstukken I 2018/19, 33 118, AO, p. 7). In maart 2019 heeft de commissie advies uitgebracht over het ontwerp-Invoeringsbesluit Omgevingswet dat ik u bij deze brief aanbiedt (bijlage 11). Het advies is opgesteld op basis van de versie van het ontwerp-Invoeringsbesluit die in consultatie is gebracht. De commissie betrekt bij haar advies ook de ontvangen consultatiereacties. De commissie heeft bekeken of de regelgeving in de praktijk kan gaan werken. De commissie geeft waardevolle adviezen die ik graag benut voor het versterken van de kwaliteit van het ontwerp-Invoeringsbesluit en de ondersteuning van de uitvoeringspraktijk. De samenvatting van de reactie op het advies is opgenomen in de toelichting van het ontwerp-Invoeringsbesluit dat nu bij het parlement is voorgehangen. Hieronder zet ik uiteengezet hoe ik met het advies van de commissie omga. Ik sluit daarbij aan bij de volgorde van de onderwerpen die de commissie in haar advies hanteert.
Algemeen beeld van de commissie
De commissie merkt op dat het overgangsrecht en een overgangsperiode hoort bij vernieuwing van wetgeving. Een zekere mate van vertrouwen dat veelal professionele partijen daarmee om kunnen gaan is volgens de commissie op zijn plaats. Tegelijkertijd vraagt dat wel een goede begeleiding en transparantie over zowel het proces als over de wijzigingen en daarmee samenhangende gevolgen
Het overgangsrecht
De adviescommissie ondersteunt de regels voor het overgangsrecht in het Invoeringsbesluit, maar vraagt aandacht voor een heldere uitleg aan de uitvoeringspraktijk.
Ik onderschrijf het belang aan een heldere uitleg van het overgangsrecht voor degenen die met deze regels aan de slag zullen gaan en neem daarom graag dit advies van de commissie over. Allereerst merk ik op dat bij de totstandkoming van het overgangsrecht goed is gekeken of de regels in de praktijk zullen werken. Zo is gebruik gemaakt van de kennis van de uitvoeringspraktijk, bijvoorbeeld via zogenaamde botsproeven en expertsessies. In maart jl. is een expertsessie over de bruidsschat gehouden, waarbij ook praktijkvragen over het overgangsrecht aan bod zijn gekomen.
Naar aanleiding van dit advies en vanwege het belang dat ik hecht aan heldere uitleg voor de uitvoeringspraktijk zal ik, in aanvulling op de informatie die al beschikbaar is, voorzien in extra informatie over het overgangsrecht. Zo is de toelichting van het besluit nader aangevuld en is informatie op de website www.omgevingswetportaal.nl aangevuld. Onder andere de relatie tussen de bruidsschat en Besluit kwaliteit leefomgeving is verder verduidelijkt. In lijn met het advies van de commissie worden lokale overheden via het Rijk, de VNG, het IPO en de UvW en via het interbestuurlijke programma «Aan de Slag met de Omgevingswet» in staat gesteld te leren van elkaar. Zo worden zeer regelmatig overal in het land sessies georganiseerd, waar kennis en goede voorbeelden uit de praktijk gedeeld worden. De VNG, Aan de Slag met de Omgevingswet en BZK verzorgen aanvullend halfjaarlijks sessies waarbij professionals uit de uitvoeringspraktijk tijdens mini-colleges en workshops worden bijgepraat over de laatste stand van zaken met betrekking tot de omgevingswetgeving. Het overgangsrecht is daarbij eerder aan bod gekomen en zal ook opnieuw aan bod komen. Goede voorbeelden en praktijkervaringen op het gebied van de implementatie van de Omgevingswet, inclusief het overgangsrecht, kunnen onder andere worden gedeeld op de interbestuurlijke «Slag-sessies» die Aan de Slag met de Omgevingswet elk kwartaal overal in het land organiseert. Deze sessies worden, naast andere kanalen, ook benut om de behoeften aan ondersteuning vanuit de uitvoeringspraktijk nader in kaart te brengen. Op deze manier kan de behoefte aan praktijkondersteuning worden betrokken bij de ondersteuning die vanuit Aan de Slag met de Omgevingswet en de koepels geboden wordt aan de uitvoerende overheden. Daarnaast worden leerervaringen gedeeld op de website www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl.
De overgangsfase van omgevingsplan en waterschapsverordening
De commissie vindt dat gemeenten en waterschappen duidelijk en transparant moeten zijn over wanneer zij (onderdelen van) het omgevingsplan en de waterschapsverordening aanpassen tijdens de overgangsfase. Indien een wijziging plaatsvindt moet helder zijn wat de gevolgen van deze wijzigingen zijn voor burgers en bedrijven.
Ik ben het met de commissie eens dat het voor burgers en bedrijven vooraf helder moet zijn wanneer de regels in het omgevingsplan of de waterschapsverordening worden gewijzigd. Ik zal hier dan ook aandacht voor vragen in de implementatie. Met de VNG is afgesproken dat gemeenten een overgangsfase tot 1 januari 2029 hebben om het omgevingsplan, zoals dat bij inwerkingtreding van rechtswege ontstaat, om te bouwen tot een nieuw omgevingsplan. Waterschappen hebben tot 2023 de tijd voor het opstellen van een nieuwe waterschapsverordening. Helderheid over wanneer regels worden aangepast kan op verschillende manieren worden geboden. Dat kan door informatie op de gemeentelijke website, via een voorlichtingsavond of bijvoorbeeld door een uitvoeringsplan vast te stellen, waarin de gemeente of het waterschap aangeeft wanneer regels worden aangepast (bijvoorbeeld wanneer welke gebied). Via participatie worden omwonenden en bedrijven vroegtijdig betrokken bij een voorgenomen wijziging. Een besluit tot vaststelling van het omgevingsplan of de waterschapsverordening wordt voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat in het ontwerpbesluit gemeenten en waterschappen concreet moeten aangeven wat er precies wordt gewijzigd (bijvoorbeeld of regels vervallen of wijzigen) en wat deze wijziging betekent voor burgers en bedrijven (bijvoorbeeld of er andere geluidsnormen gelden). Daarbij kan eenieder zienswijzen naar voren brengen op het ter inzage gelegde ontwerpbesluit.
Beperkingengebied activiteiten rond spoorwegen
De commissie adviseert om te verkennen of het voor beperkingengebiedactiviteiten voor bijzonder spoor en lokaal spoor mogelijk is meer gebruik te maken van algemene regels in plaats van vergunningen overeenkomstig de regeling voor het hoofdspoor. In een beperkingengebied gelden regels voor activiteiten rondom het spoor om de goede werking van dat spoor te waarborgen. Een voorbeeld van bijzonder spoor is het spoor bij het spoorwegmuseum Utrecht. Een trambaan is een voorbeeld van lokaal spoor.
Mede naar aanleiding van het advies van de commissie heb ik in overleg met de betrokken partijen, zoals de vervoersregio’s, nog eens bekeken of het mogelijk is om meer gebruik te maken van algemene regels bij deze activiteiten. Naar aanleiding daarvan heb ik geconcludeerd dat een verschuiving naar meer algemene regels voor bijzonder spoor wel mogelijk is maar voor lokaal spoor niet. Voor bijzonder spoor blijkt het mogelijk om de systematiek van de regel voor hoofdspoorwegen over te nemen. De algemene regels en vergunningplichten van afdeling 9.2 zijn daarom naar aanleiding van het advies van de commissie ook van toepassing voor bijzondere spoorwegen. Omdat lokaal spoor in vrijwel alle gevallen gelegen is in het stedelijk gebied met een grote diversiteit aan activiteiten en situaties, is vooral de lokale situatie bepalend of en onder welke voorwaarden een activiteit uitgevoerd kan worden. De rijksregels kunnen geen rekening houden met de diverse lokale omstandigheden die zich kunnen voordoen. Bij een dergelijke specifieke afweging is een vergunningplicht het meest doelmatige instrument.
Uitwerking vergunningplichten voor de bouwactiviteiten
De commissie adviseert om bij het aanwijzen van vergunningvrije bouwwerken onderscheid te maken in bouwactiviteiten die blijvend vergunningvrij zijn (en dit landelijk te regelen) en bouwactiviteiten waarbij de gemeente bepaalt of er al dan niet een vergunning nodig is.
Dit advies van de commissie neem ik over. Ik heb in de voorhangversie een landelijk uniforme categorie van bouwactiviteiten aangewezen die «vrij» van het omgevingsplan gebouwd kunnen worden. Dat gaat om een voortzetting van de bouwwerken die nu «vrij» van het bestemmingsplan gebouwd kunnen worden2. Het gaat onder andere om infrastructurele bouwwerken en «bouwwerken van algemeen belang in publiek domein» (lantaarnpalen, verkeersborden, chippoortjes, glasbakken, parkbanken, etc.) en «particuliere bouwwerken» (dakkapellen aan de achterkant, kozijnwijzigingen, zonnepanelen).
Het vergunningvrij bouwen van «bijbehorende bouwwerken en erfafscheidingen» kan lokaal conflicteren met de bescherming vanwege geluid, geur en trilling en werelderfgoed. Bij inwerkingtreding zijn deze bouwwerken via de bruidsschat vergunningvrij. Gemeenten krijgen afwegingsruimte om voor deze bouwwerken daarna zelf regels in het omgevingsplan te stellen. Het gaat om erfafscheidingen (hoger dan 1 m) en bijbehorende bouwwerken (zoals aan- en uitbouwen, bijgebouwen en mantelzorgvoorzieningen). Deze bouwwerken zijn nu nog wel landelijk uniform geregeld en kunnen nu «vrij» van het bestemmingsplan worden gebouwd. Met deze nieuwe ruimte kunnen gemeenten de regels voor bijbehorende bouwwerken zo vormgeven dat tegelijkertijd ook voldaan kan worden aan de instructieregels over externe veiligheid, geluid, geur en trillingen. Zo wordt voorkomen dat bijvoorbeeld vergunningvrij een mantelzorgwoning te dicht kan worden gebouwd bij een geluidbron (een bedrijf) waardoor voor de bewoner blootgesteld wordt aan een te hoge geluidbelasting en een bestaand bedrijf niet meer voldoet aan de geluidregels (en met handhaving wordt geconfronteerd). Daarnaast blijkt uit onderzoek naar de gevolgen van vergunningvrij bouwen in werelderfgoederen-gebieden dat de huidige regels voor bijbehorende bouwwerken en erfafscheidingen op zij- en achtererven onder omstandigheden tot een gering negatief effect op het werelderfgoed kunnen leiden. Dit speelt in het bijzonder in De Beemster en de Stelling van Amsterdam3. Door ook voor erfafscheidingen gemeenten ruimte te bieden zelf regels te stellen, kan eveneens rekening gehouden worden met de bescherming van werelderfgoederen-gebieden.
Beoordeling en inpassing omgevingsplanactiviteit
De commissie heeft ook advies uitgebracht over de regeling voor het inpassen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Gemeenten moeten verleende vergunningen voor voortdurende omgevingsplanactiviteiten inpassen in het omgevingsplan. In sommige gevallen is inpassen van deze vergunning echter onmogelijk vanwege (nieuwe) instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving of de omgevingsverordening. Dat is het geval als de instructieregel inhoudt dat de vergunde activiteit ingeperkt moet worden, of niet mag worden toegelaten. De gemeente krijgt dan twee opdrachten die tegenstrijdig zijn. Voor deze situaties voorziet het Besluit kwaliteit leefomgeving in een verduidelijkende regel. De commissie wijst er in haar advies over deze verduidelijkende regel op dat «gelijke monniken, gelijke kappen» zou moeten gelden: activiteiten die zijn toegelaten op grond van het omgevingsplan en activiteiten die zijn toegelaten op basis van een omgevingsvergunning worden op dezelfde wijze geraakt door een instructieregel. Als dat leidt tot intrekking van de omgevingsvergunning, leidt dat naar het oordeel van de commissie in sommige gevallen mogelijk tot nadeelcompensatie.
Ik ben verheugd met de steun van de commissie voor de verduidelijkende regeling in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Onder huidig recht is er niet altijd een duidelijke regel voor de situatie dat een (nieuwe) instructieregel in de weg staat bij het inpassen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Het is juist dat nadeelcompensatie aan de orde kan zijn bij het wijzigen of intrekken van een omgevingsvergunning. Dat is niet anders dan wanneer planmogelijkheden worden weggenomen in het omgevingsplan. Mede naar aanleiding van het advies van de commissie is in de nota van toelichting nader ingegaan op de relevante regelingen voor nadeelcompensatie in dit specifieke geval.
Vragen over ontsluiten van informatie via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)
De commissie constateert dat het DSO in verschillende fasen tot stand komt. Daarom vraagt de commissie om duidelijk te maken waar informatie over de fysieke leefomgeving na inwerkingtreding van de Omgevingswet te vinden is. Ook vraagt de commissie aan te geven wanneer een nieuwe functionaliteit of informatie aan het systeem zal worden toegevoegd. Verder vraagt de commissie aandacht voor de situatie bij inwerkingtreding van de Omgevingswet. Op dat moment geldt het omgevingsplan van rechtswege dat digitaal wordt gepubliceerd, maar waarin deels regels zijn opgenomen die tot dat moment op papier waren vastgelegd. Dit kan leiden tot een situatie waarin niet duidelijk is of de papieren of de digitale versie de authentieke versie is. Ten slotte merkt de commissie op dat de informatie over deze kwesties niet alleen in de toelichting bij het besluit moet worden opgenomen.
Het advies van de commissie om inzichtelijk te maken waar relevante informatie te vinden is, breder dan alleen via de toelichting van het besluit, neem ik over. Zoals de commissie opmerkt zal bij inwerkingtreding een deel van de voor gebruikers relevante informatie digitaal vindbaar zijn via de landelijke voorziening. De omgevingsplannen, omgevingsverordeningen en het nieuwe deel van de waterschapsverordening zijn via de landelijke voorziening vindbaar bij inwerkingtreding. De bestemmingsplannen en andere ruimtelijke planfiguren die bij inwerkingtreding onderdeel zijn van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, zijn momenteel opgenomen op www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze worden onder het nieuwe stelsel, als onderdeel van het omgevingsplan, raadpleegbaar in de landelijke voorziening. Het is niet uit te sluiten dat er bij inwerkingtreding van de Omgevingswet nog een enkel bestemmingsplan is dat alleen nog op papier beschikbaar is en dus niet is ontsloten op www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is aan gemeenten om ook deze nog geldende «analoge» plannen als pdf te ontsluiten op www.ruimtelijkeplannen.nl, zodat deze ook raadpleegbaar zijn in de landelijke voorziening.
Sommige «oude» gemeentelijke verordeningen en de huidige regels van de waterschappen die opgaan in de waterschapsverordening van rechtswege, zijn niet via de landelijke voorziening vindbaar. Verordeningen die bij inwerkingtreding van rechtswege deel uitmaken van het omgevingsplan en regels van waterschappen die bij inwerkingtreding van rechtswege deel uit maken van de waterschapsverordening, zijn raadpleegbaar via Overheid.nl. Gemeenten en waterschappen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het goed op weg helpen van gebruikers. Dat kan door verwijzingen aan te brengen naar hun eigen regelgeving die niet via de landelijke voorziening wordt ontsloten. Maar ook door aan deze onderdelen prioriteit te geven bij het tot stand brengen van nieuwe omgevingsplannen en waterschapsverordeningen.
In de landelijke voorziening DSO kan bij inwerkingtreding waar nodig worden verwezen naar vindplaatsen van informatie buiten de landelijke voorziening. Hiermee zetten we een stap in het op één plek samenbrengen van informatie. In de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit wordt vermeld welke besluiten en andere rechtsfiguren bij inwerkingtreding vindbaar zijn in het DSO en ook waar de overige besluiten en rechtsfiguren op grond van de Omgevingswet vindbaar zijn. Informatie hierover zal ook plaatsvinden via de website Aandeslagmetdeomgevingswet.nl. Ook na afloop van het programma «Aan de Slag» zal ik zorg dragen voor het beschikbaar blijven van deze informatie, bijvoorbeeld via het Informatiepunt.
Bij inwerkingtreding blijft duidelijkheid bestaan over de authenticiteit van regelingen. In de nota van toelichting van het Invoeringsbesluit is aangegeven dat de huidige bestemmingsplannen en andere ruimtelijke planfiguren onderdeel uitmaken van het omgevingsplan dat bij inwerkingtreding van rechtswege ontstaat. Daarbij verandert er niets aan de authenticiteit van de betreffende regelingen.
De commissie vraagt aan te geven wanneer nieuwe functionaliteit of informatie aan het systeem zal worden toegevoegd. Ik ben met de commissie van mening dat bij het ontwikkelen van de landelijke voorziening steeds aandacht nodig is voor het goed informeren van gebruikers. Daarom neem ik het advies van de commissie op dit punt over en zal ik uw Kamer en gebruikers hierover blijven informeren. Meer specifiek zal dit gebeuren zodra interbestuurlijk is besloten over de verdere aanpak van de uitbouw van het DSO en de informatie die daarmee ontsloten gaat worden. Die informatie is ook nodig voor regelgeving die bij inwerkingtreding nog niet digitaal vindbaar is via de landelijke voorziening.
Reikwijdte omgevingsplan, omgevingsverordening en waterschapsverordening
Via de Invoeringswet wordt de Omgevingswet (Ow) aangevuld met artikel 2.7, eerste lid. Artikel 2.7 Ow is toegevoegd om duidelijkheid te geven over welke regels – als ze worden gesteld – via de omgevingswetinstrumenten moeten worden ingevuld. Naar aanleiding van deze toevoeging adviseert de commissie om niet te regelen wanneer iets in een omgevingsplan, omgevingsverordening of waterschapsverordening moet. Dat blijkt volgens de commissie al voldoende uit andere bepalingen van de Omgevingswet. Het advies is om artikel 2.7, eerste lid, Omgevingswet, niet in werking te laten treden, of niet bij algemene maatregel van bestuur uit te werken.
Naar aanleiding van het advies van commissie heb ik nog eens goed gekeken naar de werking van artikel 2.7 Ow. Het advies van de commissie om artikel 2.7 Ow niet in werking te laten treden of niet uit te werken zal ik niet volgen. Wel leidt het advies van de commissie ertoe dat de toelichting van het Invoeringsbesluit is aangevuld. Met artikel 2.7 Ow wordt namelijk extra duidelijkheid gegeven over welke regels er – als ze worden gesteld – in ieder geval via de Omgevingswetinstrumenten moet worden geregeld. Met name gemeenten hebben behoefte aan deze nadere verduidelijking in het Omgevingsbesluit van wat er in ieder geval in het omgevingsplan moet worden opgenomen. Ik heb ervoor gekozen om deze verduidelijking te geven voor alle decentrale overheden. Dat doe ik vanwege de onderlinge samenhang van decentrale regels. Daarnaast vergroot een heldere afbakening de herkenbaarheid en inzichtelijkheid voor burgers, bedrijven en andere overheden. Naar aanleiding van het advies en de consultatiereacties is een nadere verduidelijking gegeven over de onderlinge verhouding van diverse bepalingen die betrekking hebben op de reikwijdte van omgevingsplannen, waterschapsverordeningen en omgevingsverordeningen. Ten slotte is de toelichting van het criterium dat daarbij wordt gebruikt – «regels over activiteiten die de fysieke leefomgeving wijzigen» – voor de leesbaarheid uitgebreid en zijn voorbeelden toegevoegd. Hiermee is meer duidelijkheid geboden over de reikwijdte van omgevingsplannen, waterschapsverordeningen en omgevingsverordeningen.
Aanwijzing verboden activiteiten met aanzienlijke gevolgen
De commissie adviseert om nogmaals kritisch te kijken naar het «vangnet» voor activiteiten met aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingswet, te wijzigen bij Invoeringswet Omgevingswet, maakt het mogelijk om dergelijke activiteiten strafrechtelijk te handhaven. Vanwege de rechtszekerheid vereist dit artikel een uitwerking en dat gebeurt in het Omgevingsbesluit, dat via het Invoeringsbesluit wordt aangevuld. De commissie doet de suggestie deze regels, die slechts bedoeld zijn voor uitzonderlijke situaties, in het Wetboek van Strafrecht op te nemen. Ook stelt zij voor het onderdeel over het verwaarlozen van cultureel erfgoed, landschap of natuur niet strafrechtelijk handhaafbaar te maken.
Ik heb de voorgestelde regeling nogmaals bezien naar aanleiding van het advies. Om onderstaande redenen blijf ik bij de keuze om het «vangnet» een plek te geven in het stelsel van de Omgevingswet. Het «vangnet» is slechts van toepassing in het (uitzonderlijke) geval dat een activiteit niet nader is geregeld in het omgevingsrecht én leidt tot aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Het «vangnet» in de Omgevingswet geldt dus alleen als er elders geen nadere regels zijn gesteld. De regels in het wetboek van Strafrecht gelden ook als er inhoudelijke regels zijn gesteld. Ze gelden dus niet slechts als vangnet. Dit is een wezenlijk verschil tussen de regeling in de Omgevingswet en de regels in titel VII van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht. Door de regeling niet meer op te nemen in de Omgevingswet maar in het Wetboek van Strafrecht zouden deze regels een ruimere strekking dan een vangnetregeling krijgen. De regeling onder de Omgevingswet is verder onder meer de beoogde opvolger van artikel 13 van de Wet bodembescherming dat al ruim 30 jaar onderdeel uitmaakt van het omgevingsrecht.
In de Invoeringswet Omgevingswet is gekozen voor een vangnet met een bredere werking dan alleen de bodem. De uitwerking in het voorliggende Invoeringsbesluit is op twee punten breder. Het vangnet ziet ook toe op aanzienlijke nadelige gevolgen van emissies voor water en lucht. Ten tweede ziet het vangnet ook op aanzienlijk nadelige gevolgen van het verwaarlozen van beschermd cultureel erfgoed, beschermd landschap en beschermde natuur. De commissie stelt vragen bij de strafrechtelijke handhaafbaarheid van dat laatste onderdeel. Ik ben van mening dat het vangnet, inclusief de inkadering in het voorliggende Omgevingsbesluit, voldoende duidelijk is afgebakend. Daarnaast heeft de regeling ook in genoemde gevallen zijn nut, bijvoorbeeld als er sprake is van opzettelijke verwaarlozing. Van strafrechtelijke handhaving kan, mede gezien de inkadering door de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Wet op de economische delicten, niet lichtvaardig sprake zijn. Om bovenstaande redenen kies ik ervoor om de bredere werking te behouden. Wel is dit naar aanleiding van het advies van de commissie nader toegelicht.
Validatie decentrale omgevingswaarden
Tot slot heeft de commissie advies uitgebracht over de regels over validatie van omgevingswaarden. Deze regels zijn opgenomen naar aanleiding van de breed gesteunde motie Veldman-Çegerek. De commissie acht het onwenselijk dat een externe validatie zou moeten plaatsvinden wanneer een democratisch gekozen orgaan binnen de ruimte die de regelgeving biedt tot eigen omgevingswaarden komt. Zij beveelt aan deze regel niet op te nemen.
Ik heb mede naar aanleiding van het advies van de commissie een wijziging in het artikel en de toelichting doorgevoerd, waardoor de positie van de externe validatie verduidelijkt is. Ook is de reikwijdte beperkt tot nieuwe omgevingswaarden die gemeenten en provincies uit eigen beweging vaststellen. Bij afwijkende omgevingswaarden en verplichte omgevingswaarden heeft immers al eerder de validatie plaatsgevonden. Deze regel beperkt een democratisch gekozen orgaan niet in haar beleid, maar zorgt er slechts voor dat decentrale omgevingswaarden berusten op onderzoek verricht door een onafhankelijk deskundige. In de toelichting is benadrukt dat niet elke gemeente of provincie die een omgevingswaarde wil vaststellen een externe validatie hoeft te laten doen, maar dat onderzoek naar geschikte omgevingswaarden hergebruikt kan worden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Onderzoek «Vergunningvrij bouwen bij werelderfgoed», door Land-id in samenwerking met Van Riezen en Partners. Kamerstukken 33 118, nr. 114
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34986-E.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.