Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 34986 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 34986 nr. A |
7 maart 2019
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor een goede invoering van de Omgevingswet wenselijk is de Omgevingswet aan te vullen en te wijzigen, enkele wetten in te trekken, andere wetten te wijzigen en waar nodig in overgangsrecht te voorzien;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij dezen:
De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 komt te luiden:
1. De bijlage bij deze wet bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen.
2. Begripsbepalingen die zijn opgenomen in een bijlage bij een algemene maatregel van bestuur op grond van deze wet zijn ook van toepassing op een ministeriële regeling op grond van deze wet, tenzij in die regeling anders is bepaald.
B
Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c» vervangen door: artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, en tweede lid, aanhef en onder a.
2. In het derde lid wordt «Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e,» vervangen door: Een bij of krachtens deze wet gestelde regel over stortingsactiviteiten op zee.
C
Na artikel 1.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het is verboden een activiteit te verrichten of na te laten als door het verrichten of nalaten daarvan aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de toepassing van het eerste lid uitgewerkt of begrensd. De uitwerking of begrenzing strekt in ieder geval ter uitvoering van de richtlijn milieustrafrecht en heeft betrekking op:
a. de omvang van de nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving,
b. de gevallen waarin het eerste lid van toepassing is.
D
Aan artikel 1.8 wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst, een lid toegevoegd, luidende:
2. Artikel 1.7a is niet van toepassing voor zover bij wettelijk voorschrift of besluit specifieke regels zijn gesteld met het oog op de doelen van de wet.
E
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onder k, wordt «de» vervangen door: een.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Onverminderd het derde lid wordt bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid.
F
In artikel 2.2, derde lid, wordt «uitvoering» vervangen door: uitoefening.
G
Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «uitsluiten van verplichte opname» vervangen door: verplicht opnemen en uitsluiten van decentrale regels.
2. Onder plaatsing van de aanduiding «2.» voor de tekst wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin regels over de fysieke leefomgeving alleen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening mogen worden opgenomen.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt na «in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening» ingevoegd: mogen.
H
Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de vaststelling van een omgevingswaarde wordt bepaald:
a. of deze waarde een resultaatverplichting, inspanningsverplichting of andere, daarbij te omschrijven verplichting met zich brengt,
b. de locaties waarop de omgevingswaarde van toepassing is.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Bij de vaststelling van een omgevingswaarde kan een termijn worden gesteld waarbinnen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onder a, moet zijn voldaan.
I
In artikel 2.13, eerste lid, onder b, wordt «overstromingskans» vervangen door: kans op overstroming.
J
Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «en het milieu» vervangen door: , het beschermen van het milieu.
b. Onderdeel d komt te luiden:
d. de veiligheid van primaire waterkeringen,.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Als uitgangspunt voor het vaststellen van de omgevingswaarden, bedoeld in het eerste lid, onder d, geldt ten minste een beschermingsniveau waarmee in 2050 de kans om te overlijden als gevolg van een overstroming achter de primaire waterkering niet groter is dan 1 op 100.000 per jaar. Een hoger beschermingsniveau wordt geboden op plaatsen waar sprake kan zijn van:
a. grote groepen dodelijke slachtoffers,
b. substantiële economische schade, of
c. ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «de vaststelling van het waterkerend vermogen» vervangen door: het bepalen van de hydraulische belasting en de sterkte van de waterkering.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.
K
Artikel 2.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel c wordt «met het oog op» vervangen door: in verband met.
b. Onderdeel d, onder 3°, komt te luiden:
3°. het beheer van de zwemwaterkwaliteit, in ieder geval door het nemen van beheersmaatregelen als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de zwemwaterrichtlijn, voor zover deze taak niet op grond van artikel 2.16, 2.17 of 2.19 berust bij een gemeente, een waterschap of het Rijk,.
2. Het tweede en derde lid komen te luiden:
2. Bij provinciale verordening wordt, met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van de Waterschapswet, het beheer van regionale wateren toegedeeld aan waterschappen. Bij omgevingsverordening kan:
a. het beheer van regionale wateren worden toegedeeld aan andere openbare lichamen,
b. het beheer van vaarwegen worden toegedeeld aan waterschappen.
3. In afwijking van het eerste lid berust de taak, bedoeld in het eerste lid, onder e, aanhef en onder 2°, in gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in dat lid.
L
Artikel 2.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister of Onze Minister die het aangaat» vervangen door «Onze Minister die het aangaat» en «het tweede en derde lid» door: het tweede tot en met vierde lid.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
b. In onderdeel a vervalt «die op grond van artikel 2.20, tweede lid, onder a, zijn aangewezen».
c. In onderdeel b wordt «Onze Minister» vervangen door: die Minister.
3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
b. In onderdeel b wordt «de landsverdediging en nationale veiligheid» vervangen door: defensie en de nationale veiligheid.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties berust de taak van het houden van toezicht op de uitoefening van taken door een waterschap voor het digitaal stelsel, bedoeld in afdeling 20.5.
M
Artikel 2.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «aanwijzing van locaties» vervangen door: aanwijzing en begrenzing van rijkswateren.
2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor de toepassing van deze wet, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, de waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan aangewezen die behoren tot de rijkswateren.
2. Bij ministeriële regeling worden de oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan die behoren tot de rijkswateren geometrisch begrensd.
3. In het derde lid wordt «het tweede lid, onder a» vervangen door: het eerste lid.
N
Artikel 2.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «nadere grondslag aanwijzing en begrenzing van locaties» vervangen door: grondslag aanwijzing en begrenzing van andere locaties.
2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van deze wet, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, andere locaties dan bedoeld in artikel 2.20 worden aangewezen en geometrisch begrensd.
2. Op grond van het eerste lid worden in ieder geval de volgende locaties aangewezen:
a. de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, met inbegrip van de toedeling van grondwaterlichamen aan die stroomgebiedsdistricten, bedoeld in de kaderrichtlijn water,
b. de zones en agglomeraties, bedoeld in de richtlijn omgevingslawaai, de richtlijn luchtkwaliteit en de richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht.
3. Het derde en vierde lid vervallen.
O
Na artikel 2.21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op grond van artikel 2.21, eerste lid, worden in ieder geval aangewezen en geometrisch begrensd de beperkingengebieden met betrekking tot:
a. wegen in beheer bij het Rijk,
b. waterstaatswerken in beheer bij het Rijk,
c. hoofdspoorweginfrastructuur,
d. installaties in een waterstaatswerk, anders dan mijnbouwinstallaties.
2. Zolang geen toepassing is gegeven aan het eerste lid, bestaan de beperkingengebieden uit de locatie van het werk of object waarvoor het beperkingengebied wordt aangewezen en de locaties die binnen een bij algemene maatregel van bestuur bepaalde afstand rond dat werk of object liggen.
3. Het beperkingengebied met betrekking tot een mijnbouwinstallatie in een waterstaatswerk bestaat uit de mijnbouwinstallatie en de locaties die binnen een bij algemene maatregel van bestuur, in overeenstemming met artikel 2, onder 26, van de richtlijn offshore veiligheid, bepaalde afstand rond die installatie liggen.
P
In artikel 2.22, tweede lid, wordt «In afwijking van het eerste lid kunnen de regels bij besluit van gedeputeerde staten worden gesteld als deze inhouden» vervangen door: In plaats van provinciale staten kunnen gedeputeerde staten in de omgevingsverordening regels stellen over.
Q
Artikel 2.23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. de inhoud of motivering van:
1°. een programma van gedeputeerde staten als bedoeld in de artikelen 3.4 en 3.8 of een programma als bedoeld in artikel 3.6, 3.7 of paragraaf 3.2.4 dat niet door een bestuursorgaan van het Rijk wordt vastgesteld,
2°. een omgevingsplan of waterschapsverordening,
3°. een maatwerkvoorschrift,
4°. een projectbesluit van gedeputeerde staten of het dagelijks bestuur van het waterschap,
5°. een besluit tot het buiten toepassing laten van regels als bedoeld in artikel 5.53, derde lid,
6°. een legger, met inbegrip van een technisch beheerregister, of peilbesluit als bedoeld in artikel 2.39 of 2.41, die of dat niet door een bestuursorgaan van het Rijk wordt vastgesteld,.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Regels over de inhoud of motivering van een omgevingsplan of waterschapsverordening kunnen alleen worden gesteld over:
a. de uitoefening van taken als bedoeld in paragraaf 2.4.1, waaronder regels over op te nemen of opgenomen omgevingswaarden, omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 5.3,
b. in een omgevingsplan opgenomen andere dan onder a bedoelde omgevingswaarden,
c. op te nemen of opgenomen regels:
1°. in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid,
2°. als bedoeld in artikel 4.6,
3°. over monitoring als bedoeld in de artikelen 20.1 en 20.2 en gegevensverzameling als bedoeld in artikel 20.6.
3. In het vierde lid wordt «Bij de regels wordt een termijn gesteld» vervangen door: Bij de regels kan een termijn worden gesteld.
R
Artikel 2.25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. de inhoud of motivering van:
1°. een programma als bedoeld in paragraaf 3.2.2 of 3.2.4,
2°. een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening,
3°. een maatwerkvoorschrift,
4°. een projectbesluit,
5°. een besluit tot het buiten toepassing laten van regels als bedoeld in artikel 5.53, derde of vierde lid,
6°. een legger, met inbegrip van een technisch beheerregister, of peilbesluit als bedoeld in artikel 2.39 of 2.41,
7°. een calamiteitenplan als bedoeld in artikel 19.14,
8°. een monitoringsprogramma als bedoeld in artikel 2.20, vierde lid,.
2. In het tweede lid wordt «Onze Minister of Onze Minister die het aangaat» vervangen door: Onze Minister die het aangaat.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Regels over de inhoud of motivering van een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening kunnen alleen worden gesteld over:
a. de uitoefening van taken als bedoeld in paragraaf 2.4.1, waaronder regels over op te nemen of opgenomen omgevingswaarden, omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4,
b. in een omgevingsplan of omgevingsverordening opgenomen andere dan onder a bedoelde omgevingswaarden,
c. op te nemen of opgenomen regels:
1°. in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.22, 5.19, eerste lid, of 5.34, derde lid, onder c, onder 1°,
2°. in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid,
3°. in een omgevingsplan over bouwactiviteiten,
4°. in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 16.55, vierde lid,
5°. als bedoeld in artikel 4.6,
6°. over monitoring als bedoeld in de artikelen 20.1 en 20.2 en gegevensverzameling als bedoeld in artikel 20.6.
4. In het vierde lid wordt «Bij de regels wordt een termijn gesteld» vervangen door: Bij de regels kan een termijn worden gesteld.
S
Artikel 2.26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «en het milieu» vervangen door: , het beschermen van het milieu.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De regels strekken in ieder geval tot uitvoering van de:
a. grondwaterrichtlijn,
b. habitatrichtlijn,
c. kaderrichtlijn mariene strategie,
d. kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning,
e. kaderrichtlijn water,
f. nec-richtlijn,
g. richtlijn luchtkwaliteit,
h. richtlijn omgevingslawaai,
i. richtlijn overstromingsrisico’s,
j. vogelrichtlijn.
T
Artikel 2.27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «het milieu» vervangen door: het beschermen van het milieu.
2. In onderdeel d wordt «en het milieu» vervangen door: , het beschermen van het milieu.
3. Onderdeel e komt te luiden:
e. het behoeden van de staat en werking van:
1°. burgerluchthavens van regionale betekenis,
2°. lokale spoorweginfrastructuur buiten de gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen en voor zover voor die infrastructuur geen toepassing is gegeven aan artikel 4, derde lid, van de Wet lokaal spoor, voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur.
U
Artikel 2.28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na «ter uitvoering van» ingevoegd: het Europees landschapsverdrag,.
2. In onderdeel c wordt «en het beschermen van de gezondheid en het milieu» vervangen door: , het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu.
3. Onderdeel f wordt geletterd g.
4. Er wordt na onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
f. het behoeden van de staat en werking van lokale spoorweginfrastructuur binnen de gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur,.
5. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g (nieuw) door een komma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. het uitsluiten van het gebruik van locaties op de Waddeneilanden en in de Waddenzee voor een mijnbouwwerk voor het opsporen of winnen van delfstoffen.
V
Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de evenwichtige toedeling van functies aan locaties» vervangen door: een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a, onder 2°, komt te luiden:
2°. de overige burgerluchthavens van nationale betekenis waarvoor een luchthavenbesluit geldt,.
b. In onderdeel b wordt «regels over het gebruik van de grond» vervangen door «activiteiten» en wordt «met het oog op» vervangen door: voor.
c. Onderdeel d komt te luiden:
d. de beperkingen voor de functie en activiteiten binnen het beperkingengebied, bedoeld onder c, voor zover die regels nodig zijn met het oog op de vliegveiligheid of in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting veroorzaakt door het luchthavenluchtverkeer.
W
Artikel 2.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a vervalt «uit de door gedeputeerde staten opgestelde lijst met plaatsen waar naar hun oordeel door een groot aantal personen wordt gezwommen,».
2. In onderdeel b vervalt «zwemwater en».
3. In onderdeel c wordt «artikel 3 van de zwemwaterrichtlijn» vervangen door: artikel 2, onder 6, van de zwemwaterrichtlijn.
X
Artikel 2.32 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «Onze Minister of Onze Minister die het aangaat» vervangen door: Onze Minister die het aangaat.
b. Er wordt een zin toegevoegd, luidende:
Bij de regel kan worden bepaald dat voor het besluit tot het verlenen van een ontheffing overeenstemming is vereist met Onze Minister die het aangaat of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Bij een regel op grond van artikel 2.24, eerste lid, kan worden bepaald dat gedeputeerde staten, op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente of waterschap, ontheffing kunnen verlenen van die regel, als de aanwijzing of begrenzing van een locatie waarop die regel ziet, wordt bepaald in een besluit van een bestuursorgaan van de provincie.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «op grond van» vervangen door: als bedoeld in.
Y
Artikel 2.33, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. de gemeenteraad over het stellen van regels in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,.
2. In onderdeel c vervalt «als bedoeld in artikel 5.44 of 5.46, tweede lid».
Z
Artikel 2.34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister of Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met Onze Minister» vervangen door: Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een instructie kan alleen worden gegeven aan:
a. provinciale staten over het stellen van regels in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.22 of 4.1, eerste lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
b. gedeputeerde staten over een projectbesluit, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
c. de gemeenteraad over het stellen van regels in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
d. het dagelijks bestuur van het waterschap over een projectbesluit, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
3. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. In aanvulling op het tweede lid kan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat een instructie geven aan het provinciebestuur of het waterschapsbestuur over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op het gebied van het beheer van watersystemen of het waterketenbeheer, als dat nodig is voor een samenhangend en doelmatig waterbeheer.
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. In aanvulling op het tweede lid kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een instructie geven aan de gemeenteraad tot het in het omgevingsplan voor een locatie opnemen van de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht en tot het daarbij bepalen dat wordt voorzien in het beschermen van het stads- of dorpsgezicht, als dat nodig is voor het behoud van cultureel erfgoed.
AA
In artikel 2.35, eerste lid, wordt «meerdere bestuursorganen» vervangen door: verschillende bestuursorganen.
AB
Artikel 2.36 komt te luiden:
1. Gedeputeerde staten kunnen namens het waterschapsbestuur en ten laste van het waterschap voorzien in het gevorderde als het waterschapsbestuur:
a. niet binnen de daarvoor gestelde termijn uitvoering geeft aan een instructie op grond van artikel 2.33,
b. een bij of krachtens afdeling 18.3 gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt of een bij of krachtens die afdeling gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht.
2. Onze Minister die het aangaat kan namens het waterschapsbestuur en ten laste van het waterschap voorzien in het gevorderde als het waterschapsbestuur:
a. niet binnen de daarvoor gestelde termijn uitvoering geeft aan een instructie op grond van artikel 2.34,
b. een bij of krachtens hoofdstuk 18 gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt of een bij of krachtens hoofdstuk 18 gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht,
c. niet of niet naar behoren uitvoering geeft aan een op grond van afdeling 20.5 opgedragen taak.
3. Op de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, zijn de artikelen 121, tweede en vierde lid, en 121a tot en met 121e van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.
AC
Artikel 2.37 komt te luiden:
1. Een besluit of een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg van het waterschapsbestuur kan bij koninklijk besluit worden vernietigd als het besluit of de beslissing is genomen in strijd met:
a. een regel op grond van artikel 2.24 of een instructie op grond van artikel 2.34,
b. het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 18.
2. Op een vernietiging zijn de artikelen 266 tot en met 274a van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing. Op de vernietiging van een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg zijn de afdelingen 10.2.2 en 10.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
AD
In artikel 2.38 wordt «zwemwateren of zwemlocaties» vervangen door: oppervlaktewaterlichamen.
AE
Artikel 2.40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
2. In het tweede lid, vervalt «, tenzij het verbod of de beperking van de toegang betrekking heeft op een beperkingengebied met betrekking tot een installatie in de exclusieve economische zone die is ingesteld in overeenstemming met artikel 60 van het VN Zeerechtverdrag, of een installatie in de territoriale zee».
AF
In artikel 2.41, tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
AG
In artikel 3.1, derde lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
AH
In artikel 3.4 wordt «het dagelijks bestuur van het waterschap» vervangen door «het algemeen bestuur van het waterschap» en «Onze Minister of Onze Minister die het aangaat» door: Onze Minister die het aangaat.
AI
Artikel 3.6, eerste lid, komt te luiden:
1. Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, gelegen in een door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen agglomeratie als bedoeld in artikel 3, onder k, van de richtlijn omgevingslawaai, stelt het actieplan, bedoeld in artikel 8 van die richtlijn, vast voor de volgende geluidbronnen:
a. wegen en daarin gelegen spoorwegen,
b. andere spoorwegen,
c. luchthavens,
d. een activiteit of een samenstel van activiteiten, waarvoor een regel als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, of 2.24, eerste lid, of paragraaf 4.1.1 voor de geluidbelasting is gesteld.
AJ
In artikel 3.7 wordt «Het dagelijks bestuur van het waterschap» vervangen door «Het algemeen bestuur van het waterschap» en «voor zover het de onderdelen betreft die uitvoering geven aan de richtlijnen, bedoeld in artikel 3.8, tweede lid» door: voor zover het gaat om de onderdelen die uitvoering geven aan de richtlijnen, genoemd in artikel 3.8, tweede lid.
AK
Artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Gedeputeerde staten stellen ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai, overeenkomstig artikel 3.6, een actieplan vast voor de volgende geluidbronnen:
a. belangrijke wegen als bedoeld in artikel 3, onder n, van die richtlijn, voor zover het niet gaat om wegen in beheer bij het Rijk,
b. belangrijke spoorwegen als bedoeld in artikel 3, onder o, van die richtlijn, voor zover het niet gaat om spoorwegen als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder b, en 3.9, eerste lid, onder b, onder 2°,
c. burgerluchthavens van regionale betekenis, als het gaat om belangrijke luchthavens als bedoeld in artikel 3, onder p, van die richtlijn.
2. In het tweede lid, vervalt «, waarin het provinciale waterbeleid is opgenomen».
AL
Artikel 3.9 komt te luiden:
1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt de volgende programma’s vast:
a. een nationaal nec-programma als bedoeld in artikel 6 van de nec-richtlijn,
b. ter uitvoering van de richtlijn omgevingslawaai, overeenkomstig artikel 3.6, een actieplan voor de volgende geluidbronnen:
1°. wegen in beheer bij het Rijk,
2°. hoofdspoorwegen,
3°. de luchthaven Schiphol en de overige burgerluchthavens van nationale betekenis, als het gaat om belangrijke luchthavens als bedoeld in artikel 3, onder p, van die richtlijn.
2. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt, in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat, de volgende programma’s vast:
a. de stroomgebiedsbeheerplannen, bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water, voor de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems,
b. de overstromingsrisicobeheerplannen, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de richtlijn overstromingsrisico’s, voor de stroomgebiedsdistricten, genoemd onder a,
c. een programma van maatregelen mariene strategie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, van de kaderrichtlijn mariene strategie,
d. een maritiem ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 4 van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning,
e. een nationaal waterprogramma.
3. Het beheerplan voor een Natura 2000-gebied dat geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wordt in afwijking van artikel 3.8, derde lid, voor dat gebied of dat gedeelte vastgesteld door:
a. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, als dat gebied of dat gedeelte een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk is,
b. Onze Minister van Defensie, als dat gebied of dat gedeelte een militair terrein is,
c. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in andere dan de onder a en b bedoelde gevallen.
AM
Artikel 3.10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «het dagelijks bestuur van het waterschap» vervangen door «het algemeen bestuur van het waterschap» en «Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat,» door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
2. In onderdeel b wordt «met inachtneming van artikel 2.3» vervangen door: , met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede en derde lid,.
AN
In artikel 3.12 wordt na «Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in de programma’s opgenomen maatregelen uitgevoerd» ingevoegd: moeten worden.
AO
Artikel 3.15 komt te luiden:
1. Deze paragraaf is van toepassing op programma’s als bedoeld in het tweede tot en met vierde lid.
2. Bij omgevingsplan kunnen programma’s als bedoeld in artikel 3.16 worden aangewezen, die betrekking hebben op omgevingswaarden van de gemeente als bedoeld in paragraaf 2.3.2 of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor in dat omgevingsplan een regel over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is gesteld.
3. Bij omgevingsverordening kunnen programma’s als bedoeld in artikel 3.16 worden aangewezen, die betrekking hebben op omgevingswaarden van de provincie als bedoeld in paragraaf 2.3.3 of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor een regel als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, 5.19, eerste lid, of 5.30 is gesteld.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen programma’s als bedoeld in artikel 3.16 worden aangewezen, die betrekking hebben op omgevingswaarden van het Rijk als bedoeld in paragraaf 2.3.4 of een andere doelstelling voor de fysieke leefomgeving waarvoor een regel als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, of 5.18 is gesteld.
5. Bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welk bestuursorgaan een programma kan vaststellen.
AP
Artikel 3.16, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij omgevingsplan, omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:
a. hoe de omgevingswaarde of de andere doelstelling bij de uitoefening van taken en bevoegdheden wordt betrokken,
b. in voorkomende gevallen, welke daarop betrekking hebbende bepalingen op grond van artikel 2.22, eerste lid, 2.24, eerste lid, 5.18, 5.19, eerste lid, of 5.30, of welke in het omgevingsplan gestelde regels over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.
AQ
Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «In het omgevingsplan, de waterschapsverordening en de omgevingsverordening» vervangen door: Bij omgevingsplan, waterschapsverordening en omgevingsverordening.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Bij ministeriële regeling kunnen meet- en rekenvoorschriften worden gesteld over activiteiten als bedoeld in het eerste lid.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Bij het stellen van de regels in de omgevingsverordening en de ministeriële regeling worden de grenzen van artikel 2.3, tweede en derde lid, in acht genomen.
AR
Artikel 4.2 komt te luiden:
1. Het omgevingsplan bevat voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
2. Bij omgevingsverordening kunnen alleen regels worden gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, als het onderwerp van zorg niet doelmatig en doeltreffend met een regel als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, of een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, kan worden behartigd.
AS
Artikel 4.3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden:
c. lozingsactiviteiten op:
1°. een oppervlaktewaterlichaam,
2°. een zuiveringtechnisch werk,.
2. In onderdeel e wordt «mijnbouwactiviteiten» vervangen door: mijnbouwlocatieactiviteiten.
AT
Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «specificeren inhoud» vervangen door: melding of omgevingsvergunning.
2. In het tweede lid wordt na «De regels in» ingevoegd: het omgevingsplan,.
AU
Artikel 4.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt na «maatwerkvoorschriften» ingevoegd: of vergunningvoorschriften.
2. In het eerste lid wordt na «maatwerkvoorschriften kan stellen» ingevoegd: of voorschriften aan een omgevingsvergunning kan verbinden.
3. In het tweede lid wordt na «De maatwerkvoorschriften» ingevoegd: of vergunningvoorschriften.
4. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 kan ook worden bepaald dat een maatwerkvoorschrift niet kan worden gesteld als over een onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning kan worden verbonden.
AV
Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de toepassing» vervangen door «het treffen» en «toe te passen» door: te treffen.
2. In het derde lid wordt «of kan de toepassing» vervangen door: of kan het treffen.
Ava
Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de bij ministeriële regeling gestelde meet- en rekenvoorschriften, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, voor zover die betrekking hebben op activiteiten waarover regels zijn gesteld in respectievelijk het omgevingsplan, de waterschapsverordening en de omgevingsverordening.
AW
In artikel 4.10 wordt «in het belang van» vervangen door «met het oog op» en «Onze Minister» door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
AX
Artikel 4.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Op grond van artikel 4.3 worden voor de volgende activiteiten gevallen aangewezen waarin gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn:
a. het gelegenheid bieden tot zwemmen en baden,
b. milieubelastende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het grondwater,
c. beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot lokale spoorwegen.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, worden, als op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 een gebied is aangewezen, op grond van artikel 4.3 gevallen aangewezen waarin het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in dat lid, het bevoegd gezag is voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot lokale spoorwegen in dat gebied.
AY
Artikel 4.12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a, onder 2°, wordt na «nationale veiligheidsbelangen» ingevoegd: of andere vitale nationale belangen.
2. In onderdeel c wordt «mijnbouwactiviteiten» vervangen door: mijnbouwlocatieactiviteiten.
AZ
Artikel 4.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, tweede zin, wordt «Dit betreft» vervangen door: Het gaat om.
2. In het tweede lid, onder a, wordt «met betrekking tot een installatie als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn industriële emissies» vervangen door: met betrekking tot een ippc-installatie.
BA
Na artikel 4.13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een bestuursorgaan dat bij of krachtens deze paragraaf als bevoegd gezag is aangewezen, kan die bevoegdheid aan een ander bestuursorgaan overdragen, als dat bestuursorgaan daarmee instemt.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
BB
Artikel 4.14 komt te luiden:
1. De gemeenteraad kan voor een locatie een voorbereidingsbesluit nemen met het oog op de voorbereiding van in het omgevingsplan te stellen regels.
2. Het voorbereidingsbesluit wijzigt het omgevingsplan met voorbeschermingsregels.
3. Voorbeschermingsregels strekken ertoe te voorkomen dat de locatie minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van het doel van de regels, bedoeld in het eerste lid, en kunnen alleen inhouden:
a. een verbod of een verbod om zonder voorafgaande melding of zonder omgevingsvergunning daarbij aangewezen activiteiten te verrichten die op grond van het omgevingsplan zijn toegestaan, maar nog niet plaatsvinden,
b. de aanwijzing van onderwerpen waarvoor het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften kan stellen of voorschriften aan een omgevingsvergunning kan verbinden,
c. de aanwijzing van bestuursorganen of andere instanties die in de gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag advies uit te brengen over een aanvraag om een besluit op grond van voorbeschermingsregels als bedoeld onder a of b,
d. het buiten toepassing verklaren van in het omgevingsplan gestelde regels die in strijd zijn met voorbeschermingsregels als bedoeld onder a of b.
4. De voorbeschermingsregels in het omgevingsplan vervallen na een jaar en zes maanden, of, als binnen die termijn het besluit tot vaststelling of wijziging van het omgevingsplan waarvan de regels, bedoeld in het eerste lid, deel uitmaken is bekendgemaakt, op het tijdstip waarop dat besluit in werking treedt of is vernietigd.
5. De gemeenteraad kan de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
BC
Artikel 4.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Provinciale staten kunnen, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, voor een locatie een voorbereidingsbesluit nemen met het oog op de voorbereiding van in de omgevingsverordening te stellen regels.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Het voorbereidingsbesluit wijzigt de omgevingsverordening met voorbeschermingsregels.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Artikel 4.14, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, waarbij in artikel 4.14, derde lid, onder a en d, en vierde lid, in plaats van «omgevingsplan» steeds «omgevingsverordening» wordt gelezen.
BD
Artikel 4.16 komt te luiden:
1. Provinciale staten kunnen, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, voor een locatie een voorbereidingsbesluit nemen met het oog op de voorbereiding van een projectbesluit, een instructieregel als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, of een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, gericht op het stellen van regels in het omgevingsplan.
2. Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, voor een locatie een voorbereidingsbesluit nemen met het oog op de voorbereiding van een projectbesluit, een instructieregel als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid, of een instructie als bedoeld in artikel 2.34, eerste lid, gericht op het stellen van regels in het omgevingsplan. Als op grond van artikel 5.44, tweede lid, geen overeenstemming is vereist voor een projectbesluit, is geen overeenstemming als bedoeld in de eerste zin vereist voor een voorbereidingsbesluit met het oog op de voorbereiding van dat projectbesluit.
3. Het voorbereidingsbesluit wijzigt het omgevingsplan met voorbeschermingsregels.
4. De artikelen 4.14, derde lid, en 4.15, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
5. De voorbeschermingsregels in het omgevingsplan vervallen na een jaar en zes maanden of, als binnen die termijn het projectbesluit, de instructieregel of de instructie is bekendgemaakt, op het tijdstip waarop het projectbesluit of het overeenkomstig de instructieregel of de instructie gewijzigde omgevingsplan in werking treedt of is vernietigd.
BE
Artikel 4.17 komt te luiden:
Het omgevingsplan wordt in ieder geval vijf jaar na het onherroepelijk worden van een omgevingsvergunning voor een voortdurende buitenplanse omgevingsplanactiviteit, waaraan geen termijn is verbonden als bedoeld in artikel 5.36, eerste lid, met die vergunning in overeenstemming gebracht als het gaat om:
a. een omgevingsplanactiviteit bestaande uit het in stand houden van een bouwwerk,
b. een omgevingsplanactiviteit, anders dan onder a, die niet in overeenstemming is met een aan een locatie gegeven functie-aanduiding.
BF
In artikel 4.19 wordt «de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit» vervangen door: de beoordeling of een bouwwerk aan die regels voldoet.
BG
Na artikel 4.19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In een omgevingsplan worden geen regels gesteld die het uitvoeren van een project waarvoor een projectbesluit is vastgesteld door een bestuursorgaan van de provincie of het Rijk belemmeren.
2. In een omgevingsplan worden geen regels gesteld die in strijd zijn met regels die daarin zijn opgenomen op grond van een voorbereidingsbesluit van een bestuursorgaan van de provincie of het Rijk.
3. In een projectbesluit wordt een termijn gesteld voor de toepassing van het eerste lid. Als het bestuursorgaan dat het projectbesluit heeft vastgesteld dat nodig acht voor de uitvoering van het project, kan de termijn eenmaal worden verlengd.
4. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een instructieregel als bedoeld in artikel 2.24 of een instructie als bedoeld in artikel 2.34 het stellen van dergelijke regels vergt.
5. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het projectbesluit is vastgesteld door een bestuursorgaan van de provincie en een instructieregel als bedoeld in artikel 2.22 of een instructie als bedoeld in artikel 2.33 het stellen van dergelijke regels vergt.
6. Op het stellen van regels als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, is artikel 5.53a, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
BH
Artikel 4.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel g vervalt.
2. De onderdelen h tot en met o worden geletterd g tot en met n.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n (nieuw) door een komma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
o. het VN-Gehandicaptenverdrag.
BI
In artikel 4.21, tweede lid, onder c, vervalt «het belang van».
BJ
In artikel 4.22, eerste lid, onder c, wordt na «waaronder het beschermen» ingevoegd: en verbeteren.
BK
Artikel 4.23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na «een waterstaatswerk» ingevoegd: of een installatie, niet zijnde een mijnbouwinstallatie, in een waterstaatswerk,.
b. Onderdeel c komt te luiden:
c. het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen,.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid worden de regels over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk, voor zover die plaatsvinden buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied, gesteld met het oog op de doelen van de wet.
BL
Artikel 4.24 komt te luiden:
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over mijnbouwlocatieactiviteiten worden gesteld met het oog op:
a. het waarborgen van de veiligheid,
b. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:
a. de belangen van de scheepvaart en van de veiligheid van de scheepvaart zijn gewaarborgd,
b. de belangen van de uitoefening van defensietaken en van het veilig kunnen verrichten van daarop betrekking hebbende activiteiten zijn gewaarborgd,
c. de belangen van de elektriciteitsopwekking met behulp van wind in een windpark en van de veiligheid van het windpark zijn gewaarborgd.
3. De regels strekken er ook toe dat:
a. geen mijnbouwinstallaties voor het opsporen of winnen van delfstoffen worden toegestaan in het op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming aangewezen Natura 2000-gebied Noordzeekustzone,
b. in de territoriale zee ten noorden van het op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming aangewezen Natura 2000-gebied Noordzeekustzone nieuwe mijnbouwinstallaties voor het opsporen of winnen van delfstoffen alleen worden toegestaan voor zover medegebruik van bestaande mijnbouwinstallaties niet mogelijk is en zichthinder veroorzaakt door die nieuwe mijnbouwinstallaties wordt geminimaliseerd.
BM
Artikel 4.26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «installatie» vervangen door: mijnbouwinstallatie.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een installatie in een waterstaatswerk worden, voor zover het gaat om een mijnbouwinstallatie, gesteld met het oog op het behoeden van de staat en werking van die mijnbouwinstallatie voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die installatie.
3. In het tweede lid wordt «installaties» vervangen door: mijnbouwinstallaties.
BN
In artikel 4.28, tweede lid, wordt «voor zover het monumenten betreft» vervangen door: voor zover het gaat om monumenten.
BO
Artikel 5.1, eerste en tweede lid, komen te luiden:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een omgevingsplanactiviteit,
b. een rijksmonumentenactiviteit,
c. een ontgrondingsactiviteit,
d. een stortingsactiviteit op zee,
tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
a. een bouwactiviteit,
b. een milieubelastende activiteit,
c. een lozingsactiviteit op:
1°. een oppervlaktewaterlichaam,
2°. een zuiveringtechnisch werk,
d. een wateronttrekkingsactiviteit,
e. een mijnbouwlocatieactiviteit,
f. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot:
1°. een weg,
2°. een waterstaatswerk,
3°. een luchthaven,
4°. een hoofdspoorweg, lokale spoorweg of bijzondere spoorweg,
5°. een installatie in een waterstaatswerk,
voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
BP
Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. De opsomming in het eerste lid, tweede zin, komt te luiden:
a. een omgevingsplanactiviteit,
b. een ontgrondingsactiviteit,
c. een milieubelastende activiteit,
d. een lozingsactiviteit op:
1°. een oppervlaktewaterlichaam,
2°. een zuiveringtechnisch werk,
e. een wateronttrekkingsactiviteit,
f. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale spoorweg,.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument kunnen ook bij het besluit tot aanwijzing van een archeologisch moment als rijksmonument, bedoeld in artikel 3.1 van de Erfgoedwet, gevallen worden aangewezen waarin het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, niet geldt. Deze gevallen hebben alleen betrekking op onderdelen van het archeologisch monument die uit het oogpunt van de archeologische monumentenzorg geen waarde hebben.
BQ
Artikel 5.5 komt te luiden:
1. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor:
a. een omgevingsplanactiviteit, voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op:
1°. het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu,
2°. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen,
3°. het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk,
4°. het beschermen van monumenten of archeologische monumenten,
b. een rijksmonumentenactiviteit,
c. een stortingsactiviteit op zee,
d. een milieubelastende activiteit,
e. een lozingsactiviteit op:
1°. een oppervlaktewaterlichaam,
2°. een zuiveringtechnisch werk,
f. een beperkingengebiedactiviteit.
2. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor:
a. een omgevingsplanactiviteit: in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, onder a,
b. een ontgrondingsactiviteit,
c. een bouwactiviteit,
d. een wateronttrekkingsactiviteit,
e. een mijnbouwlocatieactiviteit.
3. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3:
a. voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op:
1°. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen,
2°. het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk,
b. in andere gevallen dan bedoeld onder a.
4. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4:
a. voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op:
1°. het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu,
2°. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen,
3°. het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk,
4°. het beschermen van monumenten of archeologische monumenten,
b. in andere gevallen dan bedoeld onder a.
BR
Artikel 5.6 komt te luiden:
BS
Artikel 5.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «één of meer activiteiten» vervangen door: een of meer activiteiten.
2. In het tweede lid wordt «In het belang van» vervangen door: Met het oog op.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit en een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit, met uitzondering van een als wateractiviteit aan te merken beperkingengebiedactiviteit, worden gelijktijdig aangevraagd als:
a. die activiteiten betrekking hebben op eenzelfde ippc-installatie, of
b. op die activiteiten de Seveso-richtlijn van toepassing is.
BT
In artikel 5.9 wordt «in het belang van» vervangen door «met het oog op» en «Onze Minister» door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
BU
Artikel 5.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «afwijkactiviteiten» vervangen door: omgevingsplanactiviteiten.
b. Onderdeel c komt te luiden:
c. milieubelastende activiteiten:
1°. met betrekking tot een ippc-installatie,
2°. met betrekking tot een andere milieubelastende installatie,
3°. waarop de Seveso-richtlijn van toepassing is,
4°. die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het grondwater,.
c. Onderdeel d komt te luiden:
d. beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot:
1°. burgerluchthavens van regionale betekenis,
2°. lokale spoorwegen,.
d. Onderdeel g vervalt, onder vervanging van de komma aan het slot van onderdeel f door een punt.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder d, aanhef en onder 2°, worden, als op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 een gebied is aangewezen, bij algemene maatregel van bestuur gevallen aangewezen waarin het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in dat lid, beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale spoorweg in dat gebied.
BV
Artikel 5.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «afwijkactiviteiten» vervangen door: omgevingsplanactiviteiten.
b. De onderdelen b tot en met g worden geletterd c tot en met h.
c. Er wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot een archeologisch monument,.
d. In onderdeel d (nieuw), onder 2°, wordt na «nationale veiligheidsbelangen» ingevoegd: of andere vitale nationale belangen.
e. In onderdeel e (nieuw) wordt «mijnbouwactiviteiten» vervangen door: mijnbouwlocatieactiviteiten.
f. In onderdeel f (nieuw), onder 3°, wordt na «hoofdspoorwegen» ingevoegd: en bijzondere spoorwegen.
g. In onderdeel h (nieuw) wordt «de onderdelen a tot en met f» vervangen door: de onderdelen a tot en met g.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. In afwijking van de artikelen 5.8 en 5.10 en van het eerste lid kan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, onder d, onder 2°, beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als dat nodig is voor nationale veiligheidsbelangen of andere vitale nationale belangen.
BW
Artikel 5.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «één activiteit» vervangen door: een activiteit.
2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij die maatregel kan, in afwijking van het eerste lid en met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, een ander bestuursorgaan dan een van de betrokken bestuursorganen worden aangewezen.
3. In het vierde lid wordt «Onze Minister» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat» en «met het oog op nationale veiligheidsbelangen» door: voor nationale veiligheidsbelangen of andere vitale nationale belangen.
BX
In artikel 5.13, eerste lid, wordt «bij algemene maatregel van bestuur gedeputeerde staten of een van Onze Ministers worden aangewezen als bevoegd gezag om te beslissen» vervangen door: bij algemene maatregel gevallen worden aangewezen waarin gedeputeerde staten of Onze Minister die het aangaat beslissen.
BY
Artikel 5.14 komt te luiden:
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit die op het grondgebied van meer dan een gemeente, waterschap of provincie plaatsvindt, wordt op die aanvraag beslist door het daarvoor op grond van artikel 5.8, 5.9, 5.10 of 5.12 aangewezen bestuursorgaan van de gemeente, het waterschap of de provincie waar de activiteit in hoofdzaak zal worden verricht.
BZ
In artikel 5.16, tweede lid, vervalt «of krachtens».
CA
Artikel 5.17 vervalt.
CB
In artikel 5.18, derde lid, wordt «Artikel 2.32, tweede tot en met vijfde lid» vervangen door: Artikel 2.32, tweede tot en met zesde lid.
CC
Artikel 5.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «omgevingsplan en».
2. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.
3. Het eerste en tweede lid (nieuw) komen te luiden:
1. Bij omgevingsverordening kunnen regels worden gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, tenzij het gaat om een op grond van artikel 5.26, vierde lid, aangewezen geval.
2. Bij het stellen van de regels worden de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, in acht genomen. Artikel 2.32, eerste, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op die regels, waarbij een verzoek als bedoeld in artikel 2.32, eerste lid, ook door Onze Minister die het aangaat kan worden gedaan.
CD
Artikel 5.20 komt te luiden:
1. Voor een bouwactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op:
a. het waarborgen van de veiligheid,
b. het beschermen van de gezondheid,
c. duurzaamheid en bruikbaarheid.
2. De regels strekken ertoe dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als aannemelijk is dat wordt voldaan aan de regels over bouwactiviteiten, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, of daarover gestelde maatwerkregels.
CE
Artikel 5.21 komt te luiden:
1. Voor een omgevingsplanactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op de doelen van de wet.
2. De regels strekken er in ieder geval toe dat:
a. de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van daarvoor in het omgevingsplan gestelde regels,
b. de omgevingsvergunning ook kan worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
c. op de beslissing of de omgevingsvergunning in een geval als bedoeld onder b kan worden verleend als het gaat om een omgevingsplanactiviteit anders dan van provinciaal of nationaal belang geheel en als het gaat om een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn:
1°. de op grond van de artikelen 2.22 en 2.24 gestelde regels over omgevingsplannen,
2°. de op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 gegeven instructies over omgevingsplannen.
3. De regels, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder c, onder 1°, strekken er ook toe dat als in een op grond van artikel 2.22 gestelde regel toepassing is gegeven aan artikel 2.32, eerste lid, een verzoek als bedoeld in dat lid ook kan worden gedaan door Onze Minister die het aangaat.
4. Van het tweede lid kan worden afgeweken voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een maatwerkregel.
CF
Artikel 5.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «rijksmonumenten» vervangen door: monumenten en archeologische monumenten.
2. In onderdeel b wordt «rijksmonumenten» vervangen door: monumenten.
CG
Artikel 5.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel c komt te luiden:
c. het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen,.
b. In onderdeel d vervalt «voor zover de regels een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk betreffen:.
2. In het tweede lid wordt «een lozingsactiviteit» vervangen door: lozingsactiviteiten.
CH
Artikel 5.25 vervalt.
CI
Artikel 5.26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «en het beschermen van de gezondheid en het milieu» vervangen door: , het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Ook strekken deze regels ertoe dat op de beslissing of de omgevingsvergunning kan worden verleend van toepassing zijn de op grond van artikel 5.19, eerste lid, in de omgevingsverordening gestelde regels over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit.
4. In afwijking van het tweede lid strekken de regels voor daartoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van milieubelastende activiteiten er alleen toe dat de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, bedoeld in artikel 16.43, tweede lid, plaatsvindt.
CJ
Artikel 5.27 komt te luiden:
1. Voor een mijnbouwlocatieactiviteit worden de regels, bedoeld in artikel 5.18, gesteld met het oog op:
a. het waarborgen van de veiligheid,
b. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
2. Op het stellen van deze regels is artikel 4.24, tweede lid, en derde lid, aanhef en onder b, van overeenkomstige toepassing.
CK
Artikel 5.31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, voor zover de aanvraag betrekking heeft op:
a. een bouwactiviteit,
b. een omgevingsplanactiviteit:
1°. bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk,
2°. anders dan onder 1° die wordt verricht in het kader van de uitoefening van een inrichting of bedrijf als bedoeld in artikel 7 van die wet,
c. een daartoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen milieubelastende activiteit.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder betrokkene als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur ook verstaan degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met de aanvrager van de omgevingsvergunning kan worden gelijkgesteld.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen» vervangen door: vragen om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet.
CL
Artikel 5.33 komt te luiden:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor de beslissing op de aanvraag op grond van artikel 16.16 instemming van een ander bestuursorgaan behoeft, wordt de omgevingsvergunning verleend of geweigerd met inachtneming van het besluit over de instemming.
CLa
In paragraaf 5.1.3 wordt na artikel 5.33 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op meer dan een activiteit wordt als er een bij of krachtens deze paragraaf gestelde regel is op grond waarvan voor een deel van die activiteiten de omgevingsvergunning moet worden geweigerd, de vergunning alleen geweigerd voor die activiteiten en voor de overige activiteiten verleend.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de omgevingsvergunning in haar geheel geweigerd op verzoek of met instemming van de aanvrager.
CM
Artikel 5.34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «met het oog op» vervangen door: voor.
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 12.1, vierde lid, 12.8, eerste lid, 13.5, eerste tot en met derde lid, en 13.6» vervangen door: de artikelen 12.1, vierde lid, 13.5, eerste tot en met vijfde lid, en 13.6.
3. Het derde en vierde lid komen te luiden:
3. Regels over het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning kunnen ook worden gesteld bij:
a. omgevingsplan, voor zover het gaat om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit,
b. waterschapsverordening, voor zover het gaat om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.3,
c. omgevingsverordening, voor zover het gaat om een omgevingsvergunning voor:
1°. een milieubelastende activiteit, tenzij het gaat om een op grond van artikel 5.26, vierde lid, aangewezen geval,
2°. een activiteit als bedoeld in artikel 5.4.
4. Bij het stellen van regels als bedoeld in het derde lid, aanhef en onder c, worden de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, in acht genomen.
CN
Artikel 5.35 vervalt.
CO
Artikel 5.36 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, tweede zin, vervalt.
2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.
CP
Na artikel 5.36 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. In een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voor een seizoensgebonden bouwwerk of voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit voor een seizoensgebonden bouwwerk:
a. kan worden bepaald dat het bouwwerk op grond van die vergunning gedurende opeenvolgende kalenderjaren kan worden gebouwd en gesloopt, en
b. wordt bepaald binnen welke opeenvolgende tijdvakken van een kalenderjaar het bouwen en slopen van het bouwwerk plaatsvindt.
2. Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voor een drijvend bouwwerk of voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit voor een drijvend bouwwerk omvat ook de toestemming om het bouwwerk in verband met werkzaamheden te verplaatsen en op dezelfde locatie terug te plaatsen.
3. In een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voor een drijvend bouwwerk of voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit voor een drijvend bouwwerk kan worden bepaald dat het bouwwerk op grond van die vergunning ook in andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid kan worden verplaatst en op dezelfde locatie kan worden teruggeplaatst.
Als het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, om zonder omgevingsvergunning een stortingsactiviteit op zee te verrichten door een wijziging van bijlage 4 bij het Londen-protocol van toepassing wordt op een activiteit waarvoor al een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, is verleend, geldt die omgevingsvergunning als omgevingsvergunning voor een stortingsactiviteit op zee, mits in die bijlage bij het Londen-protocol is bepaald dat voor die activiteit een vergunning kan worden verleend.
CQ
Artikel 5.37 komt te luiden:
1. Een omgevingsvergunning geldt voor degene die de activiteit verricht waarop zij betrekking heeft. Diegene is vergunninghouder en draagt zorg voor de naleving van de vergunningvoorschriften.
2. Als een aangevraagde of verleende omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, informeert de aanvrager respectievelijk de vergunninghouder ten minste vier weken van tevoren het bevoegd gezag daarover. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de gegevens die daarbij worden verstrekt.
3. In afwijking van het eerste lid, eerste zin, kan het bevoegd gezag in de omgevingsvergunning bepalen dat deze alleen geldt voor degene aan wie zij is verleend, als de persoon van de vergunninghouder van belang is voor de toepassing van de regels over het verlenen of weigeren van de omgevingsvergunning.
CR
Na artikel 5.37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 5.37, eerste lid, kan het bevoegd gezag in de omgevingsvergunning bepalen dat een vergunninghouder alleen zorg draagt voor de naleving van de vergunningvoorschriften voor de activiteit die of het deel van de activiteit dat hij verricht, voor zover de activiteit of het deel van de activiteit te onderscheiden is, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
CS
Artikel 5.38, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. een milieubelastende activiteit, tenzij het gaat om een op grond van artikel 5.26, vierde lid, aangewezen geval,.
2. Onderdeel c komt te luiden:
c. een lozingsactiviteit op:
1°. een oppervlaktewaterlichaam,
2°. een zuiveringtechnisch werk,.
CT
Artikel 5.40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.31, eerste lid: als het gaat om het wegnemen of beperken van gevaar, bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, waarbij artikel 5.31, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing is,.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
2. In andere gevallen dan bedoeld in artikel 18.10 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning intrekken:.
b. In onderdeel d wordt «artikel 5.31, tweede lid» vervangen door: artikel 5.31, tweede en derde lid.
c. In onderdeel e worden «lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk» en «lozingsactiviteit» vervangen door: wateractiviteit.
CU
Artikel 5.41 komt te luiden:
Het bevoegd gezag wijzigt de voorschriften van een omgevingsvergunning voor een activiteit of trekt de omgevingsvergunning voor een activiteit in met toepassing van artikel 5.39 of 5.40, op verzoek van het bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.16, eerste lid, heeft beslist over instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag om de omgevingsvergunning voor die activiteit of dat op grond van artikel 16.16, derde of vierde lid, heeft bepaald dat instemming niet is vereist.
CV
In artikel 5.42, eerste lid, wordt «regels voor die activiteit» vervangen door: regels over die activiteit.
CW
Artikel 5.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, tweede zin, vervalt.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Het eerste lid kan ook worden toegepast tegelijk met:
a. het beslissen op een aanvraag om een nieuwe omgevingsvergunning, waarbij dit in afwijking van het eerste lid ook geldt als slechts één omgevingsvergunning van kracht is,
b. het wijzigen van de voorschriften van een van kracht zijnde omgevingsvergunning of het intrekken van een van kracht zijnde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 5.39 of 5.40.
CX
Artikel 5.44 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «voor het».
2. In het eerste lid, tweede zin, wordt «, gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister» vervangen door: of gedeputeerde staten of door Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
3. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Overeenstemming als bedoeld in het eerste lid is niet vereist voor een besluit tot uitwerking van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.54 en voor een besluit tot wijziging van een projectbesluit. Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat, kunnen categorieën projecten worden aangewezen waarvoor geen overeenstemming is vereist voor de vaststelling van een projectbesluit. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister die het aangaat, kan daarnaast ook in andere gevallen bepalen dat geen overeenstemming is vereist voor het vaststellen van een projectbesluit.
4. In het derde lid (nieuw) wordt «gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister die het aangaat» vervangen door: gedeputeerde staten of Onze Minister die het aangaat».
5. Het vijfde tot en met zevende lid (nieuw) vervallen.
CY
Na artikel 5.44 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Gedeputeerde staten van de provincie waar het project in hoofdzaak wordt uitgevoerd, zijn bevoegd om het projectbesluit vast te stellen.
2. Het dagelijks bestuur van het waterschap waar het project in hoofdzaak wordt uitgevoerd, is bevoegd om het projectbesluit vast te stellen.
3. Als gedeputeerde staten van een of meer provincies en het dagelijks bestuur van een of meer waterschappen gezamenlijk een project willen uitvoeren, zijn gedeputeerde staten van de provincie waar het project geheel of in hoofdzaak wordt uitgevoerd bevoegd om het projectbesluit vast te stellen.
4. Als Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en gedeputeerde staten van een of meer provincies of het dagelijks bestuur van een of meer waterschappen gezamenlijk een project willen uitvoeren, is Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bevoegd om het projectbesluit vast te stellen.
1. Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan de bevoegdheid om een projectbesluit vast te stellen overdragen aan gedeputeerde staten van de provincie waar het project geheel of in hoofdzaak wordt uitgevoerd, als deze daarmee instemmen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
CZ
Artikel 5.45, vierde lid, onder b, komt te luiden:
b. Onze Minister die het aangaat: als hij op grond van artikel 5.44, eerste lid, of op grond van artikel 5.44a, vierde lid, bevoegd is om het projectbesluit in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vast te stellen.
DA
In artikel 5.46, eerste lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,.
DB
In artikel 5.47, tweede lid, wordt «wordt bepaald» vervangen door: kan worden bepaald.
DC
In artikel 5.49 wordt «kan inhouden» vervangen door: houdt in.
DD
Artikel 5.52 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het projectbesluit wijzigt het omgevingsplan met regels die nodig zijn voor het uitvoeren en in werking hebben of in stand houden van het project.
2. In het tweede lid, onder b, vervalt «volgens de bij die maatregel aangegeven regels».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij de maatregel kunnen regels worden aangewezen die van toepassing zijn op het daarin aangewezen besluit.
DE
Artikel 5.53 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor de toepassing van artikel 5.52, tweede lid, onder a, zijn de paragrafen 5.1.3 tot en met 5.1.5 en de op grond daarvan gestelde regels van overeenkomstige toepassing.
2. In het derde lid wordt «regels die bij of krachtens een regeling van een gemeente of waterschap zijn vastgesteld» vervangen door: regels die bij of krachtens een andere regeling van een gemeente dan een omgevingsplan of bij of krachtens een regeling van een waterschap zijn vastgesteld.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Als de uitvoering van een projectbesluit, vastgesteld door Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onevenredig wordt belemmerd door regels die bij of krachtens een andere regeling van een gemeente dan een omgevingsplan of bij of krachtens een regeling van een provincie of waterschap zijn vastgesteld, kunnen die regels bij het projectbesluit of bij besluit van Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, respectievelijk Onze Minister die het aangaat, om dringende redenen buiten toepassing worden gelaten.
DF
Na artikel 5.53 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Artikel 4.19a, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op een projectbesluit dat wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur van een waterschap.
2. In een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit dat wordt vastgesteld door gedeputeerde staten worden geen regels gesteld die:
a. het uitvoeren van een project belemmeren waarvoor een projectbesluit is vastgesteld door een bestuursorgaan van het Rijk, of
b. in strijd zijn met regels die in het omgevingsplan zijn opgenomen op grond van een voorbereidingsbesluit van een bestuursorgaan van het Rijk.
3. In een projectbesluit van het Rijk wordt een termijn gesteld voor de toepassing van het tweede lid. Als het bestuursorgaan het nodig acht voor de uitvoering van het project, kan de termijn eenmaal worden verlengd.
4. Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor zover een instructieregel als bedoeld in artikel 2.24 of een instructie als bedoeld in artikel 2.34 het stellen van dergelijke regels vergt.
DG
Artikel 5.55 komt te luiden:
Als het opnemen van regels in het omgevingsplan die gericht zijn op het uitvoeren en in werking hebben of in stand houden van een project van publiek belang wordt voorbereid met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5.45, eerste en derde lid, 5.47, 5.48, 5.49 en 5.51, is artikel 16.87 van overeenkomstige toepassing.
DH
Na artikel 10.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor activiteiten als bedoeld in de afdelingen 10.2 en 10.3 en de activiteiten, genoemd in de gedoogplichtbeschikking, heeft de initiatiefnemer of diens gemachtigde toegang tot de onroerende zaak voor zover dat redelijkerwijs voor de uitvoering daarvan nodig is.
DI
Artikel 10.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: informatieplicht voorgenomen activiteiten.
2. In het artikel wordt «werkzaamheden» vervangen door: activiteiten.
DJ
In artikel 10.5, tweede lid, wordt «Onze Minister of het bestuur van een waterschap» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat of het dagelijks bestuur van een waterschap» en «besluit van Onze Minister» door: besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
DK
In artikel 10.6, eerste lid, wordt «werkzaamheden» vervangen door: activiteiten.
DL
In artikel 10.7 wordt «artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart» vervangen door «artikel 8.1b van de Wet luchtvaart» en «de uitvoering van de taken, toegedeeld aan de Luchtverkeersleiding Nederland» door: de uitoefening van de taken, toegedeeld aan de LVNL.
DM
In artikel 10.8, derde lid, vervalt «als bedoeld in de Wet lokaal spoor,».
DN
Artikel 10.13 komt te luiden:
1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van:
a. een werk voor hoofdspoorwegen,
b. infrastructuur nodig voor de productie en distributie van drinkwater als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, in samenhang met artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet,
c. een werk ter uitvoering van een projectbesluit waarop artikel 5.46, eerste lid, van toepassing is,
d. een werk voor het transport van afvalwater, uitgevoerd door een waterschap,
e. een werk voor het transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, uitgevoerd door een gemeente,
f. lokale spoorweginfrastructuur.
2. Het dagelijks bestuur van een waterschap kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van een werk ter uitvoering van een projectbesluit waarop artikel 5.46, tweede lid, van toepassing is.
DO
Na artikel 10.13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die betrekking heeft op een stortplaats kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het verrichten van onderzoek op die stortplaats of in de onmiddellijke omgeving daarvan en voor het aanbrengen, aanwezig zijn, onderhouden, gebruiken en verwijderen van de voor dat onderzoek benodigde middelen als dat nodig is in het belang van de bescherming van de bodem.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. het storten van afvalstoffen als het gaat om het begraven van stoffelijke resten of het op of in de bodem verspreiden van as, afkomstig van de verbranding van stoffelijke resten,
b. stortplaatsen waar uitsluitend baggerspecie wordt gestort,
c. stortplaatsen waar het storten van afvalstoffen is beëindigd voor 1 maart 1995,
d. stortplaatsen waar op of na 1 maart 1995 alleen afvalstoffen zijn of worden gestort voor het aanbrengen van een bovenafdichting op die stortplaats, als de gestorte hoeveelheid ten hoogste 0,3 m3 afvalstof per m2 stortoppervlak bedraagt.
DP
Artikel 10.14 komt te luiden:
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan, na overleg met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het tot stand brengen of opruimen van:
a. een net of als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 of een windpark met een capaciteit van ten minste 5 MW,
b. een gasproductienet of een gastransportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Gaswet,
c. een mijnbouwwerk,
d. werken bestemd voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet,
e. een inrichting waarvoor een vergunning is verleend op grond van artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet,
f. een warmtenet als bedoeld in artikel 1 van de Warmtewet.
DQ
In artikel 10.15 wordt «Onze Minister» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat» en «als bedoeld in de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag» door: als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag.
DR
In artikel 10.16, eerste en tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
DS
In artikel 10.17, tweede lid, onder a en b, wordt «werkzaamheden» vervangen door: activiteiten.
DT
In artikel 10.18 wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
DU
In artikel 10.19, tweede lid, wordt «afwijkactiviteit» vervangen door: omgevingsplanactiviteit.
DV
Na artikel 10.19 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
DW
In artikel 10.20 wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
DX
Artikel 10.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister» vervangen door «Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat» en «de artikelen 10.13 tot en met 10.19» door: de artikelen 10.13 tot en met 10.19a.
2. In het tweede lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
DY
In artikel 10.23, eerste lid, wordt «wat betreft» vervangen door: als het gaat om.
DZ
In artikel 10.24 wordt «de het tot stand brengen» vervangen door: het tot stand brengen.
EA
Artikel 10.26 vervalt.
EB
Afdeling 10.4 vervalt.
EC
Artikel 12.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit kan worden verricht, en.
2. In het vierde lid wordt na «bouwactiviteit» ingevoegd: of een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit.
ED
Artikel 12.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «een bouwactiviteit» ingevoegd: of een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Als het bevoegd gezag voornemens is de aan de grondexploitatie verbonden kosten te verhalen op grond van exploitatievoorschriften, worden die voorschriften verbonden aan een van de volgende besluiten, als die een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 12.1, eerste lid, mogelijk maken:
a. een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit, of
b. een projectbesluit.
EE
Artikel 12.5, derde lid, tweede zin, komt te luiden:
Bij de maatregel worden in ieder geval regels gesteld over:
a. het bepalen van een tijdvak of fasering van de grondexploitatie,
b. het stellen van eisen aan de inrichting van het exploitatiegebied, en
c. het stellen van eisen aan de woningbouwcategorieën, bedoeld in artikel 12.1, vierde lid, onder b.
EF
In artikel 12.6, vijfde lid, tweede zin, wordt na «de bouwactiviteit» ingevoegd: of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit.
EG
Artikel 12.8 komt te luiden:
EH
In artikel 12.9, tweede lid, wordt «exploitatiebijdragen» vervangen door: kosten.
EI
Artikel 12.11 komt te luiden:
1. Het is verboden een op grond van artikel 12.1, eerste lid, onder a, aangewezen activiteit te verrichten, zolang de op grond van dit hoofdstuk verschuldigde kosten niet zijn betaald.
2. In afwijking van het eerste lid kan bij de beschikking, bedoeld in artikel 12.8, worden bepaald dat de betaling geheel of gedeeltelijk na aanvang van de activiteit plaatsvindt, mits aan de beschikking voorschriften worden verbonden over het stellen van aanvullende zekerheden voor betaling van de verschuldigde kosten.
3. In een geval als bedoeld in het tweede lid kan het bevoegd gezag bij het uitblijven van betaling de verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.
EJ
Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een aanvraag, wijziging of intrekking van een besluit» vervangen door: een aanvraag om een besluit.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij ministeriële regeling worden:
a. de besluiten aangewezen waarvoor rechten worden geheven,
b. de tarieven voor te heffen rechten vastgesteld,
c. regels gesteld over hoe die rechten worden geheven.
EK
In het opschrift van afdeling 13.2 wordt «Vergoeding van extra kosten van de gemeente» vervangen door: Vergoeding en verhaal van kosten.
EL
Artikel 13.3 komt te luiden:
1. Als een bestuursorgaan bij de uitoefening van een taak of bevoegdheid op grond van deze wet extra kosten heeft gemaakt als gevolg van een verzoek om een besluit of maatregel als bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, een instructie of instructieregel die gaat over een in die instructie of instructieregel aangegeven locatie of een besluit over instemming van een ander bestuursorgaan, en over de toedeling van die kosten geen overeenstemming is bereikt, kan het bij dat bestuursorgaan verzoeken om de door hem gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor zover die kosten zijn gemaakt in verband met de behartiging van een belang van dat andere bestuursorgaan.
2. De vergoeding kan worden toegekend voor zover:
a. de kosten redelijkerwijs niet voor rekening behoren te blijven van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort,
b. de vergoeding niet voldoende op een andere manier is verzekerd, en
c. de vergoeding niet op grond van een wettelijk voorschrift is uitgesloten.
EM
Na artikel 13.3 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
1. De Staat of een provincie, gemeente of waterschap kan in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen de voor rekening van die rechtspersoon komende kosten die het gevolg zijn van verontreiniging, aantasting, verstoring of beschadiging van daarbij aangewezen onderdelen van de fysieke leefomgeving verhalen op degene door wiens onrechtmatige daad de verontreiniging, aantasting, verstoring of beschadiging is veroorzaakt of op degene die anders op grond van burgerlijk recht buiten overeenkomst aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan. Bij de maatregel kunnen regels worden gesteld over de verhaalbare kostensoorten.
2. Als sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, kan een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid de voor rekening van die rechtspersoon komende kosten verhalen.
3. In gevallen waarin de veroorzaker van de verontreiniging, aantasting, verstoring of beschadiging niet op grond van een onrechtmatige daad aansprakelijk is, kunnen de in het eerste lid bedoelde kosten toch worden verhaald als de veroorzaker:
a. op het moment dat hij de verontreiniging, aantasting, verstoring of beschadiging veroorzaakte, de ernstige gevaren van de activiteit kende of behoorde te kennen, en
b. vanwege deze ernstige gevaren ernstig verwijtbaar activiteiten die de ernstige verontreiniging, aantasting, verstoring of beschadiging hebben veroorzaakt, niet heeft nagelaten.
4. Als de activiteit bij het uitoefenen van beroep of bedrijf is verricht, moet daarbij als het gaat om de ernstige verwijtbaarheid in het bijzonder in aanmerking worden genomen:
a. de op het moment van de verontreiniging, aantasting, verstoring of beschadiging gebruikelijke bedrijfsvoering met betrekking tot die activiteit, en
b. de op het moment van de verontreiniging, aantasting, verstoring of beschadiging bestaande en voor de veroorzaker redelijkerwijs toepasbare alternatieven.
1. De kosten in verband met schade, toegebracht aan een waterstaatswerk of een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het Rijk of bij een provincie, gemeente of waterschap, waarvoor een eigenaar of gebruiker van een vaartuig aansprakelijk is, worden door de beheerder geraamd.
2. Als het geraamde bedrag niet aan de beheerder wordt betaald of geen financiële zekerheid wordt gesteld voor betaling daarvan binnen een redelijke termijn, is hij bevoegd, zo nodig met behulp van de sterke arm, het voortzetten van de reis, het ondernemen van de terugtocht of het aanvangen van een nieuwe reis te beletten, ook als het vaartuig inmiddels buiten zijn ambtsgebied is gebracht.
3. Als blijkt dat de werkelijke kosten minder bedragen dan het betaalde bedrag, wordt het overschot, vermeerderd met de wettelijke rente, uitgekeerd aan degene die heeft betaald. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de dag van betaling.
1. De rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort dat vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 15.1, eerste lid, toekent, kan met degene die de activiteit verricht overeenkomen dat de door het bestuursorgaan toe te kennen schadevergoeding en de daarmee samenhangende kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening komen van degene die de activiteit verricht.
2. Degene die de activiteit verricht en met wie een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid is gesloten, is belanghebbende bij het besluit tot toekenning van de schadevergoeding.
Als een bestuursorgaan schadevergoeding heeft betaald als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 15.1 dat op aanvraag is genomen of een regel als bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onder c tot en met g, waarbij een activiteit is toegestaan, kan het bestuursorgaan dat bevoegd is om te beslissen op de aanvraag om schadevergoeding in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen de schadevergoeding bij beschikking geheel of gedeeltelijk in rekening brengen bij de aanvrager van dat besluit of degene die de toegestane activiteit verricht, tenzij:
a. de schadevergoeding redelijkerwijze voor rekening behoort te blijven van het bestuursorgaan, of
b. de schadevergoeding voldoende op een andere manier is verzekerd.
EMa
Na het voorgestelde artikel 13.3d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De rechthebbende ontvangt van de initiatiefnemer een redelijke gebruiksvergoeding voor zover die vergoeding niet is inbegrepen in de vergoeding van de schade, bedoeld in artikel 15.14, eerste lid:
a. bij een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.14, tenzij de initiatiefnemer een netbeheerder is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 1, eerste lid, onder e, van de Gaswet of artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet, of
b. bij een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.21, tenzij de initiatiefnemer een bestuursorgaan is.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de toepassing van het eerste lid, waaronder over de hoogte van de gebruiksvergoeding.
3. Op een vordering tot gebruiksvergoeding is de civiele rechter bevoegd binnen wiens rechtsgebied de onroerende zaak geheel of in hoofdzaak is gelegen.
4. Artikel 10.1 is van overeenkomstige toepassing op dit artikel.
EN
Artikel 13.4 vervalt.
EO
Na afdeling 13.2 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Bij provinciale verordening kan als belasting een heffing worden ingesteld ter bestrijding van de kosten die zijn gemaakt voor de vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 15.1, eerste lid, vanwege regels in een omgevingsverordening over het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water, voor zover de schade is veroorzaakt door:
a. een regel in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid,
b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b,
c. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, als toepassing is gegeven aan artikel 5.43,
d. het wijzigen van voorschriften van een omgevingsvergunning ter uitvoering van een verzoek als bedoeld in artikel 5.41,
e. het wijzigen van voorschriften van een omgevingsvergunning op grond van artikel 5.39, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 5.42, tweede lid.
2. De heffing wordt geheven van de houder van een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit, als het gaat om het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening, als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder d.
3. De grondslag van de heffing is de onttrokken hoeveelheid grondwater.
4. Tot het instellen van een heffing wordt overgegaan binnen een jaar nadat een besluit waarbij de schadevergoeding, bedoeld in het eerste lid, is toegekend, in werking is getreden.
5. De heffing wordt jaarlijks geheven gedurende een termijn van ten hoogste tien jaar. In de provinciale verordening kan worden bepaald dat de heffing op verzoek van de heffingplichtige voor de op het tijdstip van indiening van het verzoek nog niet aangevangen jaren waarover de heffing wordt geheven, ineens kan worden voldaan volgens in de verordening te stellen regels.
1. Bij provinciale verordening kan als belasting een heffing worden ingesteld ter bestrijding van de kosten die zijn gemaakt voor:
a. de vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 15.1, eerste lid, die wordt veroorzaakt door een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c,
b. onderzoek naar het verband tussen een ontgrondingsactiviteit waarvoor een omgevingsvergunning is verleend en schade aan onroerende zaken,
c. de bepaling van de omvang van de schade, bedoeld onder b.
2. De heffing wordt geheven van de houder van een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c.
3. De grondslag van de heffing is de hoeveelheid te winnen vaste stoffen, gemeten in profiel van ontgraving, die is toegestaan op grond van de omgevingsvergunning. Een heffing kan slechts eenmaal worden geheven.
4. Als de omgevingsvergunning wordt vernietigd of ingetrokken of de daaraan verbonden voorschriften worden gewijzigd in die zin dat de toegestane te winnen hoeveelheid vaste stoffen wordt verminderd, vindt op verzoek van de heffingplichtige teruggaaf van de heffing plaats.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de hoeveelheid te winnen vaste stoffen waarbij geen heffing is verschuldigd,
b. de hoogte van het bedrag waarbij geen teruggave van de heffing plaatsvindt,
c. de wijze van heffing.
1. Bij provinciale verordening kan als belasting een heffing worden ingesteld op het onttrekken van grondwater ter bestrijding van kosten die door de provincie zijn gemaakt voor:
a. maatregelen die direct verband houden met het voorkomen en tegengaan van nadelige gevolgen van het onttrekken van grondwater en het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater,
b. noodzakelijke onderzoeken voor het grondwaterbeleid en de vaststelling van schade als bedoeld in artikel 15.13, eerste lid, in samenhang met artikel 10.3, derde lid,
c. het houden van een register met gegevens over het onttrekken van grondwater en het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater,
d. de vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 15.1, eerste lid, onder e, die voortvloeit uit het onttrekken van grondwater of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, en waarvoor gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn.
2. De heffing wordt geheven van degenen die bij de verordening zijn aangewezen. Daartoe behoren:
a. de houder van een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder d, als het gaat om het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening, of van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4, als het gaat om het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening,
b. degene die voor de onttrekking van grondwater de op grond van deze wet voorgeschreven melding heeft gedaan,
c. in andere gevallen dan bedoeld onder a of b: degene voor wie de onttrekking van grondwater plaatsvindt.
3. De grondslag van de heffing is de onttrokken hoeveelheid water. Als op grond van vergunningvoorschriften water in de bodem wordt gebracht, wordt voor het vaststellen van de grondslag de in de bodem gebrachte hoeveelheid water in mindering gebracht op de onttrokken hoeveelheid volgens de bij de verordening te stellen regels.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bij de maatregel aan te geven onttrekken van grondwater is vrijgesteld van de heffing. Bij de maatregel kunnen regels worden gesteld over de kosten van noodzakelijke onderzoeken.
EP
Artikel 13.5 komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden gevallen aangewezen waarin aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving kan hebben, het voorschrift wordt of kan worden verbonden dat degene die de activiteit verricht, financiële zekerheid stelt:
a. voor het nakomen van verplichtingen die op grond van de omgevingsvergunning voor diegene gelden, of
b. ter dekking van zijn aansprakelijkheid voor schade aan de fysieke leefomgeving als gevolg van die activiteit.
2. Als degene die de activiteit verricht een openbaar lichaam is, wordt geen voorschrift over financiële zekerheid aan een omgevingsvergunning verbonden, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de toepassing van het eerste lid. In ieder geval worden regels gesteld over:
a. de vorm waarin financiële zekerheid wordt gesteld,
b. de hoogte van het bedrag waarvoor financiële zekerheid wordt gesteld,
c. hoe lang de financiële zekerheid in stand wordt gehouden.
4. Als een voorschrift als bedoeld in het eerste lid aan een omgevingsvergunning is verbonden en de verplichting niet wordt nageleefd of schade is ontstaan, kan het bevoegd gezag de kosten of een deel van de kosten die zijn gemaakt om naleving af te dwingen of de schade te herstellen verhalen op de gestelde financiële zekerheid. Het bevoegd gezag kan het te verhalen bedrag invorderen bij dwangbevel.
5. Aan een besluit tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid kan een voorschrift als bedoeld in het eerste lid worden verbonden. Bij dat besluit kan worden bepaald dat een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gedurende een in het besluit te bepalen termijn blijft gelden.
EQ
Artikel 13.6 komt te luiden:
Onverminderd artikel 13.5 kan aan een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit het voorschrift worden verbonden dat:
a. in plaats van de plicht, bedoeld in artikel 5.36, tweede lid, tot het herstellen of realiseren van een toestand een bepaald bedrag ineens of in gedeelten wordt betaald,
b. de kosten van het beheer van onroerende zaken die zijn ontgrond geheel of gedeeltelijk worden betaald, of
c. de kosten voor de aanpassing van de inrichting van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken en van het beheer van de aangepaste omgeving, voor zover zij het gevolg zijn van de ontgronding, geheel of gedeeltelijk worden betaald.
ER
In artikel 13.7, tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
ES
Hoofdstuk 15 komt te luiden:
1. Als een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak op grond van deze wet schade veroorzaakt, is titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht alleen van toepassing op de toekenning van vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van die wet die wordt veroorzaakt door het vaststellen, verlenen, stellen, treffen of, voor zover van toepassing, wijzigen of intrekken van:
a. een peilbesluit als bedoeld in artikel 2.41,
b. een in een programma opgenomen beschrijving van een activiteit als gevolg waarvan de activiteit is toegestaan,
c. een regel in het omgevingsplan, als het gaat om een regel als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid,
d. een regel in een waterschapsverordening, als het gaat om een regel als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid,
e. een regel in een omgevingsverordening, als het gaat om een regel als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid,
f. een regel in een algemene maatregel van bestuur, als het gaat om een regel als bedoeld in artikel 4.3, eerste of tweede lid,
g. een regel in een ministeriële regeling, als het gaat om een regel als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, of 4.3, derde lid,
h. een maatwerkvoorschrift,
i. een toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen,
j. een omgevingsvergunning of het weigeren daarvan,
k. een projectbesluit,
l. een beslissing tot het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 19.4,
m. een beslissing tot het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 19.5,
n. een maatregel als bedoeld in artikel 19.15.
2. Als voor een activiteit een omgevingsvergunning is vereist op grond van een regel als bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met e, of op grond van artikel 5.1, geldt alleen het besluit tot het verlenen, wijzigen, intrekken of weigeren van de omgevingsvergunning voor die activiteit als schadeveroorzakend besluit.
3. Als op grond van artikel 5.52, eerste lid, een omgevingsplan wordt gewijzigd, geldt alleen het projectbesluit als schadeveroorzakend besluit.
Voor de toepassing van deze afdeling heeft de vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen betrekking op immateriële schade.
1. Als voor een activiteit een omgevingsvergunning is vereist, wordt de schade die bestaat uit waardevermindering van een onroerende zaak bepaald aan de hand van een vergelijking van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor en na het tijdstip waarop het bevoegd gezag mededeling heeft gedaan van het besluit tot het verlenen of wijzigen van de omgevingsvergunning.
2. Dit artikel is alleen van toepassing op schade die wordt veroorzaakt door een regel op grond waarvan een activiteit is toegestaan buiten de locatie waar de onroerende zaak is gelegen of door een maatregel die buiten die locatie wordt getroffen.
1. Als voor een activiteit die is toegestaan op grond van een regel als bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onder c tot en met g, geen omgevingsvergunning is vereist, kan een aanvraag om schadevergoeding worden ingediend als:
a. degene die de activiteit gaat verrichten aan het bevoegd gezag informatie over die activiteit heeft verstrekt en het bevoegd gezag kennis heeft gegeven van die informatie, volgens de regels die daarvoor gelden, of
b. met de activiteit is begonnen.
2. De schade die bestaat uit waardevermindering van een onroerende zaak wordt bepaald aan de hand van een vergelijking van de waarde van de onroerende zaak:
a. onmiddellijk voor en na het tijdstip waarop de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, onder a, is gedaan, of
b. als de informatie, bedoeld in het eerste lid, onder a, niet is verstrekt: onmiddellijk voor en na het tijdstip waarop met de activiteit is begonnen.
3. Als een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid, onder a, is gedaan, wordt voor de toepassing van artikel 4:131, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de dag na die waarop de kennisgeving is gedaan, gelijkgesteld met de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden met de schade en met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan.
4. Dit artikel is alleen van toepassing op schade die wordt veroorzaakt door een regel op grond waarvan een activiteit is toegestaan buiten de locatie waar de onroerende zaak is gelegen of door een maatregel die buiten die locatie wordt getroffen.
De aanvrager heeft het risico van het ontstaan van schade als bedoeld in artikel 4:126, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval niet aanvaard als:
a. de aanvrager overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek tot koop is overgegaan van een tot woning bestemde onroerende zaak na de vaststelling of wijziging van het omgevingsplan,
b. op de aanvraag om schadevergoeding artikel 15.1, tweede lid, of 15.4, eerste lid, van toepassing is, en
c. de schade bestaat uit waardevermindering van de onroerende zaak.
Bij schade die wordt veroorzaakt door wijziging van een of meer regels in een omgevingsplan of in een omgevingsverordening gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, die ertoe strekt dat het verrichten van bepaalde activiteiten niet meer is toegestaan, heeft de aanvrager het risico van het ontstaan van schade als bedoeld in artikel 4:126, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, aanvaard als:
a. het bevoegd gezag ten minste een jaar voorafgaand aan de wijziging van die regel, van het voornemen daartoe kennis heeft gegeven in overeenstemming met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht,
b. gedurende drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan die kennisgeving, geen activiteit is verricht die in overeenstemming is met de regels in het omgevingsplan of de omgevingsverordening die van toepassing waren, en
c. vanaf het tijdstip van die kennisgeving tot het tijdstip van de wijziging van die regel, geen activiteit is verricht die in overeenstemming is met de regels in het omgevingsplan of de omgevingsverordening die van toepassing waren of de voor een activiteit op die locatie benodigde voorbereidingen niet zijn getroffen.
1. Bij een aanvraag om vergoeding van schade die bestaat uit waardevermindering van een onroerende zaak die wordt veroorzaakt door een besluit op grond waarvan een of meer activiteiten is of zijn toegestaan buiten de locatie waar de onroerende zaak is gelegen of door een maatregel die buiten die locatie wordt getroffen, wordt een deel ter grootte van vier procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade aangemerkt als behorend tot het normale maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Als de aanvraag om schadevergoeding betrekking heeft op verschillende besluiten met onderlinge samenhang daartussen, past het bevoegd gezag het eerste lid toe op de schade voortvloeiend uit die besluiten gezamenlijk.
3. Het bevoegd gezag kan bij de behandeling van een aanvraag om schadevergoeding het eerste lid buiten toepassing laten als dat lid van toepassing is geweest bij de beslissing op een eerder ingediende aanvraag om vergoeding van schade die bestaat uit waardevermindering van de onroerende zaak.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin de schade wordt geacht niet uit te gaan boven het normale maatschappelijke risico.
1. Als de aanvraag om schadevergoeding betrekking heeft op een besluit van de gemeenteraad, het algemeen bestuur van een waterschap of provinciale staten of op een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling, wordt als bestuursorgaan dat de schadevergoeding toekent als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aangemerkt het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van het waterschap, het college van gedeputeerde staten respectievelijk Onze Minister die het aangaat, tenzij het tweede lid op die aanvraag van toepassing is.
2. Als de aanvraag om schadevergoeding betrekking heeft op een besluit ter uitvoering van een projectbesluit, is het bestuursorgaan dat het projectbesluit heeft vastgesteld, het bestuursorgaan dat de schadevergoeding toekent.
3. Een bestuursorgaan kan de bevoegdheid om te beslissen op een aanvraag om schadevergoeding overdragen aan een ander bestuursorgaan, als dat bestuursorgaan daarmee instemt.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het derde lid.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bestuursorganen of andere instanties worden aangewezen die, in daarbij aangewezen gevallen, in de gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag advies uit te brengen over een aanvraag om schadevergoeding.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de wijze van beoordeling van een aanvraag om schadevergoeding,
b. de totstandkoming van een beslissing op de aanvraag.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over een in een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening op te nemen verplichting tot het verstrekken van informatie en tot de kennisgeving daarvan, met het oog op de indiening van een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 15.4.
Schade als gevolg van een gedoogplicht als bedoeld in de afdelingen 10.2 en 10.3 wordt vergoed door de initiatiefnemer van de activiteit of het werk van algemeen belang waarvoor de gedoogplicht geldt.
1. Schade die een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.2 wordt aan de rechthebbende die de schade lijdt vergoed:
a. als die schade uitgaat boven het normale maatschappelijke risico, en
b. voor zover de rechthebbende in vergelijking met anderen onevenredig zwaar wordt getroffen.
2. Onverminderd het eerste lid wordt schade als gevolg van een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.3, vierde lid, alleen vergoed voor zover die het gevolg is van de verlegging van een waterkering of van andere maatregelen, gericht op het vergroten van de afvoer- of bergingscapaciteit van watersystemen.
3. De artikelen 4:126, tweede en derde lid, en 4:129, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 15.2 en 15.5, aanhef en onder c, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Dit artikel is niet van toepassing op schade als gevolg van een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.3, derde lid.
1. Schade die een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.3 of artikel 10.3, derde lid, wordt aan de rechthebbende die de schade lijdt volledig vergoed.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op schade als gevolg van een gedoogplicht als bedoeld in de artikelen 10.17, eerste lid, en tweede lid, onder a, en 10.20.
Op een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in deze afdeling is de civiele rechter bevoegd binnen wiens rechtsgebied de onroerende zaak geheel of in hoofdzaak is gelegen.
1. Degene die een vordering kan doen tot vergoeding van schade kan eerst aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de onroerende zaak geheel of grotendeels is gelegen verzoeken om een onderzoek in te stellen als de schade het gevolg is van:
a. het onttrekken van grondwater, bedoeld in artikel 10.3, derde lid, onder a, of
b. het in de bodem brengen van water, bedoeld in artikel 10.3, derde lid, onder b.
2. Als een onroerende zaak is gelegen in een gebied waarin de grondwaterstand invloed ondergaat van meer dan een onttrekking en uit het onderzoek niet of niet binnen redelijke termijn blijkt door welke onttrekking de schade aan die onroerende zaak wordt veroorzaakt, kennen gedeputeerde staten de rechthebbende op zijn verzoek een schadevergoeding toe. De rechthebbende draagt in dat geval de rechten die hij vanwege de door hem geleden schade tegenover derden heeft over aan de provincie.
ET
Artikel 16.1 komt te luiden:
1. Een aanvraag om een besluit of een melding op grond van deze wet kan, in afwijking van artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen elektronisch worden ingediend of gedaan. In die gevallen wordt de aanvraag of melding ingediend of gedaan via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 20.21, tenzij bij de maatregel anders is bepaald.
2. Het voldoen aan een andere informatieverplichting dan een melding of het verzenden van een ander bericht op grond van deze wet kan in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen elektronisch plaatsvinden op de bij die maatregel aangegeven wijze.
3. Bij de maatregel kunnen gevallen worden aangewezen waarin het verkeer, bedoeld in het eerste en tweede lid, alleen elektronisch kan plaatsvinden.
EU
Artikel 16.2 komt te luiden:
Voor de uitvoering van artikel 140 van de Gemeentewet rust op een bestuursorgaan dat krachtens artikel 4.16, 5.52 of 16.21 een omgevingsplan wijzigt, ook de verplichting om die wijziging te verwerken in de geconsolideerde versie van het omgevingsplan.
EUa
De artikelen 16.3 en 16.4 vervallen.
EV
In artikel 16.7, eerste lid, onder b, wordt «een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk» vervangen door: een wateractiviteit.
EW
In artikel 16.8, eerste lid, wordt «de vaststelling, wijziging of intrekking» vervangen door: de voorbereiding.
EX
In het opschrift van paragraaf 16.2.2 en in artikel 16.12, eerste en tweede lid, wordt «lozingsactiviteit» vervangen door: wateractiviteit.
EY
Artikel 16.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister» vervangen door «Onze Minister die het aangaat» en «lozingsactiviteit» vervangen door: wateractiviteit.
2. In het tweede en derde lid wordt «lozingsactiviteit» vervangen door: wateractiviteit.
EZ
In artikel 16.14, eerste lid, wordt «lozingsactiviteit» vervangen door: wateractiviteit.
FA
Artikel 16.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden bestuursorganen of andere instanties aangewezen die, in daarbij aangewezen gevallen, in de gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag of een ander bestuursorgaan advies uit te brengen over een aanvraag om een besluit op grond van deze wet.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening kunnen bestuursorganen of andere instanties worden aangewezen die in de gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag advies uit de brengen over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4.
3. Het vierde lid vervalt.
FB
Na artikel 16.15 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Op grond van artikel 16.15, eerste lid, worden in ieder geval als adviseur aangewezen:
a. een bestuursorgaan dat zijn bevoegdheid met toepassing van artikel 5.16 heeft overgedragen aan een ander bestuursorgaan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op de activiteit of activiteiten die bepalend zijn geweest voor de aanwijzing van dat bestuursorgaan als bevoegd gezag,
b. de gemeenteraad als het gaat om:
1°. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor in door de gemeenteraad aangewezen gevallen van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit,
2°. een verzoek om een beslissing over instemming voor in door de gemeenteraad aangewezen gevallen over een voorgenomen beslissing op een aanvraag als bedoeld onder 1°, als die beslissing op grond van artikel 16.16 instemming van het college van burgemeester en wethouders behoeft,
c. de gemeentelijke commissie, bedoeld in artikel 17.9, als het gaat om:
1°. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument,
2°. een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een andere activiteit, in door de gemeenteraad aangewezen gevallen of als het college van burgemeester en wethouders daartoe aanleiding ziet,
d. gedeputeerde staten als het gaat om een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, in door hen aangewezen gevallen van een belang als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, onder a, dat is aangegeven in een door een bestuursorgaan van de provincie openbaar gemaakt document.
In een geval als bedoeld in artikel 16.15a, onder b, worden de bij of krachtens deze wet gestelde regels over het beslissen op de aanvraag om de omgevingsvergunning of het verlenen of onthouden van instemming met inachtneming van het advies van de gemeenteraad toegepast.
FC
Artikel 16.16, eerste lid, komt te luiden:
1. Als een aanvraag om een besluit op grond van deze wet betrekking heeft op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval, behoeft de voorgenomen beslissing op de aanvraag instemming van het bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.15 in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen. Bij de aanwijzing kan worden bepaald dat alleen een voorgenomen beslissing tot het toewijzen van de aanvraag instemming behoeft.
FD
Artikel 16.17 komt te luiden:
FE
Artikel 16.19 komt te luiden:
1. De artikelen 16.15 tot en met 16.18 en de op grond van de artikelen 16.15 tot en met 16.17 gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op een ambtshalve besluit tot wijziging of intrekking van een eerder op aanvraag genomen besluit voor zover die artikelen en regels op de aanvraag om dat eerdere besluit van toepassing zijn geweest.
2. Daarbij wordt voor een ambtshalve besluit als bedoeld in het eerste lid een voorgenomen ambtshalve besluit tot wijziging of intrekking van het eerdere besluit gelijkgesteld met een aanvraag om dat besluit.
FF
Artikel 16.20 komt te luiden:
1. De artikelen 16.15 tot en met 16.19 en de op grond van de artikelen 16.15 tot en met 16.17 gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op het uitbrengen van advies over het ontwerp van een projectbesluit en het verlenen van instemming met een voorgenomen projectbesluit, voor zover daarin wordt bepaald dat het geldt als omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.52, tweede lid, onder a, waarbij geen instemming is vereist als:
a. een projectbesluit wordt vastgesteld door Onze Minister die het aangaat en dat projectbesluit geldt als een besluit waarmee een ander bestuursorgaan, met uitzondering van een bestuursorgaan van het Rijk, oorspronkelijk op grond van artikel 16.16 zou moeten instemmen, of
b. een projectbesluit wordt vastgesteld door gedeputeerde staten en het projectbesluit geldt als een besluit waarmee een ander bestuursorgaan, met uitzondering van een bestuursorgaan van het Rijk, oorspronkelijk op grond van artikel 16.16 zou moeten instemmen.
2. De artikelen 16.15 tot en met 16.19 zijn van overeenkomstige toepassing op het uitbrengen van advies over het ontwerp van een projectbesluit en het verlenen van instemming met een voorgenomen projectbesluit, voor zover daarin wordt bepaald dat het geldt als een besluit als bedoeld in artikel 5.52, tweede lid, onder b. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarbij instemming niet is vereist.
FG
Artikel 16.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «bijzondere betrokkenheid provincie bij omgevingsplan» vervangen door: reactieve interventie.
2. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. zij over het onderdeel een zienswijze naar voren hebben gebracht en die zienswijze niet volledig in het omgevingsplan is overgenomen, of.
3. Het eerste lid, onder b, komt te luiden:
b. in het onderdeel wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van een zienswijze van gedeputeerde staten.
4. Het tweede lid, onder a, komt te luiden:
a. dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, en.
5. In het vierde lid wordt «nadat van het omgevingsplan mededeling is gedaan» vervangen door: nadat het besluit tot vaststelling of wijziging van het omgevingsplan overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage is gelegd.
FH
Artikel 16.24 komt te luiden:
1. Tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval of besluit, zijn de paragrafen 16.3.2 tot en met 16.3.6 en de artikelen 16.40, eerste lid, 16.50, eerste lid, 16.70 en 16.71 van overeenkomstige toepassing op een wijziging of intrekking van de daarin genoemde besluiten of andere rechtsfiguren of documenten.
2. Een bestuursorgaan kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing laten als het gaat om een wijziging die alleen ziet op het herstel van een kennelijke verschrijving.
FI
Aan artikel 16.27 wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst, een lid toegevoegd, luidende:
2. Een bestuursorgaan kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover niet in strijd met internationaalrechtelijke verplichtingen, buiten toepassing laten bij de voorbereiding van een programma of document als bedoeld in het eerste lid, als het gaat om een wijziging van ondergeschikte aard die niet leidt tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu en die wijziging niet ziet op een in dat programma opgenomen beschrijving van een activiteit als gevolg waarvan de activiteit is toegestaan.
FJ
Artikel 16.28 komt te luiden:
1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat legt ter inzage:
a. een tijdschema en werkprogramma voor het opstellen van een stroomgebiedsbeheerplan, ten minste drie jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft,
b. een tussentijds overzicht van belangrijke waterbeheerkwesties die zijn geconstateerd in de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, ten minste twee jaar voor het begin van de periode waarop het stroomgebiedsbeheerplan betrekking heeft,
c. het ontwerp van een stroomgebiedsbeheerplan, ten minste een jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft,
d. het ontwerp van een overstromingsrisicobeheerplan, ten minste een jaar voor het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft.
2. Voor documenten als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, en het ontwerp, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes maanden.
FK
Artikel 16.29, eerste zin, komt te luiden: Van het voornemen om een omgevingsplan vast te stellen wordt kennisgegeven.
FL
Artikel 16.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «afdeling 3.4».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn de afdelingen 3.6 en 3.7 van die wet van toepassing op een omgevingsplan. Artikel 139 van de Gemeentewet is niet van toepassing.
FM
In artikel 16.31 wordt «afwijkactiviteit» vervangen door: buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
FN
Na artikel 16.32 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
FO
In artikel 16.33, vierde lid, wordt «als bedoeld in artikel 10.19» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 10.19 en 10.19a.
FP
Na artikel 16.33 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
FQ
Artikel 16.35, onder a, komt te luiden:
a. alleen bestemd zijn voor nationale defensie of noodzakelijk zijn vanwege een noodtoestand als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, of.
FR
Artikel 16.36 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid, onder b, wordt «Onze Minister, Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de toepassing van het derde lid.
FS
Artikel 16.37, onder b, komt te luiden:
b. kan het bevoegd gezag gebruikmaken van:
1°. andere milieueffectrapporten als die voldoen aan de bij of krachtens deze paragraaf gestelde eisen,
2°. relevante informatie over de milieueffecten van het plan of programma die op grond van verordeningen, richtlijnen en besluiten als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is verkregen.
FT
In de artikelen 16.38, tweede lid, en 16.39, tweede lid, wordt «worden regels gesteld» vervangen door: kunnen regels worden gesteld.
FU
Na artikel 16.42 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de monitoring van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het plan of programma, en
b. het nemen van passende herstellende maatregelen.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over een plan of programma waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt en dat mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten heeft, met inbegrip van de situatie dat Nederland deze grensoverschrijdende milieueffecten ondervindt.
FV
Artikel 16.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het bevoegd gezag beoordeelt of sprake is van aanzienlijke milieueffecten als bedoeld in het eerste lid, onder b, tenzij degene die voornemens is het project uit te voeren bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport maakt.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij de beoordeling houdt het bevoegd gezag rekening met:
a. de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn,
b. voor zover relevant: de resultaten van eerder uitgevoerde controles of andere beoordelingen van milieueffecten die op grond van verordeningen, richtlijnen en besluiten als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn verkregen.
FW
Artikel 16.44 komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan op verzoek of ambtshalve ontheffing verlenen van de verplichtingen op grond van deze paragraaf voor een project of deel daarvan dat alleen is bestemd voor defensie of voor een project dat alleen noodzakelijk is vanwege een noodtoestand als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden als toepassing van de verplichtingen nadelige gevolgen heeft voor defensie of het bestrijden van de noodtoestand.
2. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan op verzoek van degene die voornemens is het project uit te voeren ontheffing verlenen van de verplichtingen op grond van deze paragraaf als de toepassing daarvan nadelige gevolgen heeft voor het doel van het project en aan de doelstellingen van de mer-richtlijn wordt voldaan, tenzij het project aanzienlijke grensoverschrijdende effecten kan hebben.
3. Als toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, beoordeelt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat of een andere vorm van beoordeling van de milieueffecten geschikt is. Als een andere beoordeling van de milieueffecten moet worden uitgevoerd, is artikel 16.49, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een verzoek om ontheffing.
FX
Artikel 16.45 komt te luiden:
1. Degene die voornemens is een project als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, aanhef en onder b, uit te voeren, deelt dat voornemen zo spoedig mogelijk mee aan het bevoegd gezag.
2. Het eerste lid is niet van toepassing als degene die voornemens is het project uit te voeren bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport maakt.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud van de mededeling.
FY
In artikel 16.46, eerste lid, wordt «de aanvrager om een besluit brengt het bevoegd gezag voorafgaand aan de indiening van de aanvraag» vervangen door: degene die voornemens is het project uit te voeren brengt het bevoegd gezag.
FZ
In artikel 16.47, tweede lid, wordt «worden regels gesteld» vervangen door: kunnen regels worden gesteld.
GA
Artikel 16.49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «aanhouden en buiten behandeling laten aanvraag» vervangen door: aanhouden, buiten behandeling laten of afwijzen aanvraag.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt, wordt een milieueffectrapport gevoegd.
3. In het vierde lid wordt «overeenkomstig het tweede lid» vervangen door «overeenkomstig artikel 16.43, tweede lid,» en na «zolang die beslissing niet is genomen» ingevoegd: , tenzij het gaat om een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een op grond van artikel 5.26, vierde lid, aangewezen geval.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Als het milieueffectrapport niet voldoet aan de op grond van artikel 16.52 gestelde regels, wijst het bevoegd gezag de aanvraag af nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn het milieueffectrapport aan te vullen.
GB
Artikel 16.52 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de maatregel, bedoeld in het eerste lid,» vervangen door «de maatregel» en «voorgenomen project» door: project.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Als voor het project in een plan of programma als bedoeld in artikel 16.36, eerste of tweede lid, een locatie, waaronder een tracé, is aangewezen, en voor dat plan of programma een milieueffectrapport is gemaakt, zijn de op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, gestelde regels niet van toepassing voor zover het gaat om alternatieven voor die locatie of dat tracé.
3. Het vierde lid vervalt.
GC
Artikel 16.53 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «een besluit» ingevoegd: als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid,.
2. Het tweede lid, onder a, komt te luiden:
a. aan een besluit, ongeacht de beperkingen die in de wettelijke regeling waarop het besluit berust, zijn gesteld, de voorschriften verbinden, die nodig zijn voor het beschermen van het milieu, waaronder voorschriften over monitoring,.
GD
Na artikel 16.53 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de monitoring van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het project, en
b. het nemen van passende herstellende maatregelen.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over een project waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt en dat mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten heeft, met inbegrip van de situatie dat Nederland deze grensoverschrijdende milieueffecten ondervindt.
GDa
Artikel 16.54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, tweede zin, wordt vervangen door: Als de aanvraag betrekking heeft op een of meer wateractiviteiten kan de aanvraag in plaats van bij het college ook worden ingediend bij het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit of activiteiten geheel of in hoofdzaak zullen worden verricht. Als een ander bestuursorgaan dan het college of het dagelijks bestuur het bevoegd gezag is, kan de aanvraag ook bij dat bestuursorgaan worden ingediend.
2. In het tweede lid wordt na «gemeente» ingevoegd «of het dagelijks bestuur van het waterschap» en wordt na «college» ingevoegd: of het dagelijks bestuur.
GE
Artikel 16.55 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «een bouwactiviteit of een afwijkactiviteit» vervangen door: een omgevingsplanactiviteit.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. De gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is, kan worden ingediend.
GF
Artikel 16.57 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 1, onder e, van de Monumentenwet 1988» vervangen door: artikel 1.1 van de Erfgoedwet.
2. In het tweede lid wordt «betreft» vervangen door: gaat om.
GG
Artikel 16.58 vervalt.
GH
Artikel 16.59 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «een bouwactiviteit» ingevoegd: of een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk.
2. In het tweede lid vervalt «op de bouwactiviteit».
GI
In artikel 16.60 wordt «de artikelen 16.58, tweede lid, en 16.59, eerste lid» vervangen door: artikel 16.59, eerste lid.
GJ
Artikel 16.62, derde lid, komt te luiden:
3. Op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning of op een wijziging of intrekking daarvan kan het bevoegd gezag afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet bij besluit van toepassing verklaren, tenzij het gaat om een beslissing als bedoeld in artikel 16.65, vierde lid.
GK
Artikel 16.64 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «beslistermijn» vervangen door: beslistermijn en mededeling.
2. Het tweede lid, derde zin, vervalt.
3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning deelt het bevoegd gezag dat besluit mee op dezelfde wijze als het heeft kennisgegeven van de aanvraag.
GL
Na artikel 16.64 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Als het bevoegd gezag naar aanleiding van de aanvraag om een omgevingsvergunning van oordeel is dat geen omgevingsvergunning nodig is, wordt dat vermeld in de mededeling, bedoeld in artikel 16.64, derde lid.
2. Als het gaat om een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt dat vermeld in de mededeling, bedoeld in artikel 16.64, derde lid, en wordt deze mededeling in de Staatscourant geplaatst.
GM
Artikel 16.65 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning:
a. als de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen van activiteiten, of
b. op verzoek of met instemming van de aanvrager.
2. In het derde lid wordt «als bedoeld in het eerste lid» vervangen door «als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a,» en «activiteiten aangewezen» door: aangewezen gevallen van activiteiten.
3. Aan artikel 16.65 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Het bevoegd gezag kan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht bij besluit van toepassing verklaren op de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit:
a. als het gaat om een activiteit die aanzienlijke gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving, en
b. waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen zullen hebben.
5. Als toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, stelt het bevoegd gezag, voorafgaand aan het nemen van het besluit, de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.
GN
Artikel 16.66 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
2. Na het derde lid (nieuw) worden twee leden ingevoegd, luidende:
4. Als het bevoegd gezag naar aanleiding van de aanvraag om een omgevingsvergunning van oordeel is dat geen omgevingsvergunning nodig is, wordt dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, en in de mededeling, bedoeld in artikel 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Als het gaat om een ontwerpbesluit of besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, respectievelijk in de mededeling, bedoeld in artikel 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht, en worden die kennisgeving en mededeling in de Staatscourant geplaatst.
GNa
In artikel 16.68, aanhef, wordt «de afdelingen 3.4 en 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3:44 van die wet.
GO
Artikel 16.71 komt te luiden:
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van:
a. een projectbesluit,
b. een besluit tot het buiten toepassing laten van regels als bedoeld in artikel 5.53, derde of vierde lid.
2. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn de afdelingen 3.6 en 3.7 van die wet van toepassing op een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder a of b.
3. Bij de bekendmaking van een projectbesluit of van een besluit tot uitvoering van een projectbesluit wordt de bijzondere regeling over het aanvoeren van gronden van het beroep, bedoeld in artikel 16.86, vermeld.
GP
In artikel 16.72, eerste lid, vervalt «, of een uitwerking of een wijziging daarvan,» en wordt «één» vervangen door: een.
GQ
Artikel 16.74 vervalt.
GR
In het opschrift van afdeling 16.7 wordt na «beslistermijn,» ingevoegd: bekendmaking en mededeling,.
GS
In het opschrift van paragraaf 16.7.2 wordt «Inwerkingtreding» vervangen door: Bekendmaking, mededeling en inwerkingtreding.
GT
Na het opschrift van paragraaf 16.7.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een omgevingsplan wordt niet eerder overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage gelegd dan nadat twee weken zijn verstreken sinds de dag waarop het omgevingsplan is vastgesteld, tenzij:
a. gedeputeerde staten over het ontwerp van het omgevingsplan geen zienswijzen naar voren hebben gebracht,
b. ten opzichte van het ontwerp van het omgevingsplan geen wijzigingen zijn aangebracht, of
c. gedeputeerde staten hebben bepaald dat het omgevingsplan eerder ter inzage mag worden gelegd.
2. Artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvisie en een programma als bedoeld in de paragrafen 3.2.2 tot en met 3.2.4.
GU
Artikel 16.78 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een omgevingsplan treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage is gelegd, tenzij in het omgevingsplan een later tijdstip is bepaald.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Een projectbesluit treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage is gelegd. Als eerdere inwerkingtreding volgens het bevoegd gezag vanwege spoedeisende omstandigheden nodig is, kan het bevoegd gezag bepalen dat het projectbesluit eerder in werking treedt.
3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het derde lid» en «van de goedkeuring mededeling is gedaan» door: het besluit over goedkeuring is bekendgemaakt.
GV
Artikel 16.79 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na de dag waarop:
a. het besluit is bekendgemaakt, of
b. als het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht: het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van die wet ter inzage is gelegd.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot vierde tot en met zesde lid worden twee leden ingevoegd:
2. In afwijking van het eerste lid bepaalt het bevoegd gezag in de omgevingsvergunning dat die in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking of terinzagelegging als naar zijn oordeel:
a. het verrichten van de activiteit die de omgevingsvergunning mogelijk maakt binnen die vier weken kan leiden tot een wijziging van een bestaande toestand die niet kan worden hersteld, en
b. de regels over het verlenen van de omgevingsvergunning ertoe strekken die bestaande toestand te beschermen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen van activiteiten worden aangewezen, waarin het bevoegd gezag in ieder geval toepassing geeft aan het tweede lid.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «eerste lid» vervangen door: het tweede lid.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het eerste en tweede lid» vervangen door «het tweede lid» en «het tweede lid niet van toepassing is» door: het vierde lid niet van toepassing is.
GW
In artikel 16.80 wordt na «een bouwactiviteit» ingevoegd «of een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk» en «installatie» vervangen door: inrichting.
GX
In artikel 16.81, eerste lid, wordt «een bouwactiviteit» vervangen door: een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk.
GY
In artikel 16.82 wordt na «een bouwactiviteit» ingevoegd: of een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk.
GZ
In artikel 16.83 wordt «als het een wijziging van ondergeschikte aard betreft» vervangen door: als het gaat om een wijziging van ondergeschikte aard.
HA
In artikel 16.84, eerste lid, wordt «voor zover het beroep de samenhang tussen beide omgevingsvergunningen betreft» vervangen door: voor zover het beroep betrekking heeft op de samenhang tussen beide omgevingsvergunningen.
HB
Artikel 16.85 komt te luiden:
1. Voor de mogelijkheid van beroep wordt een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 2.32 geacht deel uit te maken van het besluit waarover de regel waarvan ontheffing is verzocht, is gesteld.
2. Voor de mogelijkheid van beroep wordt:
a. een instructie, gegeven op grond van artikel 2.33 of 2.34, en
b. een besluit over instemming op grond van artikel 16.16,
geacht deel uit te maken van het besluit waarop dat besluit betrekking heeft.
HC
Artikel 16.86 komt te luiden:
1. Bij het beroep tegen een projectbesluit en tegen besluiten ter uitvoering van een projectbesluit kunnen geen gronden worden aangevoerd na afloop van de termijn voor het instellen van beroep.
2. Bij het beroep tegen een besluit tot uitvoering van een projectbesluit kunnen geen gronden worden aangevoerd die betrekking hebben op het projectbesluit waarop dat besluit berust.
3. In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep tegen een projectbesluit of tegen een besluit ter uitvoering van een projectbesluit niet-ontvankelijk verklaard als niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onder d, van die wet, tenzij bij de bekendmaking van het besluit niet is voldaan aan artikel 16.71, derde lid, en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
HD
In artikel 16.87, derde lid, wordt «besluiten» vervangen door: een besluit.
HE
Artikel 16.88 komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover daarin niet bij deze wet of de Algemene wet bestuursrecht is voorzien, regels worden gesteld over de totstandkoming, vorm, structuur of toepassing van, of de op te nemen onderwerpen in:
a. besluiten op grond van deze wet,
b. omgevingsvisies, programma’s als bedoeld in de paragrafen 3.2.2 tot en met 3.2.4, de documenten die voor het opstellen van programma’s afzonderlijk worden vastgesteld, en plannen of programma’s als bedoeld in paragraaf 16.4.1,
c. informatieverplichtingen op grond van artikel 4.3,
d. meldingen als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid,
e. voornemens als bedoeld in artikel 5.47,
f. informatieverplichtingen en berichten als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid,
g. besluiten als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid,
h. milieueffectrapporten en beoordelingen van de milieueffecten, bedoeld in artikel 16.36, vijfde lid, of 16.43, tweede lid,
i. kaarten als bedoeld in artikel 20.17,
j. monitoringsprogramma’s als bedoeld in artikel 20.2, vierde lid.
2. Op grond van het eerste lid kunnen in ieder geval regels worden gesteld over de volgende onderwerpen:
a. hoe een aanvraag, melding of ander bericht wordt ingediend of gedaan, en hoe aan een andere informatieverplichting dan een melding moet worden voldaan,
b. bekendmaking en het doen van een mededeling aan derden,
c. kennisgeving, terinzagelegging en beschikbaarstelling,
d. participatie van en overleg met derden, waaronder raadpleging van bevoegde autoriteiten van andere staten,
e. coördinatie en samenwerking met bevoegde autoriteiten van andere staten,
f. uitvoering en uitvoerbaarheid,
g. evaluatie en actualisatie,
h. rapportage,
i. welke onderwerpen ten minste worden opgenomen.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag, melding, andere informatieverplichting of ander bericht als bedoeld in het eerste lid,
b. de toezending van gegevens en bescheiden aan derden,
c. de elektronische vormgeving van besluiten en andere rechtsfiguren op grond van deze wet of van documenten en de wijze van beschikbaarstelling daarvan.
4. Op grond van het derde lid worden in ieder geval regels gesteld over de bij de aanvraag om een gedoogplichtbeschikking te verstrekken gegevens en bescheiden.
HF
Artikel 16.89 komt te luiden:
Op grond van artikel 16.88 worden in ieder geval regels gesteld ter uitvoering van:
a. de grondwaterrichtlijn,
b. de habitatrichtlijn,
c. de kaderrichtlijn water,
d. de kaderrichtlijn mariene strategie,
e. de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning,
f. de mer-richtlijn,
g. de nec-richtlijn,
h. richtlijn industriële emissies,
i. de richtlijn luchtkwaliteit,
j. de richtlijn omgevingslawaai,
k. de richtlijn overstromingsrisico’s,
l. de richtlijn prioritaire stoffen,
m. het SEA-protocol,
n. de Seveso-richtlijn,
o. de smb-richtlijn,
p. de richtlijn winningsafval,
q. het verdrag van Espoo,
r. het verdrag van Granada,
s. het verdrag van Valletta,
t. de zwemwaterrichtlijn.
HG
Artikel 17.2, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat of Onze Minister die het aangaat benoemt en ontslaat de voorzitter en leden van een adviesorgaan. De voorzitter en leden kunnen voorts zelf ontslag nemen door schriftelijke kennisgeving aan de betrokken minister.
HH
In artikel 17.4 wordt na «Onze Minister» ingevoegd: van Infrastructuur en Waterstaat of Onze Minister die het aangaat.
HI
Artikel 17.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft» vervangen door: met betrekking tot een monument.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot tweede tot en met zesde lid.
3. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:
2. Naast de gevallen waarin de commissie op grond van artikel 16.15, eerste lid, als adviseur wordt aangewezen, kan het college van burgemeester en wethouders de commissie advies vragen over het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
HJ
Artikel 17.10 komt te luiden:
1. Er is een Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening.
2. De stichting heeft tot taak aan de bestuursrechter op diens verzoek op onpartijdige en onafhankelijke wijze deskundigenbericht uit te brengen over:
a. beroepen tegen besluiten op grond van deze wet,
b. beroepen tegen besluiten op grond van andere wetten, als het gaat om een onderwerp dat samenhangt met de fysieke leefomgeving of activiteiten met gevolgen voor de fysieke leefomgeving.
3. De personen die deel uitmaken van de organen van de stichting en het personeel van de stichting vervullen geen functies en betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is in verband met de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de stichting of het vertrouwen daarin.
HK
Artikel 18.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «bij of krachtens» vervangen door «op grond van» en «aangewezen bevoegd gezag» door: bevoegde gezag.
2. Het derde komt te luiden:
3. Voor zover een projectbesluit geldt als omgevingsvergunning voor activiteiten ter uitvoering van het projectbesluit als bedoeld in artikel 5.52, tweede lid, onder a, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het bestuursorgaan dat het projectbesluit heeft vastgesteld.
3. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Voor een gedoogplicht als bedoeld in hoofdstuk 10 berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak uitsluitend bij een bestuursorgaan voor zover bij algemene maatregel van bestuur die taak aan dat bestuursorgaan is opgedragen.
4. In het vijfde lid (nieuw) vervalt «van de gemeente waarbinnen de activiteit geheel of in hoofdzaak wordt verricht, tenzij die taak bij algemene maatregel van bestuur is opgedragen aan een ander bestuursorgaan».
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij algemene maatregel van bestuur kan, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, de bestuursrechtelijke handhavingstaak aan een ander bestuursorgaan worden opgedragen.
HL
Artikel 18.3 komt te luiden:
In bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen is ook het bestuursorgaan dat op grond van artikel 16.16, eerste lid, heeft beslist over instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit of dat op grond van artikel 16.16, derde of vierde lid, heeft bepaald dat instemming niet is vereist, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang, voor zover het gaat om de naleving van de voorschriften van de omgevingsvergunning voor die activiteit.
HM
In artikel 18.4 wordt «Onze Minister of Onze Minister die het aangaat» vervangen door: Onze Minister die het aangaat.
HN
In artikel 18.5, onder c, wordt «als de beschikking de oplegging van een last onder dwangsom betreft» vervangen door: als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom.
HO
Na artikel 18.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor zover op grond van deze paragraaf taken of bevoegdheden die gaan over mijnbouw berusten bij Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, worden deze uitgeoefend door het bestuursorgaan dat daartoe op grond van hoofdstuk 8 van de Mijnbouwwet bevoegd is.
HP
Artikel 18.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister, Onze Minister die het aangaat» vervangen door: Onze Minister die het aangaat.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
HQ
Na artikel 18.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister die het aangaat kan en gedeputeerde staten kunnen bepalen dat in de door hen aangewezen gevallen de bij een omgevingsdienst werkzame toezichthouders mede bevoegd zijn buiten het werkgebied van die omgevingsdienst.
2. Onze Minister die het aangaat kan bepalen dat bij zijn besluit aangewezen toezichthouders met uitsluiting van andere toezichthouders zijn belast met het toezicht op de naleving.
3. Een door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen toezichthouder verricht uit eigen beweging of op verzoek van gedeputeerde staten of het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 toezicht op de naleving van:
a. bij algemene maatregel van bestuur over een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale spoorweg gestelde regels als bedoeld in artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder c, onder 2°,
b. het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale spoorweg te verrichten,
c. het verbod, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder f, om te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning als bedoeld onder b.
4. Artikel 42, zevende, achtste en negende lid, van de Wet lokaal spoor is van overeenkomstige toepassing op het toezicht, bedoeld in het derde lid.
HR
In artikel 18.8 wordt «artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, of in samenhang daarmee artikel 5.5» vervangen door: artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, of artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder c.
HS
In artikel 18.9 wordt «Onze Minister of Onze Minister die het aangaat» vervangen door: Onze Minister die het aangaat.
HT
In artikel 18.10, tweede lid, vervalt «als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer,» en wordt «het beheer van afvalstoffen betreft» vervangen door: betrekking heeft op het beheer van afvalstoffen.
HU
Artikel 18.11 wordt vernummerd tot artikel 18.17.
HV
Paragraaf 18.1.4 komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder b, en derde lid, in verbinding met het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde regels ter uitvoering van de artikelen 5 en 7 tot en met 12 van de Seveso-richtlijn.
2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, of, als dat meer is, ten hoogste tien procent van de omzet van de onderneming in het boekjaar voorafgaande aan het boekjaar waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd.
1. Het bevoegd gezag kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van:
a. op grond van artikel 4.1, eerste lid, in een omgevingsplan gestelde regels over het gebruik of de staat van open erven of terreinen of het gebruik van gebouwen, of over het tegengaan van hinder,
b. op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, en derde lid, gestelde verboden voor en regels of voorschriften over bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en in stand houden van bouwwerken.
2. Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als binnen een tijdvak van twee jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding eenzelfde overtreding, begaan door dezelfde overtreder, is geconstateerd.
3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Als de overtreding een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of veiligheid veroorzaakt, kan het bevoegd gezag de boete verhogen tot ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die wegens een overtreding kan worden opgelegd.
1. Het bevoegd gezag kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van:
a. op grond van artikel 4.1, eerste lid, met het oog op het behoud van cultureel erfgoed of van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed gestelde regels,
b. op grond van artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder h en i, gestelde regels,
c. het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover in het omgevingsplan met het oog op het behoud van cultureel erfgoed of van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed een verbod is opgenomen om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten, en onder b,
d. artikel 5.4, voor zover in de omgevingsverordening met het oog op het behoud van cultureel erfgoed of van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed een verbod is opgenomen om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten,
e. het verbod, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder a, onder 4°, en onder b, en vierde lid, aanhef en onder a, onder 4°,
f. verplichtingen opgelegd krachtens artikel 19.9 in verbinding met artikel 19.3, tweede lid, of 19.4, eerste en tweede lid.
2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
1. Het bevoegd gezag kan een bestuurlijke boete opleggen bij een overtreding van:
a. op grond van artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder c, onder 1°, gestelde regels,
b. op grond van artikel 4.3, derde lid, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder c, onder 1°, gestelde regels,
c. het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 3°,
d. het verbod, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder f, met betrekking tot een luchthaven.
2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van:
a. op grond van artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder c, onder 2°, gestelde regels,
b. op grond van artikel 4.3, derde lid, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder c, onder 2°, gestelde regels,
c. het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 4°,
d. het verbod, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder f, met betrekking tot een hoofdspoorweg, lokale spoorweg of bijzondere spoorweg.
2. Als de overtreding betrekking heeft op een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg, is artikel 80 van de Spoorwegwet van overeenkomstige toepassing.
3. Als de overtreding betrekking heeft op een lokale spoorweg, is artikel 44 van de Wet lokaal spoor van overeenkomstige toepassing.
HW
Afdeling 18.3 komt te luiden:
1. Deze afdeling is van toepassing op het verrichten van werkzaamheden voor de uitoefening van bevoegdheden door het bevoegd gezag in het kader van de uitvoeringstaak, bedoeld in het tweede lid, en de handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.1.
2. De uitvoeringstaak omvat in ieder geval:
a. het stellen van maatwerkvoorschriften en het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 4.5,
b. het beoordelen van en beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in de paragrafen 5.1.2 en 5.1.3,
c. de toepassing van paragraaf 5.1.5,
d. het uitbrengen van advies, bedoeld in de artikelen 16.15 tot en met 16.19.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van een doelmatige uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak regels gesteld over:
a. de strategische en programmatische uitoefening van deze taken door de betrokken bestuursorganen,
b. de onderlinge afstemming van de uitoefening van deze taken en de daarmee samenhangende werkzaamheden door:
1°. de betrokken bestuursorganen,
2°. de onder hun gezag werkzame toezichthouders,
3°. de instanties die zijn belast met de strafrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
2. De regels worden in ieder geval gesteld ter uitvoering van de richtlijn industriële emissies en de Seveso-richtlijn.
1. De betrokken bestuursorganen dragen zorg voor een goede kwaliteit van de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak.
2. Provinciale staten kunnen regels stellen over de uitoefening van deze taken door gedeputeerde staten.
3. De gemeenteraad kan regels stellen over de uitoefening van deze taken door het college van burgemeester en wethouders.
1. Gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die behoren tot een of meer regio’s als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s of tot een kring van bij regeling van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen gemeenten, stellen voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak voor die regio, regio’s of kring een omgevingsdienst in.
2. Een omgevingsdienst wordt ingesteld als een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, in verbinding met artikel 52 of 74 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
3. Het werkgebied van een omgevingsdienst komt overeen met het werkgebied van een of meer regio’s als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s of met het grondgebied van een kring van aangewezen gemeenten.
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke tot de uitvoeringstaak en de handhavingstaak behorende of daarmee samenhangende werkzaamheden in ieder geval aan een omgevingsdienst worden opgedragen.
2. Bij de maatregel worden omgevingsdiensten aangewezen waaraan met uitsluiting van andere omgevingsdiensten de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak wordt opgedragen voor activiteiten:
a. met betrekking tot installaties als bedoeld in bijlage I, categorie 4, bij de richtlijn industriële emissies, en
b. waarop de Seveso-richtlijn van toepassing is.
1. Om een goede kwaliteit van de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak door de omgevingsdiensten te waarborgen:
a. stelt de gemeenteraad regels over de uitoefening van deze taken of de daarmee samenhangende werkzaamheden, bedoeld in artikel 18.22, eerste lid, die in opdracht van het college van burgemeester en wethouders worden uitgevoerd,
b. stellen provinciale staten regels over de uitoefening van deze taken of de daarmee samenhangende werkzaamheden, bedoeld in artikel 18.22, eerste lid, die in opdracht van gedeputeerde staten worden uitgevoerd.
2. Per omgevingsdienst en voor de op grond van artikel 18.22, tweede lid, aangewezen omgevingsdiensten worden uniforme regels vastgesteld.
1. In opdracht van Onze Ministers die het aangaat wordt iedere twee jaar onderzoek gedaan naar de doeltreffendheid van:
a. de wijze waarop de verplichting, bedoeld in artikel 18.20, eerste lid, wordt nageleefd, en
b. de regels, bedoeld in artikelen 18.20, tweede en derde lid, en 18.23, eerste lid.
2. Als naar het oordeel van Onze Ministers die het aangaat uit het onderzoek blijkt dat de wijze van naleving van die verplichting of die regels onvoldoende doeltreffend is, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die voor deze regels in de plaats komen of die deze aanvullen.
1. De bij de uitvoeringstaak en de handhavingstaak betrokken bestuursorganen verstrekken de gegevens waarover zij beschikken in verband met de werkzaamheden, bedoeld in artikel 18.22, eerste lid, aan elkaar en, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de strafrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, aan de instanties die met de strafrechtelijke handhaving zijn belast.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere bestuursorganen en instanties worden aangewezen, die op verzoek gegevens waarover zij in verband met de werkzaamheden, bedoeld in artikel 18.22, eerste lid, beschikken, verstrekken aan de in het eerste lid bedoelde:
a. bestuursorganen, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak,
b. instanties, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de strafrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de wijze waarop gegevens overeenkomstig het eerste lid kunnen worden verstrekt,
b. de verwerking van persoonsgegevens, bedoeld in artikel 4, onder 2°, van de algemene verordening gegevensbescherming, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de strafrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, door:
1°. de betrokken bestuursorganen,
2°. de onder hun gezag werkzame toezichthouders, en
3°. de op grond van het tweede lid aangewezen bestuursorganen en instanties,
c. de verdeling van de kosten verbonden aan het uitvoeren van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.
1. Gedeputeerde staten dragen binnen de provincie zorg voor de coördinatie van een onderling afgestemde uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak.
2. Onze Minister die het aangaat en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dragen zorg voor de coördinatie van de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak, voor zover die afstemming van bovenprovinciaal belang is.
HX
Voor afdeling 19.1 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Bij regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1 kunnen onderwerpen worden aangewezen waarvoor het daarbij aangewezen bestuursorgaan bij besluit kan bepalen dat zich een in die regels aangegeven bijzondere omstandigheid in de fysieke leefomgeving voordoet.
2. Bij het besluit wordt bepaald welke regels in verband met de bijzondere omstandigheid op een bepaalde locatie of voor een bepaalde periode gelden. Bij het besluit kan worden afgeweken van regels als bedoeld in paragraaf 4.1.1.
HY
Artikel 19.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt na «begripsbepalingen» ingevoegd: en toepassingsbereik.
2. In het tweede lid, onder d, wordt «ten tijde van» vervangen door: op het tijdstip van.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Deze afdeling is niet van toepassing op ongewone voorvallen waarop de Kernenergiewet van toepassing is.
HZ
Artikel 19.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
Het bevoegd gezag dat wordt geïnformeerd over een ongewoon voorval, geeft van dat voorval, de daarover verstrekte gegevens en de getroffen of voorgenomen maatregelen onverwijld kennis aan:.
b. In onderdeel d wordt «onmiddellijke» vervangen door: onverwijlde.
2. In het tweede lid vervalt «degene van wie de melding is ontvangen of, als dit een ander betreft,.
IA
Artikel 19.4, derde lid, komt te luiden:
3. Artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
IB
In de artikelen 19.5, eerste lid, en 19.7, eerste lid, wordt «ongewone voorval» vervangen door: ongewoon voorval.
IC
In artikel 19.6, tweede lid, wordt «De artikelen 5:10, tweede lid, 5:25 en 5:31» vervangen door: De artikelen 5:10, tweede lid, en 5:25.
ID
Artikel 19.7, tweede lid, komt te luiden:
2. Om herhaling te voorkomen wijzigt het bevoegd gezag zo nodig de voorschriften van de omgevingsvergunning, stelt het, als voor de activiteit regels gelden als bedoeld in artikel 4.1 of 4.3, maatwerkvoorschriften of doet het, als het daarvoor niet zelf bevoegd is, daarop gerichte aanbevelingen.
IE
In artikel 19.8, vierde lid, wordt «onverwijld in kennis van een melding» vervangen door «onverwijld in kennis van de bij een melding als bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet» en «, de daarbij verstrekte gegevens en de getroffen of voorgenomen maatregelen» door: verstrekte gegevens en de bij die vondst getroffen of voorgenomen maatregelen.
IF
In het opschrift van artikel 19.9 wordt voor «bevoegdheden» ingevoegd: taken en.
IG
Artikel 19.10 komt te luiden:
1. Bij ministeriële regeling worden alarmeringswaarden vastgesteld voor:
a. concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht,
b. hoogwaterstanden die een gevaar voor primaire waterkeringen kunnen opleveren.
2. De commissaris van de Koning informeert of waarschuwt onverwijld het publiek bij een overschrijding of dreigende overschrijding van een alarmeringswaarde voor concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht.
3. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat informeert of waarschuwt onverwijld de betrokken beheerders van primaire waterkeringen en gedeputeerde staten bij een overschrijding of dreigende overschrijding van een alarmeringswaarde voor hoogwaterstanden.
IH
In het opschrift van artikel 19.11 wordt «informatieverstrekking» vervangen door: informatie of waarschuwing.
II
Aan artikel 19.12 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid en een besluit tot verlenging als bedoeld in het derde lid worden op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze bekendgemaakt. De besluiten treden in werking onmiddellijk na de bekendmaking.
IJ
Artikel 19.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «reikwijdte» vervangen door: toepassingsbereik.
2. In het tweede lid wordt «de Wet bestrijding ongevallen Noordzee» vervangen door: de Wet bestrijding maritieme ongevallen.
IK
In artikel 19.14, eerste lid, eerste zin, wordt «de waterstaatswerken» vervangen door: waterstaatswerken.
IL
Artikel 19.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «het bestuur van een waterschap» vervangen door «het waterschapsbestuur» en «Onze Minister» door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
2. In het vierde lid, onder a, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
IM
Artikel 19.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «artikel 2.36, eerste lid,» vervangen door: artikel 2.36, eerste lid, aanhef en onder a,.
2. In het vierde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
3. In het vijfde lid wordt «artikel 2.36, tweede lid,» vervangen door: artikel 2.36, tweede lid, aanhef en onder a,.
IN
Artikel 19.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onder a, wordt «één» vervangen door: een.
2. In het vierde lid wordt «Het besluit, bedoeld in het eerste en derde lid,» vervangen door: Een besluit als bedoeld in het eerste en derde lid.
IO
Artikel 19.19 komt te luiden:
Onze Minister van Defensie stelt bij regeling vast welke voor de uitoefening van defensietaken vereiste activiteiten worden verricht, waarbij voor zover noodzakelijk de bij of krachtens deze wet gestelde regels over het verrichten van die activiteiten buiten toepassing blijven.
IP
Artikel 20.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt een punt geplaatst achter «bewaakt» en wordt «en wordt» vervangen door: Daarbij wordt.
2. In het derde lid wordt «Bij een omgevingsplan» vervangen door: Bij omgevingsplan.
IQ
Artikel 20.2 komt te luiden:
1. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de algemene maatregel van bestuur tot vaststelling van een omgevingswaarde, aanwijzing van een programma als bedoeld in artikel 3.15, tweede, derde of vierde lid, of aanwijzing van een andere parameter worden de methode van monitoring en het bestuursorgaan dat of de andere instantie die met de uitvoering van de monitoring is belast aangewezen.
2. Bij ministeriële regeling wordt voor alarmeringswaarden de methode van monitoring aangewezen.
3. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is voor alarmeringswaarden belast met de uitvoering van de monitoring.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een of meer daarbij aangewezen bestuursorganen een monitoringsprogramma vaststellen. Daarbij kan worden bepaald dat het monitoringsprogramma de methode van monitoring en de wijze van verstrekking van voor de monitoring relevante gegevens bevat.
5. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening of de algemene maatregel van bestuur tot aanwijzing van een programma als bedoeld in artikel 3.15, tweede, derde of vierde lid, wordt tevens de frequentie van de monitoring bepaald.
6. Bij het omgevingsplan, de omgevingsverordening, de algemene maatregel van bestuur of de ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het verzamelen en verstrekken van voor de monitoring relevante gegevens door daarbij aangewezen bestuursorganen aan:
a. de op grond van het eerste lid aangewezen bestuursorganen of andere instanties die met de uitvoering zijn belast,
b. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
c. de bevoegde autoriteiten van andere staten,
d. de Europese Commissie.
IR
Artikel 20.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «of» vervangen door een komma en na «andere parameters» ingevoegd: en, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, omgevingswaarden als bedoeld in de artikelen 2.11 en 2.12.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De regels worden voor primaire waterkeringen steeds na ten hoogste twaalf jaar herzien.
IS
Artikel 20.4 komt te luiden:
Op grond van de artikelen 20.1 tot en met 20.3 worden in ieder geval regels gesteld ter uitvoering van:
a. de grondwaterrichtlijn,
b. de kaderrichtlijn water,
c. de monitoringsmechanisme-verordening,
d. de nec-richtlijn,
e. de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen in de lucht,
f. de richtlijn luchtkwaliteit,
g. de richtlijn prioritaire stoffen,
h. de richtlijn stedelijk afvalwater,
i. de zwemwaterrichtlijn.
IT
Artikel 20.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister die het aangaat.
2. In het tweede lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Die minister.
IU
Artikel 20.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Bij de verordening of maatregel kan worden bepaald dat een daarbij aangegeven bestuursorgaan op verzoek kan besluiten dat daarbij aangewezen gegevens, waarvan de geheimhouding op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur gerechtvaardigd is, niet worden verstrekt.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «Het eerste en tweede lid zijn» vervangen door: Het eerste tot en met derde lid is.
IV
Artikel 20.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a vervalt.
2. De onderdelen b tot en met e worden geletterd a tot en met d.
IW
Artikel 20.8, eerste lid, onder b, komt te luiden:
b. de wijze van actieve verstrekking van informatie als uit de monitoring blijkt dat aannemelijk is dat niet wordt voldaan of niet zal worden voldaan aan een omgevingswaarde of andere parameter.
IX
Aan artikel 20.9, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b, door een komma een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de zwemwaterrichtlijn.
IY
In artikel 20.10 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Bij de maatregel kan worden bepaald dat een daarbij aangegeven bestuursorgaan op verzoek kan besluiten dat daarbij aangewezen gegevens waarvan de geheimhouding op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur gerechtvaardigd is, niet toegankelijk worden gemaakt of aan derden worden verstrekt.
IZ
Artikel 20.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «de externe veiligheid» vervangen door: de externe veiligheidsrisico’s.
2. Onderdeel d vervalt, onder vervanging van de komma aan het slot van onderdeel c door een punt.
JA
Artikel 20.12 vervalt.
JB
Artikel 20.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bestuursorgaan dat of de andere instantie die op grond van artikel 20.2, eerste lid, is belast met de uitvoering van de monitoring zorgt voor:
a. de verslaglegging van de resultaten van de monitoring voor omgevingswaarden, bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, de beoordeling van die resultaten en de toetsing of aan die omgevingswaarden wordt voldaan,
b. de verslaglegging van de resultaten van de monitoring van de voortgang, uitvoering en het doelbereik van een op grond van paragraaf 3.2.4 opgesteld programma, bedoeld in artikel 20.1, tweede lid.
2. In het tweede lid wordt «artikel 3.15, tweede lid» vervangen door: artikel 3.15, tweede, derde of vierde lid.
3. In het derde lid, onder a, wordt «de monitoring van alarmeringswaarden» vervangen door: de monitoring voor alarmeringswaarden.
4. In het vijfde lid, onder a, wordt «Onze Minister, Onze Minister die het aangaat of een ander bestuursorgaan» vervangen door: Onze Minister die het aangaat of een ander bestuursorgaan.
JC
In artikel 20.17, eerste lid, onder a en b, wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
JD
Artikel 20.19 komt te luiden:
1. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat zendt elke twaalf jaar aan beide kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de omgevingswaarden voor de veiligheid van primaire waterkeringen, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, onder d, en van andere parameters voor de veiligheid van primaire waterkeringen.
2. De eerstvolgende toezending van het verslag vindt plaats voor 1 januari 2037.
JE
In het opschrift van afdeling 20.5 wordt «van informatievoorziening» vervangen door: Omgevingswet.
JG
Artikel 20.20 komt te luiden:
Er is een digitaal stelsel Omgevingswet. Dit stelsel heeft als doel:
a. het beschikbaar stellen van informatie over de fysieke leefomgeving,
b. het faciliteren van het elektronisch verkeer als bedoeld in artikel 16.1,
c. het bevorderen van een doelmatige en doeltreffende uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van deze wet.
JH
Na artikel 20.20 worden vijf paragrafen ingevoegd, luidende:
1. Er is een landelijke voorziening. Deze voorziet in ieder geval in:
a. het elektronisch ontsluiten van de informatie, bedoeld in artikel 20.26, eerste lid,
b. het elektronisch kunnen indienen van een aanvraag om een besluit, doen van een melding, verstrekken van gegevens en bescheiden ter voldoening aan een andere informatieverplichting dan een melding en verzenden van een ander bericht, als bedoeld in artikel 16.1.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beheert de landelijke voorziening. Bij ministeriële regeling kan aan een rechtspersoon een uitsluitend recht worden verleend voor het in opdracht van die Minister verrichten van werkzaamheden in het kader van het beheer van de landelijke voorziening.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bestuursorganen of rechtspersonen worden aangewezen die zorg dragen voor de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van bij de maatregel aangewezen onderdelen van de landelijke voorziening.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van de landelijke voorziening.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan een andere functionaliteit dan bedoeld in artikel 20.21, eerste lid, worden aangewezen waarin de landelijke voorziening voorziet, voor zover die bijdraagt aan het bereiken van de doelen, bedoeld in artikel 20.20.
2. Bij de maatregel kunnen nadere regels worden gesteld over de aangewezen functionaliteit. Daartoe behoren in ieder geval regels over het verplicht of onverplicht gebruiken van die functionaliteit.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden, met inachtneming van artikel 20.25, regels gesteld over het beheer van in de landelijke voorziening opgenomen informatie. In ieder geval wordt bepaald wie verantwoordelijk is voor het beheer van de via de voorziening ingediende aanvragen, meldingen, gegevens en bescheiden ter voldoening aan andere informatieverplichtingen dan meldingen en andere berichten als bedoeld in artikel 16.1.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die uitvoeringstechnische of administratieve voorschriften bevatten.
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald:
a. welke persoonsgegevens worden verwerkt in de landelijke voorziening,
b. welk bestuursorgaan hiervoor verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming is,
c. aan wie deze persoonsgegevens worden verstrekt,
d. hoe lang deze persoonsgegevens bewaard blijven in de landelijke voorziening.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die uitvoeringstechnische of administratieve voorschriften bevatten. Daartoe kunnen regels behoren over de wijze van verstrekking van persoonsgegevens.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan informatie worden aangewezen die beschikbaar wordt gesteld voor ontsluiting via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 20.21. Daarbij wordt bepaald door en aan welke bestuursorganen of rechtspersonen die informatie beschikbaar wordt gesteld.
2. Bij de maatregel wordt bepaald door welk van die bestuursorganen of rechtspersonen wordt bepaald voor welke onderdelen van de informatie een beperking als bedoeld in artikel 20.23 geldt.
3. De informatie voldoet aan de bij ministeriële regeling te stellen regels.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het beschikbaar stellen, waaronder de wijze van beschikbaar stellen.
1. Het bevoegd gezag en de andere bestuursorganen die zijn betrokken bij een via de landelijke voorziening ingediende aanvraag om een besluit, een gedane melding, verstrekte gegevens en bescheiden ter voldoening aan een andere informatieverplichting dan een melding of een ander bericht als bedoeld in artikel 16.1, maken gebruik van de landelijke voorziening.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het beschikbaar stellen van een elektronisch formulier voor het elektronisch verkeer, bedoeld in artikel 16.1. Daarbij kan worden bepaald welk bestuursorgaan het formulier vaststelt en kan worden bepaald welk bestuursorgaan de daarvoor benodigde informatie levert.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de vaststelling en levering, bedoeld in het tweede lid.
Bij ministeriële regeling wordt een systeembeschrijving van de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 20.21, vastgesteld. De systeembeschrijving bevat in ieder geval een beschrijving van de wijze waarop elektronische informatie-uitwisseling op grond van deze afdeling plaatsvindt tussen de landelijke voorziening en bestuursorganen en rechtspersonen.
Bij ministeriële regeling kunnen regels die uitvoeringstechnische of administratieve voorschriften bevatten, worden gesteld:
a. over de afhandeling van terugmeldingen van mogelijke onjuistheid van informatie,
b. over de wijze van beschikbaar stellen van informatie uit besluiten en andere rechtsfiguren op grond van deze wet die niet is aangewezen op grond van artikel 20.26, eerste lid.
c. ter uitvoering van deze afdeling, voor zover de artikelen 20.21 tot en met 20.29 daarin niet voorzien.
JI
Hoofdstuk 22 komt te luiden:
In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit:
a. de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet,
b. de regels waarvoor op grond van artikel 22.2, eerste lid, is bepaald dat ze tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van het omgevingsplan.
2. Bij een besluit tot vaststelling of wijziging van een omgevingsplan kunnen die regels worden gewijzigd.
Een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 wordt niet eerder dan de dag waarop deze wet in werking treedt overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage gelegd.
Aan de verplichting tot vaststelling van een omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4, wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan. Tot dat tijdstip zijn artikel 122 van de Gemeentewet en de artikelen 28 en 34, eerste lid, tweede zin, van de Wet algemene regels herindeling niet van toepassing. Vanaf dat tijdstip worden regels over de fysieke leefomgeving waarvoor dat op grond van artikel 2.7, eerste lid, is bepaald, alleen nog in het omgevingsplan opgenomen.
1. Uiterlijk tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip geldt voor het tijdelijke deel van het omgevingsplan niet de verplichting op grond van artikel 4.2, eerste lid, dat de regels zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,
2. Uiterlijk tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip geldt niet de verplichting op grond van artikel 4.17 over het in overeenstemming brengen van het omgevingsplan met omgevingsvergunningen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
3. Het in het eerste en tweede lid bedoelde tijdstip kan voor verschillende gevallen verschillend worden vastgesteld.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van het eerste of tweede lid, nadere regels worden gesteld met het oog op een goede uitvoering van de verplichtingen, bedoeld in die leden.
5. Voor het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, geldt niet de verplichting van artikel 140 van de Gemeentewet tot het in geconsolideerde vorm beschikbaar stellen.
1. Bij de vaststelling van een omgevingsplan kunnen de voor een locatie geldende regels die zijn opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet alleen alle tegelijk komen te vervallen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin, in afwijking van het eerste lid, tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de regels, bedoeld in het eerste lid, ook gedeeltelijk voor een locatie kunnen komen te vervallen.
3. Uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip zijn alle regels van het omgevingsplan opgenomen in het niet-tijdelijke deel van dat plan.
Bij het beroep tegen een omgevingsplan kunnen geen beroepsgronden worden aangevoerd die betrekking hebben op regels die uitvoering geven aan een onherroepelijk besluit tot aanwijzing van:
a. een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument of provinciaal monument,
b. een gemeentelijk of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht.
Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.
Op een in het tijdelijke deel van het omgevingsplan aangewezen onderdeel als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening waarvan verwezenlijking in de naaste toekomst nodig wordt geacht blijft het oude recht van toepassing, uiterlijk tot vijf jaar na de dag met ingang waarvan die aanwijzing geldt.
In het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen regels als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening gelden als regels als bedoeld in artikel 5.21, tweede lid, onder a.
Een in het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening over in dat deel van het plan omschreven onderwerpen of onderdelen geldt als een bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften in het omgevingsplan over daarbij aangewezen onderwerpen als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid.
Als in het tijdelijke deel van een omgevingsplan op grond van artikel 3.6a van de Wet ruimtelijke ordening is uitgesloten dat van dat plan voor een bepaalde termijn kan worden afgeweken met een omgevingsvergunning, geldt die bepaling als een verbod om voor een termijn van ten hoogste tien jaar een activiteit te verrichten.
1. Een omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van een regel in het tijdelijke deel als bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het omgevingsplan geldt niet als schadeveroorzakend besluit als bedoeld in artikel 15.1, tweede lid.
2. Een onherroepelijk besluit tot aanwijzing van:
a. een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument of provinciaal monument,
b. een gemeentelijk of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht,
c. een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht,
waarvan de inhoud wordt opgenomen in een omgevingsplan geldt niet als schadeveroorzakend besluit als bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder c.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat regels die voor de inwerkingtreding van deze wet bij of krachtens een andere wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels al dan niet tijdelijk deel uitmaken van de waterschapsverordening.
2. Bij een besluit tot vaststelling of wijziging van een waterschapsverordening kunnen die regels worden gewijzigd.
Aan de verplichting tot vaststelling van een waterschapsverordening, bedoeld in artikel 2.5, wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan. Tot dat tijdstip is artikel 59 van de Waterschapswet niet van toepassing. Vanaf dat tijdstip worden regels over de fysieke leefomgeving waarvoor dat op grond van artikel 2.7, eerste lid, is bepaald, alleen nog in de waterschapsverordening opgenomen.
1. Uiterlijk tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip hoeft een projectbesluit niet te voldoen aan artikel 5.52, eerste lid. Voor zover een projectbesluit in strijd is met het omgevingsplan, geldt het als een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
2. Voor zover een projectbesluit geldt als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, hoeft het omgevingsplan niet eerder dan op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met die vergunning in overeenstemming te zijn gebracht.
3. In het omgevingsplan worden geen regels gesteld die in strijd zijn met een projectbesluit als bedoeld in het eerste lid. De artikelen 4.19a, derde tot en met vijfde lid, en 5.53a, tweede tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
JJ
Artikel 23.2 komt te luiden:
Een wijziging van een verordening, richtlijn of besluit als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie waarnaar bij of krachtens deze wet wordt verwezen, gaat voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
JK
Artikel 23.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder b, wordt «bedoeld in de Wet belastingen op milieugrondslag» vervangen door: bedoeld in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag.
2. In het derde lid, onder h, wordt «voor zover het omgevingswaarden betreft» vervangen door: als het gaat om omgevingswaarden.
3. In het vierde lid wordt «wanneer het afwijkingen betreft» vervangen door: als het gaat om afwijkingen.
4. In het zevende en achtste lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
JL
In het opschrift van artikel 23.4 wordt «internetpublicatie» vervangen door: publieksparticipatie.
JM
In artikel 23.5, derde en vierde lid, wordt «Onze betrokken Minister» vervangen door: Onze Minister die het aangaat.
JMa
In artikel 23.8 vervalt «bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet,».
JN
In artikel 23.9 wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
JNa
Artikel 23.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De voordracht voor een koninklijk besluit als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.
JO
De bijlage, onder A, wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsomschrijving van afvalstoffen komt te luiden:
afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is.
2. De begripsomschrijving van afvalwater komt te luiden:
alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
3. De begripsbepaling afwijkactiviteit vervalt.
4. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
vaste technische eenheid waarin een milieubelastende activiteit, anders dan een activiteit als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn industriële emissies, wordt verricht en ook andere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die met die activiteit rechtstreeks samenhangen, in technisch verband staan en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en verontreiniging;.
5. In de begripsomschrijving van archeologisch monument wordt «artikel 1, onder c, van de Monumentenwet 1988» vervangen door: artikel 1.1 van de Erfgoedwet.
6. In de begripsomschrijving van archeologische toevalsvondst van algemeen belang wordt «artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988» vervangen door: artikel 1.1 van de Erfgoedwet.
7. In de begripsomschrijving van beperkingengebiedactiviteit vervalt «die niet in overeenstemming is met de functie van het aanwezige werk of object».
8. In de begripsomschrijving van bergingsgebied wordt «toegekend» vervangen door: toegedeeld.
9. De begripsbepaling beschermen vervalt.
10. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
beschermen en verbeteren van het milieu;
het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningsvoorwaarden te vormen is aangetoond, met als doel emissies en gevolgen voor het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, te beperken, waarbij wordt verstaan onder:
a. «technieken»: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld,
b. «beschikbare»: op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken wel of niet binnen Nederland worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn, en
c. «beste»: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel;.
11. In de begripsomschrijving van bouwwerk wordt na «bouwwerkgebonden installaties» ingevoegd: anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.
12. De begripsbepaling brandveilig gebruiksactiviteit vervalt.
13. De begripsbepaling buitenwater vervalt.
14. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
activiteit, inhoudende:
a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
b. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;.
15. De begripsomschrijving van cultureel erfgoed komt te luiden:
monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.
15a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
delfstoffen als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Mijnbouwwet;.
16. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
werken, kabels of leidingen, waaronder lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor opwekking of winning, transport en opslag van elektriciteit, respectievelijk stoffen als energiedrager;.
17. In de begripsomschrijving van flora- en fauna-activiteit wordt «betreft» vervangen door: gaat om.
17a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7;.
18. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
gevaarlijke afvalstof als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;.
19. In de begripsomschrijving van hoofdspoorweg wordt «artikel 2, eerste lid» vervangen door: artikel 2, tweede lid.
20. De begripsomschrijving van infrastructuur komt te luiden:
wegen en vaarwegen, waaronder routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen, spoorwegen, havens, luchthavens, energie-infrastructuur, telecommunicatie-infrastructuur, buisleidingen, openbare hemelwater- en ontwateringsstelsels en vuilwaterriolen, infrastructuur voor watervoorzieningswerken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet en andere vitale infrastructuur;
21. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
installatie als bedoeld in artikel 3, onder 3, van de richtlijn industriële emissies, voor zover daarin een activiteit als bedoeld in bijlage I bij die richtlijn wordt verricht;.
22. De begripsbepaling lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringstechnisch werk vervalt.
23. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
activiteit, niet zijnde een stortingsactiviteit op zee, inhoudende het brengen van stoffen, warmte of water direct op een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen of warmte of dat water voor het watersysteem;
activiteit inhoudende het brengen van stoffen, warmte of water met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk in exploitatie bij een waterschap of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen of warmte of dat water voor het zuiveringtechnisch werk of het watersysteem;.
24. De begripsbepaling mijnbouwactiviteit vervalt.
25. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
activiteit inhoudende het gebruiken van een locatie in een oppervlaktewaterlichaam voor:
a. een mijnbouwinstallatie, met inbegrip van het voor die installatie geldende beperkingengebied, of
b. een verkenningsonderzoek, met uitzondering van het bij dat onderzoek gebruiken van ontplofbare stoffen;
26. In de begripsomschrijving van milieubelastende activiteit wordt na «een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of» ingevoegd: een lozingsactiviteit op.
27. In de begripsomschrijving van monument wordt «artikel 1, onder b, van de Monumentenwet 1988» vervangen door: artikel 1.1 van de Erfgoedwet.
28. In de begripsomschrijving van Natura 2000-activiteit wordt «betreft» vervangen door: gaat om.
28a. In de begripsomschrijving van natuurlijke hulpbronnen wordt na «delfstoffen» ingevoegd: , oppervlaktedelfstoffen.
29. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
activiteit, inhoudende:
a. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,
b. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
c. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;
30. De begripsbepaling Onze Minister vervalt.
31. De begripsomschrijving van oppervlaktewaterlichaam komt te luiden:
samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna.
32. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
waterkering die bescherming biedt tegen overstroming door water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat van hoge stormvloed, hoog opperwater van een van de grote rivieren, hoog water van het IJsselmeer of het Markermeer, of een combinatie daarvan, en van het Volkerak-Zoommeer, het Grevelingenmeer, het getijdedeel van de Hollandsche IJssel en de Veluwerandmeren;.
33. De begripsomschrijving van project komt te luiden:
a. het bouwen van bouwwerken of de totstandbrenging van installaties of werken,
b. andere activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen, inclusief activiteiten voor de winning van delfstoffen.
34. In de begripsomschrijving van projectbesluit wordt «paragraaf 5.2.3» vervangen door: afdeling 5.2.
35. De begripsomschrijving van rijksmonument komt te luiden:
rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.
36. In de begripsomschrijving van slopen wordt na «gedeeltelijk afbreken» ingevoegd: of uit elkaar nemen.
36a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
storten als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;.
37. De begripsomschrijving van stortingsactiviteit op zee komt te luiden:
activiteit, inhoudende:
a. het zich ontdoen van stoffen in de zee door deze vanaf vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken in de zee te brengen of op zee te verbranden, tenzij het gaat om:
1°. handelingen die samenhangen met of voortvloeien uit het normale gebruik van het vaartuig, luchtvaartuig of werk, mits dat gebruik niet ten doel heeft het zich ontdoen van stoffen,
2°. het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen met een ander oogmerk dan het zich enkel ervan te ontdoen,
3°. het achterlaten van vaste substanties of voorwerpen die aanvankelijk in de zee zijn geplaatst met een ander oogmerk dan het zich ervan te ontdoen,
b. het zich ontdoen in de zee van vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken,
c. het aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig nemen van stoffen met het oogmerk om zich daarvan te ontdoen op een wijze als bedoeld onder a of om die in zee te brengen ten behoeve van een activiteit als bedoeld onder d, of het afgeven of opslaan van stoffen met een van die oogmerken, of
d. het in de zee brengen van stoffen vanaf vaartuigen, luchtvaartuigen of op de zeebodem opgerichte werken ten behoeve van een activiteit waarbij bewust wordt ingegrepen in het mariene milieu om natuurlijke processen te beïnvloeden en die als zodanig is aangewezen in bijlage 4 bij het Londen-protocol;
37a. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
terrein waar afvalstoffen worden gestort, of het gedeelte van een terrein waar afvalstoffen worden gestort als op het terrein niet alleen afvalstoffen worden gestort, met uitzondering van winningsafvalvoorzieningen;.
38. In de begripsomschrijving van stroomgebiedsdistrict wordt «gebied» vervangen door: stroomgebiedsdistrict.
39. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
werken, kabels of leidingen, waaronder lege buizen, ondersteuningswerken en beschermingswerken, die onderdeel zijn van een elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;.
40. De begripsomschrijving van voorbeschermd rijksmonument komt te luiden:
monument of archeologisch monument waarvoor de toezending van het ontwerpbesluit tot aanwijzing als rijksmonument op grond van artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft plaatsgevonden, vanaf de dag van die toezending tot het moment van inschrijving in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of het moment waarop vaststaat dat het monument of archeologisch monument niet wordt ingeschreven in dat register.
41. In de begripsomschrijving van wateractiviteit wordt «betreft» vervangen door «gaat om» en «waarvoor» door: waarover.
42. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
samenstel van voorzieningen waarmee elektriciteit met behulp van wind wordt geproduceerd;.
43. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
afvalstoffen die rechtstreeks afkomstig zijn uit de prospectie, winning, behandeling en opslag van mineralen en de exploitatie van groeven, met uitzondering van afvalstof afkomstig van offshore-prospectie, -winning en -behandeling van mineralen;
terrein waar uitsluitend winningsafvalstoffen worden gestort of verzameld, of het gedeelte van een terrein waar winningsafvalstoffen worden gestort of verzameld;.
JP
De bijlage, onder B, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PbEU 2016, L 119);
op 20 oktober 2000 te Florence tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het landschap (Trb. 2005, 23);
Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PbEU 2014, L 257);
verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europese Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PbEU 2013, L 165);.
2. De omschrijving van nec-richtlijn komt te luiden:
Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van de Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PbEU L 344).
3. In de alfabetisch rangschikking wordt ingevoegd:
Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PbEU 2008, L 328);
op 21 mei 2003 te Kiev tot stand gekomen Protocol inzake strategische milieubeoordeling bij het op 25 februari 1991 te Espoo tot stand gekomen Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (Trb. 2003, 154);
op 25 februari 1991 te Espoo tot stand gekomen Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (Trb. 1991, 104);
op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169);.
4. In de omschrijving van zwemwaterrichtlijn wordt na «PbEU» ingevoegd: 2006.
De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1:3, vierde lid, wordt «Waterwet» vervangen door: Omgevingswet.
B
Onderdeel B van de bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische rangschikking vervallen «Waterwet» en «Wet inzake de luchtverontreiniging».
2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: Omgevingswet.
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsneden met betrekking tot de Belemmeringenwet Privaatrecht, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening vervallen.
2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
Omgevingswet:
a. artikel 2.32, voor zover het betreft de weigering om een ontheffing te verlenen van een regel die is gesteld over een besluit waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt
b. de artikelen 2.33 en 2.34, voor zover artikel 16.85 van de Omgevingswet niet van toepassing is
c. artikel 2.36, derde lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap
d. artikel 13.3
e. artikel 16.21.
B
Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsneden met betrekking tot de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Mijnbouwwet, de Ontgrondingenwet, de Tracéwet, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet geurhinder en veehouderij en de Wet ruimtelijke ordening vervallen.
b. De zinsnede met betrekking tot de Wet luchtvaart komt te luiden:
Wet luchtvaart:
a. de artikelen 8.15, eerste lid, en 8.25fa
b. artikel 8.43, eerste lid, voor zover het betreft een besluit tot wijziging van een luchthavenbesluit die alleen strekt tot aanpassing van dat besluit aan het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet
c. de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, voor zover het betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven of een besluit tot wijziging van een luchthavenbesluit die alleen strekt tot aanpassing van dat besluit aan het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet
d. artikel 10.27, eerste lid, voor zover het betreft een vergunning voor burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant voor de luchthaven Eindhoven.
c. De zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer komt te luiden:
Wet milieubeheer:
a. de artikelen 10.3, 11a.2, derde lid, onderdelen b en c, 11.5, 11.18 en 15.51, derde lid
b. artikel 16.24, eerste lid, met uitzondering van een besluit houdende toewijzing van broeikasgasemissierechten voor een afzonderlijke broeikasgasinstallatie
c. artikel 17.15, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap.
d. In de alfabetische rangschikking worden de volgende zinsneden ingevoegd:
Invoeringswet Omgevingswet: artikel 4.45
Omgevingswet:
a. artikel 2.8
b. artikel 2.21, eerste lid, in samenhang met artikel 2.21a, eerste lid, voor zover de geometrische begrenzing van het beperkingengebied niet is beperkt of uitgebreid op grond van artikel 2.21, eerste lid, ten opzichte van de afstand, bedoeld in artikel 2.21a, tweede lid
c. artikel 2.36, tweede lid, betreffende de toepassing van artikel 121 van de Provinciewet, voor zover het beroep niet wordt ingesteld door het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap
d. artikel 2.39
e. artikel 3.1
f. de artikelen 3.4, 3.6 tot en met 3.10, 3.14 en 3.15, voor zover het niet betreft een daarin opgenomen beschrijving van een activiteit als gevolg waarvan de activiteit is toegestaan
g. artikel 4.13a
h. de artikelen 4.14 tot en met 4.16
i. artikel 5.16, eerste lid
j. artikel 5.44, tweede lid, derde zin
k. artikel 5.44b, eerste lid
l. een voorkeursbeslissing als bedoeld in artikel 5.47, eerste lid, onder b
m. artikel 5.48, derde lid
n. artikel 15.8, derde lid
o. artikel 16.77a, onder c.
2. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de zinsnede met betrekking tot de Algemene wet bestuursrecht vervalt «dan wel de Ontgrondingenwet».
b. De zinsneden met betrekking tot de Belemmeringenwet Privaatrecht, de Crisis- en herstelwet, de Interimwet stad-en-milieubenadering, de Ontgrondingenwet, de Spoedwet wegverbreding, de Tracéwet, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet inzake de luchtverontreiniging en de Wet ruimtelijke ordening vervallen.
c. In de zinsnede met betrekking tot de Mijnbouwwet vervalt «een besluit omtrent een mijnbouwmilieuvergunning krachtens artikel 40 en».
d. In de zinsnede met betrekking tot de Waterschapswet vervalt in onderdeel e «dan wel de Ontgrondingenwet».
e. In de zinsnede met betrekking tot de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels wordt «een tracébesluit als bedoeld in artikel 9 van de Tracéwet» vervangen door: een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet.
f. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b tot en met d geletterd a tot en met c.
g. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
Omgevingswet:
a. artikel 2.4
b. artikel 2.32, voor zover het betreft de weigering om een ontheffing te verlenen van een regel die is gesteld over een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
c. de artikelen 2.33 en 2.34, voor zover artikel 16.85 van de Omgevingswet niet van toepassing is
d. afdeling 5.2
e. een besluit ter uitvoering van een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2
f. een besluit ter uitvoering van een gemeentelijk project van publiek belang waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 5.55
g. artikel 16.21
h. artikel 16.72.
Het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Boek 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 33, eerste lid, wordt «bestemming» vervangen door: aan dat water op grond van de Omgevingswet toegekende functies.
2. In artikel 40, tweede lid, wordt «voor zover de bestemming van het water zich er niet tegen verzet» vervangen door: voor zover de aan dat water op grond van de Omgevingswet toegekende functies zich er niet tegen verzetten.
3. In artikel 50, tweede lid, wordt «nadat de erven hun openbare bestemming hebben verloren» vervangen door: nadat de functie van openbare weg of openbaar water verloren is gegaan.
4. Artikel 99, tweede lid, onder a, komt te luiden:
a. indien aan de in erfpacht gegeven grond een andere functie was toegedeeld dan die van woningbouw;.
5. In artikel 121, vierde lid, en artikel 127a, eerste lid, wordt «artikel 1a, eerste lid, of 1b, tweede lid, van de Woningwet» vervangen door: de op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde regels voor het in stand houden van bouwwerken.
B
Boek 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 176, tweede lid, onder a, wordt «artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.
2. In artikel 259, tweede lid, tweede zin, wordt «bestemmingsplan» vervangen door: omgevingsplan.
C
Boek 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 235 wordt «voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
2. In artikel 274, eerste lid, onder e, wordt «een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming» vervangen door: een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie.
3. Artikel 281, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien een verhuurder op wie de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst op de voet van artikel 226 zijn overgegaan, een krachtens een geldend omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie wil verwezenlijken, ontbindt de rechter op vordering van de verhuurder de huurovereenkomst met ingang van een door hem te bepalen dag.
4. In artikel 296, vierde lid, onder d, wordt «een krachtens een geldig bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming» vervangen door: een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie.
5. In artikel 309, vierde lid, wordt «bestemmingsplan» vervangen door: omgevingsplan.
6. In artikel 310, eerste lid, wordt «een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming» vervangen door: een krachtens het geldende omgevingsplan aan het verhuurde toegedeelde functie.
7. In artikel 319, vijfde lid, wordt «bestemmingsplan en daarbij een niet tot de landbouw betrekkelijke bestemming» vervangen door: omgevingsplan en daaraan een niet tot de landbouw betrekkelijke functie is toegedeeld.
8. Artikel 377 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, tweede zin, wordt «bestemmingsplan» vervangen door: omgevingsplan.
b. In het vijfde lid, eerste zin, wordt «bij een bestemmingsplan» vervangen door «in het omgevingsplan» en wordt «bestemming is gegeven» vervangen door: functie is toegedeeld.
c. In het zesde lid wordt «bestemmingsplan» vervangen door: omgevingsplan.
9. Artikel 381 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. De in artikel 378 lid 1 bedoelde verplichting bestaat voorts niet, voor zover aan het verpachte in het geldende omgevingsplan, een andere dan landbouwkundige functie is toegedeeld. Op verzoek van de verpachter verklaren burgemeester en wethouders schriftelijk, of in zulk een plan al dan niet een landbouwkundige functie aan het verpachte is toegedeeld.
b. In het derde lid wordt «structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: gemeentelijke omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
De lijsten A en B, behorende bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, worden als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «van de Woningwet: de artikelen 101a tot en met 103 gezamenlijk» vervalt.
2. Aan de opsomming wordt toegevoegd: van de Omgevingswet: de artikelen 19.18 en 19.19 gezamenlijk of afzonderlijk.
De Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen I, II en VI vervallen.
B
In artikel IV vervallen het eerste tot en met vierde lid alsmede de aanduiding «5.» voor het vijfde lid.
C
In artikel V vervallen het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.
De Drinkwaterwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De verboden, bedoeld in het eerste lid, gelden niet voor de eigenaar van een collectieve watervoorziening of een collectief leidingnet die in het kader van de verrichting van een milieubelastende activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld krachtens artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet of die bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen krachtens artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van die wet, drinkwater produceert voor, of distribueert aan:
a. consumenten of andere afnemers in het gebouw of op het terrein waar de productie of distributie plaatsvindt,
b. consumenten of andere afnemers buiten het gebouw of het terrein waar de productie of distributie plaatsvindt, voor zover dat gebouw of terrein:
1°. voorheen deel uitmaakte van het in onderdeel a bedoelde gebouw of terrein, of
2°. voor 25 februari 2005 was aangesloten op de collectieve watervoorziening van de eigenaar, bedoeld in de aanhef.
2. In het vierde lid, onder a, onderdeel 2°, wordt «waarvoor ingevolge artikel 40 Woningwet een bouwvergunning vereist is» vervangen door: waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet is vereist.
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Op een daartoe strekkende aanvraag kan Onze Minister aan de eigenaar van een collectieve watervoorziening of een collectief leidingnet ontheffing verlenen van een verbod als bedoeld in het eerste lid, voor het zover het betreft het produceren voor, of het distribueren aan, consumenten of andere afnemers in een of meer gebouwen of op een of meer terreinen waar milieubelastende activiteiten worden verricht waarvoor bij algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld krachtens artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet of die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen krachtens artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van die wet, indien:
a. de aansluiting van dat gebouw of die gebouwen of van dat terrein of die terreinen op het leidingnet van een drinkwaterbedrijf naar het oordeel van Onze Minister in strijd is, of zou komen, met het belang van een doelmatige openbare drinkwatervoorziening, en
b. het belang van de volksgezondheid zich daartegen niet verzet.
B
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid vervalt.
2. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.
C
In de artikelen 48, vierde lid, en 50, derde lid, wordt «artikel 7, vierde lid» vervangen door: artikel 7, derde lid.
De Elektriciteitswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf 2 van hoofdstuk 2A komt te luiden:
1. Werken met een nationaal belang waarvoor Onze Minister in ieder geval een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet vaststelt, zijn de volgende projecten:
a. de aanleg en uitbreiding van een productie-installatie, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, met een capaciteit van ten minste 100 MW, indien het betreft een installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie op land;
b. de aanleg en uitbreiding van een productie-installatie, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, met een capaciteit van ten minste 50 MW, indien het betreft een installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit anders dan met behulp van windenergie;
c. de aanleg en uitbreiding van een productie-installatie, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, met een capaciteit van ten minste 500 MW, indien het betreft een installatie voor de opwekking van andere dan duurzame elektriciteit;
d. de uitbreiding van een productie-installatie voor de opwekking van andere dan duurzame elektriciteit, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, indien door die uitbreiding de capaciteit van die productie-installatie wordt vergroot tot ten minste 500 MW.
2. Artikel 16.7 van de Omgevingswet is van toepassing op de coördinatie van besluiten ter uitvoering van projectbesluiten als bedoeld in het eerste lid.
3. In afwijking van het eerste lid neemt Onze Minister geen projectbesluit als het project naar zijn oordeel met toepassing van artikel 5.55 van de Omgevingswet kan worden uitgevoerd en het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente waar het project wordt uitgevoerd, daarmee instemt.
1. Voor het volgende werk van provinciaal belang stellen gedeputeerde staten in ieder geval een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet vast: de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 MW maar minder dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan per provincie een minimumrealisatienorm worden vastgesteld.
3. In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de projectprocedure, bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet, niet van toepassing is, indien is voldaan aan de minimumrealisatienorm, bedoeld in het tweede lid.
4. In afwijking van het eerste lid nemen gedeputeerde staten geen projectbesluit als het project naar hun oordeel met toepassing van artikel 5.55 van de Omgevingswet kan worden uitgevoerd en het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente waar het project wordt uitgevoerd, daarmee instemt.
B
In artikel 15a, eerste lid, wordt «vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of op grond van artikel 6.5 van de Waterwet is verleend» vervangen door: omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg respectievelijk een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 1° respectievelijk onder 2°, van de Omgevingswet is verleend.
C
In artikel 16, derde lid, wordt «artikel 20, derde lid» vervangen door: artikel 20, tweede lid.
D
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.
E
Artikel 20a wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:
Voor het volgende werk met een nationaal belang stelt Onze Minister in ieder geval een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet vast: een uitbreiding van het landelijk hoogspanningsnet voor zover het betreft:.
2. Het tweede en derde lid worden vervangen door:
2. Onze Minister stelt in ieder geval een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet vast voor de aanleg of uitbreiding van het net op zee, met dien verstande dat Onze Minister geen projectbesluit vaststelt voor het gebied gelegen aan de zeezijde van gemeentegrenzen of provinciale grenzen.
3. Artikel 16.7 van de Omgevingswet is van toepassing op de coördinatie van besluiten ter uitvoering van projectbesluiten als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4. In afwijking van het eerste lid neemt Onze Minister geen projectbesluit als het project naar zijn oordeel met toepassing van artikel 5.55 van de Omgevingswet kan worden uitgevoerd en het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente waar het project wordt uitgevoerd, daarmee instemt.
5. Voor projecten als bedoeld in het eerste lid, onder c, stelt Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een handleiding vast als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de verordening, bedoeld in dat lid.
F
De artikelen 20b, 20c en 20ca vervallen.
G
Artikel 20d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «op grond van artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening een inpassingsplan is vastgesteld of» vervangen door «een» en wordt na «projectbesluit» ingevoegd «als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet».
2. In het tweede lid wordt «een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.
H
Artikel 20e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de procedure, bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening,» vervangen door: de projectprocedure, bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet,.
2. In het derde lid wordt «een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.
I
In artikel 21, tweede lid, onder g, wordt «structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.
J
In de artikelen 41b, eerste lid, onder h en i, 41c, zevende lid, onder a en b, en 42d, eerste lid, onder d en e, wordt «waarop de procedure, bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: waarop de projectprocedure, bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet.
K
In artikel 77i, eerste lid, onder b, wordt «20, derde lid» vervangen door: 20, tweede lid.
De Erfgoedwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet wordt «aan het bevoegd gezag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
B
Artikel 3.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De verordening bevat geen regels over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
C
Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De verordening bevat geen regels over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
D
Artikel 5.12, eerste lid, onder b, van de Erfgoedwet komt te luiden:
b. de beslissingen op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet voor zover het archeologische monumenten betreft en de beslissingen op de aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van deze wet;.
De Gaswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2b, derde lid, wordt «20, 37 en 39a» vervangen door: 20 en 37.
B
Artikel 39a vervalt.
C
Artikel 39b wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:
Werken met een nationaal belang waarvoor Onze Minister in ieder geval een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet vaststelt, zijn de volgende projecten:.
2. Het tweede en derde lid komen te luiden:
2. Artikel 16.7 van de Omgevingswet is van toepassing op de coördinatie van besluiten ter uitvoering van projectbesluiten als bedoeld in het eerste lid.
3. In afwijking van het eerste lid neemt Onze Minister geen projectbesluit als het project naar zijn oordeel met toepassing van artikel 5.55 van de Omgevingswet kan worden uitgevoerd en het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente waar het project wordt uitgevoerd, daarmee instemt.
3. Er wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Voor projecten als bedoeld in het eerste lid, onder c, stelt Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een handleiding vast als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de verordening, bedoeld in dat lid.
D
De artikelen 39c en 39d vervallen.
E
In artikel 39e wordt «op grond van artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening een inpassingsplan» vervangen door: een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet.
F
Artikel 39f wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de procedure, bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening,» vervangen door: de projectprocedure, bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet,.
2. In het derde lid wordt «een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet.
De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 154b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet wordt de zinsnede die begint met «artikel 10.23» en eindigt met «verordening» vervangen door: de artikelen 10.23 tot en met 10.26 en 10.28 van de Wet milieubeheer zijn gesteld.
B
In artikel 222, eerste lid, wordt «artikel 6.17, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: artikel 12.8, eerste lid, van de Omgevingswet.
C
In artikel 229, tweede lid, wordt «voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater als bedoeld in artikel 10.31 van de Wet milieubeheer of op een systeem als bedoeld in artikel 10.33, tweede lid, van die wet» vervangen door: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Omgevingswet of op een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet.
D
Aan de bijlage, bedoeld in artikel 124b, eerste lid, van de Gemeentewet wordt onder A toegevoegd:
7. afdeling 20.5 van de Omgevingswet.
In artikel 14, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt «artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening of bij een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van die wet» vervangen door: artikel 2.24 van de Omgevingswet of bij een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.22 van de Omgevingswet.
Artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel o wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt na onderdeel p door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
q. het in opdracht van een of meer van Onze Ministers valideren van geografische gegevens, ter bevordering van de kwaliteit en doelmatigheid van de informatieverstrekking door bestuursorganen.
De Kernenergiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 15aa wordt «artikel 2.6, eerste, tweede en vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 5.43, eerste en vierde lid, van de Omgevingswet.
B
Artikel 16, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij of krachtens de maatregel wordt in ieder geval bepaald dat de aanvrager in gevallen waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, dat tevens is aan te merken als het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk, of een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, indien de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk of een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit:
a. tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet zijn ingediend, een afschrift van die aanvragen bij zijn aanvraag overlegt;
b. niet tegelijk met de aanvraag om de vergunning krachtens deze wet worden ingediend, een afschrift van die aanvragen aan het bevoegd gezag overlegt gelijktijdig met de indiening van die aanvraag.
C
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «paragraaf 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: paragraaf 16.2.2 van de Omgevingswet, artikel 5.7, derde lid, van de Omgevingswet.
2. In het tweede lid wordt «de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: de Omgevingswet.
3. In het vierde lid wordt «de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door «de Omgevingswet» en wordt «hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer» vervangen door: afdeling 16.4 van de Omgevingswet.
D
Na artikel 17a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het bestuursorgaan dat zorg draagt voor het beheer van het zuiveringtechnisch werk of het oppervlaktewaterlichaam waarop afvalwater vanuit een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt gebracht, is adviseur met betrekking tot een aanvraag om een vergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 15, onder b, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het brengen van afvalwater of andere afvalstoffen in die voorziening.
E
In de artikelen 20 en 20a wordt «paragraaf 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: paragraaf 16.2.2 van de Omgevingswet, artikel 5.7, derde lid, van de Omgevingswet.
F
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Ten aanzien van bij de regels te stellen voorschriften zijn de bij of krachtens artikel 5.34, eerste en tweede lid, van de Omgevingswet gestelde regels over activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van die wet, alsmede artikel 13.5, eerste tot en met vijfde lid, van die wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij toepassing van het tweede lid het stellen van financiële zekerheid slechts kan worden voorgeschreven in de vorm van het sluiten van een verzekering tegen aansprakelijkheid voor schade, voortvloeiend uit de nadelige gevolgen voor de bij of krachtens artikel 15b aangewezen belangen, die de inrichting veroorzaakt.
2. In het zesde lid wordt «De artikelen 8.40, tweede lid, 8.41, tweede, derde en vierde lid en 8.42, eerste tot en met vijfde lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: De artikelen 4.4, eerste lid, 4.5 en 4.22, tweede lid, van de Omgevingswet.
G
Artikel 32, vijfde lid, komt te luiden:
5. Ten aanzien van het bepaalde in het vierde lid zijn de artikelen 4.4, eerste lid, 4.5 en 4.22, tweede lid, van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder «Onze Minister» wordt verstaan: Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Milieu.
H
Artikel 71 vervalt.
I
In artikel 83a wordt «de artikelen 5.15 tot en met 5.18, 5.19, eerste en derde lid, en 5.21 tot en met 5.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: de artikelen 18.4 en 18.10 van de Omgevingswet.
In artikel 15, zevende lid, dertiende lid, onderdelen a en c, en veertiende lid, onderdeel a, van de Leegstandwet wordt de zinsnede die begint met «artikel 2.1» en eindigt met «Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
In artikel 76, eerste lid, onder e, van de Luchtvaartwet wordt «aangewezen overeenkomstig artikel 1.2, tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer» vervangen door: aangewezen overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 2.24 in samenhang met 2.27, aanhef en onder c, van de Omgevingswet.
De Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 16, tweede lid, wordt «de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: krachtens de Omgevingswet.
B
Aan artikel 43, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. een actieprogramma als bedoeld in artikel 5 van richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375).
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel m vervalt.
2. Onderdeel ab komt te luiden:
een mijnbouwwerk dat gebruikt wordt voor het winnen of bewerken van koolwaterstoffen, met uitzondering van installaties, die bij of krachtens de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet veiligheidsregio’s zijn aangewezen voor de uitvoering van de Seveso-richtlijn en buisleidingen waarvoor bij of krachtens de Omgevingswet een veiligheidsbeheerssysteem verplicht is gesteld;.
3. Onderdeel ac komt te luiden:
een mijnbouwwerk niet zijnde een productie-installatie en niet zijnde een mijnbouwwerk bestemd voor:
1°. het winnen van zout;
2°. het winnen van aardwarmte;
3°. het opslaan van stoffen;
4°. een installatie, die bij of krachtens de Omgevingswet is aangewezen voor de uitvoering van de Seveso-richtlijn of
5°. een buisleiding waarvoor bij of krachtens de Omgevingswet een veiligheidsbeheerssysteem verplicht is gesteld;.
B
Artikel 4 komt te luiden:
De rechthebbende ten aanzien van de oppervlakte van de aardbodem, die een gedoogplicht heeft als bedoeld in artikel 10.9 van de Omgevingswet, heeft recht op een door Onze Minister vast te stellen vergoeding voor het gebruik van de oppervlakte van de houder van een vergunning voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte, dan wel het opslaan van stoffen, onverminderd het recht dat de rechthebbende ten aanzien van de oppervlakte heeft op vergoeding van de door deze activiteiten veroorzaakte schade, bedoeld in afdeling 15.2 van de Omgevingswet. De hoogte van de vergoeding voor het gebruik is afhankelijk van de impact van het mijnbouwwerk op de gebruiksrechten en waarde van de oppervlakte voor de rechthebbende ten aanzien van de oppervlakte.
C
Artikel 5 vervalt.
D
Artikel 7a vervalt.
E
In de artikelen 9, eerste lid, onder e, onder 1°, en 13, onder b, wordt «artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: artikel 2.24 van de Omgevingswet.
F
Artikel 17, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. een gebied waarvoor in verband met milieubelastende activiteiten met betrekking tot een mijnbouwwerk of een mijnbouwlocatieactiviteit een aanvang is gemaakt met de vaststelling van een omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, van de Omgevingswet, een instructieregel als bedoeld in artikel 2.24 van de Omgevingswet, een instructie als bedoeld in artikel 2.34, eerste lid, van de Omgevingswet of een programma als bedoeld in afdeling 3.2 van de Omgevingswet voor gebieden op land, respectievelijk in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee, of.
2. In onderdeel b wordt «artikel 4.3, eerste lid, respectievelijk 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door «artikel 2.24 van de Omgevingswet» en wordt «een goede ruimtelijke ordening» vervangen door: de fysieke leefomgeving.
G
Artikel 18, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: artikel 2.24 van de Omgevingswet.
2. In onderdeel h wordt «Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: Omgevingswet.
H
Artikel 21, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel g wordt «artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: artikel 2.24 van de Omgevingswet.
2. In onderdeel l wordt «Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: Omgevingswet.
I
In de artikelen 27, eerste lid, onder j en 29, vierde lid, onder b, wordt «artikel 4.3, eerste lid, of 10.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: artikel 2.24 van de Omgevingswet.
J
Artikel 34, zevende lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 3.22 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door: artikel 3:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Onderdeel b komt te luiden:
b. de besluiten, bedoeld in artikel 3:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zijn:
1°. de instemming met het winningsplan, bedoeld in het derde lid,
2°. een besluit als bedoeld in de artikelen 2.40, eerste lid, 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, en 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, c, d en f, onder 2°, van de Omgevingswet,
3°. andere daarvoor in aanmerking komende besluiten die door Onze Minister of Onze Minister die het aangaat worden genomen, waaronder besluiten met betrekking tot de Wet natuurbescherming.
K
Artikel 40 vervalt.
L
Artikel 43 vervalt.
M
Artikel 127, eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. het uitoefenen van:
1°. het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels, met uitzondering van het bij of krachtens artikel 52 en de hoofdstukken 5, 6 en 9 bepaalde met uitzondering van artikel 111, artikel 120, tweede lid, en artikel 111 in samenhang met artikel 121,
2°. het toezicht op de naleving van de bij of krachtens een andere wet gestelde regels waarvoor ambtenaren van het Staatstoezicht op de mijnen zijn aangewezen als toezichthouders, en
3°. de taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 18.5a van de Omgevingswet.
N
In artikel 132 wordt na «artikel 121» een zinsnede ingevoegd, luidende: , en is bevoegd tot uitoefening van de taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 18.5a van de Omgevingswet.
O
Artikel 133, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt «, indien van toepassing in afwijking van artikel 2.9a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,».
2. In onderdeel a wordt «voor een handeling met een mobiele installatie» vervangen door: of verstrekte gegevens en bescheiden voor activiteiten met een verplaatsbaar mijnbouwwerk.
P
In het opschrift van hoofdstuk 9a wordt «Coördinatie van» vervangen door: Projectbesluit voor.
Q
Artikel 141a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de aanhef vervangen door: Werken met een nationaal belang waarvoor Onze Minister in ieder geval een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet vaststelt, zijn de aanleg of uitbreiding van de volgende projecten:.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Artikel 16.7 van de Omgevingswet is van toepassing op de coördinatie van besluiten ter uitvoering van projectbesluiten als bedoeld in het eerste lid.
3. Het derde lid vervalt.
4. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.
5. Er wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Voor projecten als bedoeld in het eerste lid, onder d, stelt Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een handleiding vast als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de verordening, bedoeld in dat lid.
R
De artikelen 141b en 141c vervallen.
S
Artikel 142, eerste lid, eerste zin, komt te luiden:
Ten aanzien van een besluit omtrent instemming met een winningsplan is hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 20.3 van de Wet milieubeheer niet van toepassing is op een winningsplan voor zover het winnen van delfstoffen geschiedt vanuit een voorkomen dat is gelegen aan de zeezijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op een besluit omtrent instemming met een winningsplan of opslagplan als bedoeld in artikel 39, eerste lid.
De Organisatiewet Kadaster wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2, derde lid, komt te luiden:
3. De Dienst kan andere werkzaamheden verrichten dan die, voortvloeiend uit de in het tweede lid bedoelde taken, indien die werkzaamheden:
a. bijdragen aan de doelmatigheid van de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde taken;
b. bijdragen aan een betere benutting van de ten behoeve van de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde taken bij de Dienst aanwezige bedrijfsmiddelen; of
c. worden verricht namens een of meer van Onze Ministers en naar hun aard en strekking aansluiten bij de in het tweede lid bedoelde taken, zolang deze werkzaamheden een goede uitoefening van de in het tweede lid bedoelde taken niet belemmeren.
B
In artikel 13, derde lid, wordt «artikel 2, derde lid» vervangen door: artikel 2, derde lid, onderdelen a en b.
De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 17, tweede lid, onder b, onderdeel 3°, wordt «artikel 12.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 20.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.
B
Artikel 19 vervalt.
C
Artikel 22, derde lid, komt te luiden:
3. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van de fysieke integriteit van de hoofdspoorwegen en in het belang van een veilig en ongestoord gebruik daarvan. De voorschriften kunnen tevens betrekking hebben op het doelmatig gebruik van de hoofdspoorweg en het financieel belang van de Staat voor zover dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald.
D
De artikelen 24 en 25 vervallen.
E
In artikel 77, eerste lid, vervalt «19,».
F
In artikel 87, eerste lid, wordt na «vastgestelde voorschriften» ingevoegd: alsmede overtreding van de krachtens de artikelen 4.3, tweede lid, aanhef en onder c, onder 2°, en derde lid, en 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 4°, van de Omgevingswet vastgestelde voorschriften voor hoofdspoorwegen.
In artikel 5.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet wordt de zinsnede die begint met «noodzakelijk» en eindigt met «Waterwet is vastgesteld,» vervangen door:
noodzakelijk zijn voor door namens de weg-, spoorweg- of waterbeheerder uit te voeren werken:
1°. waarvoor een ontwerp voor een projectbesluit als bedoeld in de artikel 5.46, eerste lid, van de Omgevingswet is vastgesteld,
2°. ten behoeve van een waterstaatswerk als bedoeld in de Omgevingswet dat in beheer is bij het Rijk respectievelijk een waterschap en waarvoor een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 2°, van de Omgevingswet respectievelijk een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 van de Omgevingswet is bekendgemaakt,.
In artikel 20, eerste lid, van de Uitvoeringswet grondkamers wordt «bestemmingsplan» vervangen door: omgevingsplan.
In de artikelen 7, tiende lid, 10, eerste lid, en 13, vijfde lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt «artikel 120 van de Woningwet» vervangen door: artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 4.20, aanhef en onder f, van de Omgevingswet.
Artikel 23 van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.
3. In het eerste lid (nieuw) wordt «die maatregelen» vervangen door «maatregelen ten aanzien van grenswateren» en «Titel 2a der Onteigeningswet» door: Titel IIa van de Onteigeningswet.
De Uitvoeringswet verdrag chemische wapens wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onder f, komt te luiden:
een inrichting als bedoeld in de Verificatiebijlage, afdeling I, onderdeel 6, van het verdrag;.
B
In artikel 11 wordt «artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 18.6 van de Omgevingswet.
Artikel 38 van de Warmtewet vervalt.
De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet» vervangen door: het beheer van watersystemen en de zuivering van stedelijk afvalwater op de voet van artikel 2.17 van de Omgevingswet.
2. In het derde lid vervalt «, bedoeld in artikel 3.2A van de Waterwet» en wordt «De zorg voor het watersysteem» vervangen door: Het beheer van watersystemen.
B
In artikel 83, tweede lid, onder g, vervalt «, met uitzondering van projectplannen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet».
C
In artikel 117, eerste lid, aanhef, wordt «de zorg voor het watersysteem» vervangen door: het beheer van watersystemen.
D
In artikel 122, eerste lid, wordt «de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid,» vervangen door: de legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet.
E
Artikel 122c wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen a, c en i wordt «riolering» vervangen door: openbaar vuilwaterriool.
2. Onderdeel b komt te luiden:
openbaar vuilwaterriool als bedoeld in de Omgevingswet;.
3. In onderdeel e wordt «artikel 3.4 van de Waterwet» vervangen door: artikel 2.17, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Omgevingswet.
F
In artikel 122d, vierde lid, wordt «een riolering» vervangen door «een openbaar vuilwaterriool», wordt «die riolering» vervangen door «dat openbaar vuilwaterriool» en wordt «de riolering» vervangen door: het openbaar vuilwaterriool.
De Waterstaatswet 1900 wordt als volgt gewijzigd:
A
De paragrafen 6 en 6a vervallen.
B
In artikel 103 wordt «waterstaatswerken in de zin van artikel 1.1 van de Waterwet» vervangen door: een waterstaatswerk als bedoeld in de Omgevingswet.
De Waterwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de begripsbepalingen, met uitzondering van de begripsbepalingen «deltafonds», «deltaprogramma», «Onze Minister», «Onze Ministers», «oppervlaktewaterlichaam» en «zuiveringtechnisch werk».
2. De begripsbepaling «oppervlaktewaterlichaam» komt te luiden:
oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de Omgevingswet;.
3. De begripsbepaling «zuiveringtechnisch werk» komt te luiden:
zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de Omgevingswet.
4. Het tweede en derde vervallen alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
B
Paragraaf 2 van hoofdstuk 1 vervalt.
C
De hoofdstukken 2, 4, 5 en 6 vervallen alsmede de paragrafen 1, 2 en 3 van hoofdstuk 3.
D
In artikel 4.9, zesde lid, wordt «de doelstellingen van het nationale waterplan op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening» vervangen door: de aan waterveiligheid en zoetwatervoorziening gerelateerde hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren integrale beleid zoals opgenomen in de nationale omgevingsvisie.
E
In artikel 7.1, tweede lid, vervalt «: a. worden de gronden binnen een oppervlaktewaterlichaam die ingevolge artikel 3.1 of 3.2 zijn aangewezen als drogere oevergebieden, niet tot dat oppervlaktewaterlichaam gerekend en b.».
F
Artikel 7.7 vervalt.
G
Artikel 7.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt de tweede zin.
H
Artikel 7.9 vervalt.
I
De paragrafen 3 en 4 van hoofdstuk 7 vervallen.
J
Artikel 7.23, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a, onder 1°, wordt «bijlage III dan wel de krachtens artikel 2.3 gestelde regels» vervangen door: krachtens artikel 2.15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Omgevingswet gestelde omgevingswaarden, de krachtens artikel 2.15, derde lid, van de Omgevingswet voor de toepassing van het eerste lid, onder d, van die wet gestelde regels, of de krachtens artikel 20.3, eerste lid, van de Omgevingswet over de uitvoering van de monitoring voor die omgevingswaarden gestelde regels.
2. In onderdeel a, onder 2°, wordt na «naar de normen in bijlage III dan wel de krachtens artikel 2.3 gestelde regels» ingevoegd: , zoals die luidden per 1 januari 2017.
3. In onderdeel c wordt «dijktraject als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, tweede zin, en nodig zijn vanwege het eerste lid, onderdeel a, onder 1° of 2°, de norm, vermeld in bijlage II, is overschreden» vervangen door: deel van een primaire waterkering als bedoeld in de Omgevingswet waarop een krachtens artikel 20.1, derde lid, van de Omgevingswet gestelde andere parameter van toepassing is en nodig zijn vanwege het eerste lid, onderdeel a, onder 1° of 2°, die andere parameter is overschreden.
K
Artikel 7.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder a, wordt «bijlage III dan wel de krachtens artikel 2.3 gestelde regels» vervangen door: krachtens artikel 2.15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Omgevingswet gestelde omgevingswaarden, de krachtens artikel 2.15, derde lid, van de Omgevingswet voor de toepassing van het eerste lid, onder d, van die wet gestelde regels of de krachtens artikel 20.3, eerste lid, van de Omgevingswet over de uitvoering van de monitoring voor die omgevingswaarden gestelde regels.
2. Het eerste lid, onder b, wordt na «naar de normen in bijlage III dan wel de krachtens artikel 2.3 gestelde regels» ingevoegd: , zoals die luidden per 1 januari 2017.
3. In het vijfde lid wordt «veiligheidsnormen, bedoeld in artikel 2.4» vervangen door: omgevingswaarden, bedoeld in artikel 2.13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
L
Hoofdstuk 8 en de artikelen 10.1, 10.2 en 10.2a vervallen.
M
In artikel 10.4, tweede lid, vervalt «2.2, 2.3, 2.12, 3.9 en».
In artikel 27 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt «Wet inzake de luchtverontreiniging» vervangen door: Wet milieubeheer.
Aan artikel 8 van de Wegenwet wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan op grond van artikel 5.52, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet worden bepaald dat een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet geldt als een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid.
De Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel e wordt «artikel 1, eerste lid, van de Woningwet» vervangen door: als bedoeld in de Omgevingswet.
2. Onderdeel f komt te luiden:
een omgevingsplan als bedoeld in de Omgevingswet met inbegrip van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet;.
B
In artikel 2, tweede lid, en artikel 4 wordt «Woningwet» vervangen door: Omgevingswet.
C
In artikel 6, vierde lid, wordt «artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
D
Het vierde en vijfde lid van artikel 6b worden als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen a wordt «het tracébesluit, bedoeld in artikel 9 van de Tracéwet» vervangen door: het projectbesluit, bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet.
2. In de onderdelen b wordt «bestemmingsplan» vervangen door «omgevingsplan» en vervalt «als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening».
E
In artikel 6c, tweede lid, wordt «het tracébesluit, bedoeld in artikel 9 van de Tracéwet» vervangen door «het projectbesluit, bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet», wordt «bestemmingsplan» vervangen door «omgevingsplan» en vervalt «als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening».
F
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid, onder c, wordt «Woningwet» vervangen door: Omgevingswet.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. Afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 16.87 van de Omgevingswet zijn van toepassing op een vergunning als bedoeld in het eerste lid voor een tunnel die onderdeel uitmaakt van een projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de Omgevingswet.
G
In artikel 11, derde lid, en artikel 12 wordt «Woningwet» vervangen door: Omgevingswet.
Artikel 34 van de Wet algemene regels herindeling komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 28 en de artikelen 2.4 en 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet worden vóór de datum van herindeling vastgestelde omgevingsplannen en omgevingsvisies als bedoeld in die artikelen van de Omgevingswet en besluiten waarbij gronden worden aangewezen tot gebied waarop een voorkeursrecht rust als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten, met betrekking tot overgaand gebied geacht te zijn vastgesteld door de raad van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd en behouden zij hun rechtskracht zolang de raad niet anders bepaalt. De raad stelt binnen vijf jaar na de datum van herindeling één omgevingsplan en één omgevingsvisie vast.
2. Een voor de datum van herindeling genomen voorbereidingsbesluit met het oog op de voorbereiding van in het omgevingsplan op te nemen regels als bedoeld in artikel 4.14 van de Omgevingswet met betrekking tot overgaand gebied wordt geacht te zijn genomen door de raad van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd.
In artikel 10, eerste lid, onder a, van de Wet basisregistratie grootschalige topografie wordt «een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet» vervangen door: een legger als bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet.
De Wet beheer rijkswaterstaatswerken wordt als volgt gewijzigd:
A
Hoofdstuk 1 vervalt.
B
In het opschrift van hoofdstuk 2 wordt «waterstaatswerken» vervangen door: wegen van het trans-Europese wegennet.
C
Artikel 11a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de begripsbepaling «wegbeheerder» wordt ingevoegd:
weg die deel uitmaakt van het bij ministeriële regeling aangewezen wegennet als bedoeld in richtlijn nr. 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 november 2008 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (PbEU L 319), ongeacht bij wie het beheer van die weg berust;.
2. De begripsbepaling «wegbeheerder» komt te luiden:
beheerder van een weg.
D
Artikel 11b komt te luiden:
De Wet bescherming Antarctica wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 7, tweede lid, wordt «De artikelen 7.22 en 7.23, de paragrafen 7.8 onderscheidenlijk 7.9 en 7.10, met uitzondering van de artikelen 7.36 en 7.37, derde lid, alsmede paragraaf 7.12 van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer» vervangen door: De artikelen 16.42a, 16.43, vijfde lid, 16.45 tot en met 16.53b en 16.88, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
B
In artikel 28 wordt «de artikelen 5.10, 5.13 tot en met 5.16, 5.18, 5.19, eerste en derde lid, en 5.20 tot en met 5.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: de artikelen 18.2, vierde lid, 18.4, 18.6, 18.6a, 18.7 en 18.10 van de Omgevingswet.
Artikel 1, eerste lid, onder c, onderdeel 6°, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur komt te luiden:
6°. artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor zover het een omgevingsplanactiviteit betreft bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk, artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van die wet en artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van die wet voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 5.31, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.40, tweede lid, aanhef en onder d, van die wet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, kan worden geweigerd, dan wel ingetrokken;.
In artikel 85, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt na «bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften» ingevoegd: of krachtens de Omgevingswet gestelde voorschriften voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden bij het verrichten van activiteiten.
Artikel 8 van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee vervalt.
De Wet herverdeling wegenbeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Het tweede lid van artikel 13 alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
B
Artikel 39 vervalt.
In artikel 8, eerste lid, van de Wet houdende verklaring van het algemeen nut der onteigening van percelen, erfdienstbaarheden en andere zakelijke rechten ten behoeve van de inrichting van een buisleidingenstraat vanaf Pernis langs Klundert naar de Schelde nabij de Nederlands-Belgische grens wordt «bestemmingsplan» vervangen door «omgevingsplan», wordt «werk van algemeen nut» vervangen door «werk van algemeen belang» en wordt «artikel 2 van de Belemmeringenwet Privaatrecht» vervangen door: artikel 10.21, eerste lid, van de Omgevingswet.
In artikel 1, onderdeel net met gevaarlijke inhoud, van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken wordt «artikel 12.12, tweede lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: artikel 20.11, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.
De Wet Infrastructuurfonds wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onder c, wordt «Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport» vervangen door: Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport.
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport» vervangen door: Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport.
2. In het derde lid wordt «de infrastructurele doelstellingen van het vigerende Structuurschema Verkeer en Vervoer» vervangen door: de aan de infrastructuur gerelateerde hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren integrale beleid zoals opgenomen in de nationale omgevingsvisie.
C
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt «het tweede lid» vervangen door: het eerste lid.
In hoofdstuk 5 van de Wet Justitie-subsidies wordt na artikel 49 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister kan per boekjaar subsidie verstrekken aan de rechtspersoon, bedoeld in artikel 17.10 van de Omgevingswet.
2. Artikel 8.36, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald,
b. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover,
c. de vaststelling van de subsidie,
d. intrekking of wijziging van de subsidie, of
e. verplichtingen van de subsidieontvanger.
In de artikelen 1, tweede lid, en 22, eerste lid, van de Wet kabelbaaninstallaties wordt «artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
De Wet lokaal spoor wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, wordt «artikelen 9, tweede lid, 10 derde lid, 11, 12» vervangen door: artikelen 9, tweede lid, 10, derde lid, 11.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het dagelijks bestuur kan zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 12, overdragen aan het college van burgemeester en wethouders van een van de in het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied liggende gemeenten.
B
De artikelen 7 en 8 vervallen.
C
Artikel 12 komt te luiden:
Het dagelijks bestuur wijst het beperkingengebied aan waarbinnen het vergunningsvereiste, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 4°, van de Omgevingswet geldt, voor zover dat beperkingengebied gelegen is in het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied.
D
In artikel 44, eerste lid, vervalt «, 12, eerste lid».
E
In artikel 49, derde lid, wordt na «krachtens deze wet» ingevoegd: of hun taken en bevoegdheden op het gebied van lokale spoorwegen krachtens de Omgevingswet.
De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepalingen «luchthavenindelingbesluit» en «luchthavenverkeerbesluit» vervallen.
2. In de begripsbepaling «luchthavenbesluit» wordt na «artikelen » ingevoegd: 8.15,.
B
In artikel 8.1a, tweede lid, wordt «geen luchthavenindelingbesluit en luchthavenverkeerbesluit gelden» vervangen door: geen luchthavenbesluit geldt.
C
In artikel 8.1b vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.
D
Afdeling 8.2 vervalt.
Da
Artikel 8.12 vervalt.
E
Het opschrift van afdeling 8.3 komt te luiden:
G
Artikel 8.15 komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor de luchthaven een luchthavenbesluit vastgesteld.
2. In het luchthavenbesluit worden het luchthavengebied en het beperkingengebied vastgesteld.
3. Het luchthavengebied en het beperkingengebied overlappen elkaar niet. De gebieden kunnen bestaan uit niet aaneengesloten delen.
4. De gebieden worden langs elektronische weg en met gebruikmaking van een of meer ondergronden vastgelegd.
H
Artikel 8.16 komt te luiden:
1. Als luchthavengebied wordt de locatie vastgesteld die bestemd is voor gebruik als luchthaven.
2. Als beperkingengebied wordt de locatie vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de functie of het gebruik van de locatie.
I
Na artikel 8.16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
J
Artikel 8.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het luchthavenbesluit bevat een beschrijving van de luchtverkeerwegen alsmede regels omtrent het luchthavenluchtverkeer voor zover die regels noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid, de geluidbelasting, de lokale luchtverontreiniging en de geurbelasting.
2. In het achtste en negende lid wordt «luchthavenverkeerbesluit» vervangen door: luchthavenbesluit.
K
In de artikelen 8.18, 8.19, 8.20, 8.21, en 8.23 wordt «luchthavenverkeerbesluit» vervangen door: luchthavenbesluit.
L
Artikel 8.23a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «luchthavenverkeerbesluit» vervangen door: luchthavenbesluit.
2. In het zesde lid wordt «de artikelen 8.13, 8.14 of 8.24» vervangen door: artikel 8.24.
M
Artikel 8.24 komt te luiden:
De voordracht voor een luchthavenbesluit of een wijziging daarvan wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
N
Artikel 8.31 komt te luiden:
1. Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak met betrekking tot luchthavens schade veroorzaakt, is titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht alleen van toepassing op de toekenning van vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van die wet die wordt veroorzaakt door het vaststellen of wijzigen van een luchthavenbesluit.
2. Een aanvraag om schadevergoeding wordt ingediend binnen vijf jaar nadat de desbetreffende bepaling van het luchthavenbesluit in werking is getreden.
3. Voor de toepassing van dit artikel bestaat schade als bedoeld in artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht alleen uit inkomens- of omzetderving of waardevermindering van een onroerende zaak.
4. De aanvrager heeft het risico van het ontstaan van de schade, bedoeld in artikel 4:126, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, aanvaard als:
a. een regel die is gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt gewijzigd of beëindigd door een luchthavenbesluit of de wijziging daarvan,
b. gedurende een periode van ten minste drie jaar voorafgaande aan het luchthavenbesluit of de wijziging daarvan van de mogelijkheden die de regel biedt geen gebruik is gemaakt, en
c. na het verstrijken van de periode, bedoeld onder b, de benadeelde ten minste een jaar voor de bekendmaking van het luchthavenbesluit of de wijziging daarvan is gewezen op het voornemen tot wijziging of beëindiging van die regel.
5. Van schade die bestaat uit waardevermindering van een onroerende zaak, wordt vier procent aangemerkt als behorend tot het normale maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Van de aanvrager heft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat een recht ten bedrage van € 500. De aanvrager wordt gewezen op de verschuldigdheid van het recht en wordt medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven rekening moet zijn bijgeschreven. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven, wordt de aanvrager niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest. Indien op de aanvraag geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist, stort Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het betaalde recht terug.
7. Afdeling 15.1 van de Omgevingswet blijft buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.
O
Artikel 8.33 komt te luiden:
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan regels stellen ten aanzien van het verstrekken van geldelijke steun uit ’s Rijks kas aan gemeenten ter bestrijding van de kosten ten gevolge van uitvoering van omgevingsplannen die in overeenstemming zijn gebracht met de instructieregels, bedoeld in artikel 2.29 van de Omgevingswet.
P
Artikel 8.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
Q
Artikel 8.47 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «ten behoeve van de ruimtelijke indeling van het gebied van en rond de luchthaven,».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De artikelen 8.15, derde en vierde lid, 8.16, en 8.16a zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het in een luchthavenbesluit vast te stellen luchthavengebied en beperkingengebied.
R
Artikel 8.49 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en derde lid vervallen.
2. Het vierde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
S
Artikel 8.56 komt te luiden:
T
In artikel 8.57 wordt «bestemmingsplannen» vervangen door: omgevingsplannen
U
Artikel 8.70 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «8.43, tweede lid, ».
2. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.
V
Artikel 8.71a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c vervalt.
2. De onderdelen d en e worden geletterd c en d.
3. In onderdeel c (nieuw) wordt «de artikelen 8.13, 8.14 of 8.24» vervangen door: artikel 8.24.
W
Artikel 8a.6 vervalt.
X
Titel 8A.4 vervalt.
Y
In artikel 8a.55, eerste lid, wordt «de bestemming of het gebruik van de grond» vervangen door: de functie of het gebruik van de locatie.
Z
Artikel 8a.57 vervalt.
AA
Artikel 8a.58 komt te luiden:
AB
In artikel 8a.61 wordt «het luchthavenindelingbesluit of het luchthavenverkeerbesluit» onderscheidenlijk «het luchthavenindelingbesluit» vervangen door: het luchthavenbesluit.
AC
Artikel 10.12, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor bij die maatregel aangewezen luchthavens uniforme grenswaarden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidsbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen en kunnen uniforme grenswaarden worden vastgesteld voor het externe-veiligheidsrisico en voor lokale luchtverontreiniging. Bij die maatregel worden tevens regels vastgesteld met betrekking tot de vliegveiligheid en kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot geluidsbelasting, het externe-veiligheidsrisico en lokale luchtverontreiniging. Bij de vaststelling kan onderscheid worden gemaakt naar soorten luchtvaartuigen, aan- en uitvliegroutes, functie van locaties en perioden van het etmaal.
AD
Artikel 10.15, vierde lid, komt te luiden:
4. Artikel 8.15, vierde lid, is van toepassing.
AE
Artikel 10.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het gebied vastgesteld dat» vervangen door «de locatie vastgesteld die».
2. In het tweede lid wordt «bestemming» vervangen door «functie» en wordt «grond» vervangen door: locatie.
AF
Artikel 10.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, tweede zin, wordt «alsmede bij de in het derde lid, onderdeel b, bedoelde regels» vervangen door: alsmede bij de in het derde lid bedoelde regels die noodzakelijk zijn met het oog op de vliegveiligheid.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Het luchthavenbesluit bevat voor het beperkingengebied in ieder geval regels die noodzakelijk zijn met het oog op de vliegveiligheid.
3. Het vijfde lid vervalt.
4. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid en komt te luiden:
5. Artikel 8.16a is van toepassing.
5. Het zevende lid wordt vernummerd tot zesde lid.
AG
In artikel 11.16, eerste lid, onder c, vervallen «8.12,», «8.12 en» en «, artikel 8a.58, tweede lid, juncto artikel 8.12;».
AH
In artikel 11.22, eerste lid, onder a, vervalt «artikel 10.17, zesde lid juncto artikel 8.12, tweede lid, ».
AI
Paragraaf 11.2.2a vervalt.
AJ
In artikel 11.23, eerste lid, onder a, vervalt «artikel 8.47, tweede lid, juncto artikel 8.12, ».
De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8.1b, tweede lid, komt te luiden:
2. In deze titel wordt onder omgevingsplan mede verstaan een projectbesluit als bedoeld in de Omgevingswet.
B
In de artikelen 8.5, derde lid, en 8.6 wordt «bestemming» vervangen door «functie» en «grond» vervangen door: locatie.
C
Artikel 8.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bestemming» vervangen door «functie» en «grond» vervangen door: locatie.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de onderdelen a en b wordt «bestemming» vervangen door «functie» en «grond» vervangen door: de locatie.
b. In onderdeel c wordt «in, op of boven de grond» vervangen door: op of boven de locatie.
c. In onderdeel d wordt «bestemming» vervangen door: functie.
3. In het derde lid wordt de zinsnede die begint met «gronden» en eindigt met «gebouwen» vervangen door: locaties aangewezen waar woningen of andere in het besluit aangewezen gebouwen niet zijn toegelaten.
D
Artikel 8.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bestemmingsplan of de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening» vervangen door: omgevingsplan.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Voor het gebied dat ligt binnen het luchthavengebied of beperkingengebied waarvoor geen omgevingsplan geldt in overeenstemming met het luchthavenindelingbesluit en voor het omgevingsplan geen toepassing is gegeven aan artikel 8.9, tweede lid, kan bij de vaststelling van het luchthavenindelingbesluit toepassing worden gegeven aan de artikelen 2.24 en 4.16, tweede lid, van de Omgevingswet.
3. In het derde lid wordt «bestemmingsplan of de beheersverordening» vervangen door: omgevingsplan.
4. In het vierde lid worden «bestemmingsplan of een beheersverordening» en «bestemmingsplan of de beheersverordening» vervangen door: omgevingsplan.
E
Artikel 8.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet wordt het luchthavenindelingbesluit in acht genomen.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt de zinsnede die begint met «Bij de toepassing» en eindigt met «genoemd in het eerste lid,» vervangen door: Bij de vaststelling van een omgevingsplan of de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid.
F
Artikel 8.10 komt te luiden:
G
In artikel 8.11 wordt «artikel 8.9, derde lid» vervangen door: artikel 8.9, tweede lid.
H
Artikel 8.12, eerste lid, komt te luiden:
1. Dit artikel is van toepassing op het oprichten of plaatsen van objecten waarvoor geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet is vereist, met uitzondering van het bouwen van bouwwerken die voldoen aan de daarvoor geldende hoogtebeperking op grond van het omgevingsplan.
I
Artikel 8.31 komt te luiden:
1. Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak met betrekking tot luchthavens schade veroorzaakt, is titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht alleen van toepassing op de toekenning van vergoeding van schade als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van die wet die wordt veroorzaakt door het vaststellen of wijzigen van een luchthavenindelingbesluit of luchthavenverkeerbesluit.
2. Een aanvraag om schadevergoeding wordt ingediend binnen vijf jaar nadat de desbetreffende bepaling van het luchthavenindelingbesluit of luchthavenverkeerbesluit in werking is getreden.
3. Voor de toepassing van dit artikel bestaat schade als bedoeld in artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht alleen uit inkomens- of omzetderving of waardevermindering van een onroerende zaak.
4. De aanvrager heeft het risico van het ontstaan van de schade, bedoeld in artikel 4:126, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, aanvaard als:
a. een regel die is gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt gewijzigd of beëindigd door een luchthavenindelingbesluit of luchthavenverkeerbesluit of de wijziging daarvan,
b. gedurende een periode van ten minste drie jaar voorafgaande aan het luchthavenindelingbesluit of luchthavenverkeerbesluit of de wijziging daarvan van de mogelijkheden die de regel biedt geen gebruik is gemaakt, en
c. na het verstrijken van de periode, bedoeld onder b, de benadeelde ten minste een jaar voor de bekendmaking van het luchthavenindelingbesluit of luchthavenverkeerbesluit of de wijziging daarvan is gewezen op het voornemen tot wijziging of beëindiging van die regel.
5. Van schade die bestaat uit waardevermindering van een onroerende zaak, wordt vier procent aangemerkt als behorend tot het normale maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Van de aanvrager heft Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat een recht ten bedrage van € 500. De aanvrager wordt gewezen op de verschuldigdheid van het recht en wordt medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven rekening moet zijn bijgeschreven. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven, wordt de aanvrager niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest. Indien op de aanvraag geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist, stort Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat het betaalde recht terug.
7. Afdeling 15.1 van de Omgevingswet blijft buiten toepassing voor zover de belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid.
J
In artikel 8.33 wordt «bestemmingsplannen» vervangen door: omgevingsplannen.
K
Artikel 8.47 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 8.9, derde lid» vervangen door: artikel 8.9, tweede lid, en wordt na «gedeputeerde staten» ingevoegd: en in het geval, bedoeld in artikel 8.8, tweede lid, toepassing kan worden gegeven aan de artikelen 2.22 en 4.16, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de onderdelen a en b wordt «bestemming» vervangen door «functie» en «grond» vervangen door: de locatie.
b. In onderdeel c wordt «bestemming» vervangen door «functie», wordt «grond» vervangen door «locatie» en wordt «in, op of boven de grond» vervangen door: op of boven de locatie.
L
In artikel 8.49, tweede lid, wordt «artikel 8.9, derde lid» vervangen door: artikel 8.9, tweede lid.
M
Artikel 8.70, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen a en b wordt «bestemming» vervangen door «functie» en «grond» vervangen door: de locatie.
2. In onderdeel c wordt «bestemming» vervangen door «functie», wordt «het gebruik van de grond» vervangen door «het gebruik van de locatie» en wordt «in, op of boven de grond» vervangen door: op of boven de locatie.
N
Artikel 8a.57 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, en tweede lid wordt «bestemming» vervangen door «functie», wordt «grond» vervangen door «locatie» en wordt «in, op of boven de grond» vervangen door: op of boven de locatie.
2. In het derde lid wordt de zinsnede die begint met «gronden» en eindigt met «gebouwen» vervangen door: locaties aangewezen waar woningen of andere in het besluit aangewezen gebouwen niet zijn toegelaten.
O
In artikel 8a.58, tweede lid, wordt «artikel 8.9, eerste tot en met derde en vijfde lid» vervangen door: artikel 8.9, eerste, tweede en vierde lid.
P
In artikel 10.12, tweede lid, derde zin, wordt «bestemming van gronden» vervangen door: functie van locaties.
Q
Artikel 10.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bestemming» vervangen door «functie» en «grond» door: locatie.
2. In het derde lid wordt «bestemming» vervangen door «functie», wordt «grond» vervangen door «locatie» en wordt «in, op of boven» vervangen door: op of boven.
3. In het vijfde lid wordt de zinsnede die begint met «gronden» en eindigt met «gebouwen» vervangen door: locaties aangewezen waar woningen of andere in het besluit aangewezen gebouwen niet zijn toegelaten.
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van paragraaf 1.1 vervalt.
B
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepalingen «afvalvoorziening», «afvalvoorziening categorie A», «bedrijfsafvalwater», «bijlage», «Commissie voor de milieueffectrapportage», «EG-verordening PRTR», «emissiegrenswaarde», «gemeentelijk milieubeleidsplan», «inwonerequivalent», «mer-richtlijn», «nationaal milieubeleidsplan», «omgevingsvergunning voor een inrichting», «openbaar hemelwaterstelsel», «openbaar ontwateringsstelsel», «openbaar vuilwaterriool», «provinciaal milieubeleidsplan», «provinciale milieucommissie», «provinciale milieuverordening», «stedelijk afvalwater» en «RIVM» vervallen.
2. De begripsbepaling «inrichting» vervalt.
3. In de alfabetische rangschikking worden drie begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
milieubelastende activiteit als bedoeld in de Omgevingswet;
afvalvoorziening als bedoeld in artikel 3, onder 15, van de richtlijn beheer winningsafval;
winningsafvalvoorziening die door het bevoegd gezag is ingedeeld in categorie A, in overeenstemming met de criteria gesteld in bijlage III bij de richtlijn beheer winningsafval en de criteria, bedoeld in de artikelen 1 tot en met 9 van beschikking nr. 2009/337/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 april 2009 tot vaststelling van de criteria voor de indeling van afvalvoorzieningen in overeenstemming met bijlage III bij Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (PbEU 2009, L 102).
4. In de begripsbepaling «omgevingsvergunning» wordt «artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: de Omgevingswet.
5. In het tweede lid, onder b en c, vervalt de zinsnede die begint met «, alsmede» en eindigt met «inrichting».
6. Het derde en vierde lid vervallen.
7. Het vijfde tot en met dertiende lid worden vernummerd tot derde tot en met elfde lid.
8. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «binnen de inrichting waarin» vervangen door: op de locatie waar.
b. In onderdeel b, onder 1°, wordt «vanuit een inrichting naar een elders gelegen inrichting» vervangen door: van een locatie naar een elders gelegen locatie.
9. In het zevende lid (nieuw) wordt «zevende of achtste lid» vervangen door: vijfde of zesde lid.
10. In het tiende lid (nieuw) wordt «tiende lid, onderscheidenlijk het eerste en zesde lid» vervangen door: achtste lid, onderscheidenlijk het eerste en vierde lid.
C
Artikel 1.1a vervalt.
D
Paragraaf 1.2 vervalt.
E
Artikel 2.16 komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 16.8 verstrekken het bestuur van de emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen voor een milieubelastende activiteit met betrekking tot een broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, elkaar op verzoek of uit eigen beweging tijdig alle redelijkerwijs benodigde gegevens voor de uitoefening van de taken, waarmee zij zijn belast bij of krachtens de hoofdstukken 16 en 18 van deze wet, onderscheidenlijk de afdelingen 4.1, 5.1, 16.1, 16.2, 16.3, 16.5 en 16.8 en hoofdstuk 18 van de Omgevingswet.
2. Bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde gegevens wordt waar nodig aangegeven welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijk karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat personen deze aan de bestuursorganen, bedoeld in het eerste lid, hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.
F
Artikel 2.16a komt te luiden:
Onverminderd artikel 16.8 stemmen het bestuur van de emissieautoriteit en het bestuursorgaan dat bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen voor een milieubelastende activiteit met betrekking tot een broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, onderling de uitoefening van de taken af, waarmee zij zijn belast bij of krachtens de hoofdstukken 16 en 18 van deze wet, onderscheidenlijk de afdelingen 4.1, 5.1, 16.1, 16.2, 16.3, 16.5 en 16.8 en hoofdstuk 18 van de Omgevingswet.
G
Paragraaf 2.2 vervalt.
H
Artikel 2.27, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b vervalt.
2. Onderdeel c wordt geletterd b.
I
Paragraaf 2.4 vervalt.
J
Hoofdstuk 3 vervalt.
K
Hoofdstuk 4 vervalt.
L
Hoofdstuk 5 vervalt.
M
Hoofdstuk 6 vervalt.
N
Hoofdstuk 7 vervalt.
O
Het opschrift van hoofdstuk 8 komt te luiden:
P
Artikel 8.40 komt te luiden:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over milieubelastende activiteiten.
2. De artikelen 4.4, 4.5 en 4.7 van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Artikel 4.9 van de Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing, tenzij bij de maatregel anders is bepaald.
Q
De artikelen 8.40a tot en met 8.42 vervallen.
R
Artikel 8.43, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij het in ontvangst nemen van afvalstoffen wordt een bedrag in rekening gebracht als van anderen afkomstige afvalstoffen worden gestort, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met de kosten van:
a. de inrichting en exploitatie van het terrein waar de afvalstoffen worden gestort,
b. de voorzieningen die bewerkstelligen dat na buitengebruikstelling van het terrein, geen nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt, daaronder mede begrepen de kosten van de krachtens artikel 15.44, eerste lid, verschuldigde heffing, en
c. financiële zekerheid in categorieën van gevallen waarvoor het stellen van financiële zekerheid krachtens artikel 13.5 van de Omgevingswet is voorgeschreven.
S
Artikel 8.47 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «inrichting waar» vervangen door «terrein waar», wordt «inrichting, waar» vervangen door «terrein, waar» en wordt «in de inrichting» vervangen door «op het terrein».
b. In onderdeel c wordt «binnen de inrichting waartoe de stortplaats behoort» vervangen door: tot de onderneming waartoe de stortplaats behoort, behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2. In het derde lid, onder c, wordt «de omgevingsvergunning voor de inrichting» vervangen door: de omgevingsvergunningen voor de stortplaats.
T
Artikel 8.48 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na «waarvoor» ingevoegd: met betrekking tot het verrichten van een milieubelastende activiteit.
b. Onderdeel a komt te luiden:
a. waarvoor met betrekking tot het verrichten van een milieubelastende activiteit een algemene maatregel van bestuur geldt als bedoeld in artikel 5.34, tweede lid, van de Omgevingswet, of.
2. In het tweede lid wordt «afvalvoorzieningen» vervangen door: winningsafvalvoorzieningen.
3. In het derde lid wordt «naar haar aard tijdelijke afvalvoorzieningen» vervangen door: winningsafvalvoorzieningen.
U
In artikel 8.50, derde lid, onder b, wordt «afvalvoorziening» vervangen door: winningsafvalvoorziening.
V
Artikel 8.51 vervalt.
W
In artikel 9.2.2.3, zesde lid, wordt «artikel 5.19, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 18.10, eerste en vierde lid, van de Omgevingswet.
X
In artikel 9.5.3, eerste zin, wordt «vergunning krachtens artikel 8.1 voor een inrichting» vervangen door: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit.
Y
Artikel 9.5.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de tweede zin.
2. In het zesde lid vervalt de derde zin.
Z
In artikel 9.5.7, tweede lid, eerste zin, wordt «de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 20.21, van de Omgevingswet.
AA
In artikel 10.1, vijfde lid, wordt «of een» vervangen door «, een» en wordt na «genoemde wet» ingevoegd: , de Omgevingswet.
AB
In artikel 10.1a, tweede lid, wordt «artikelen 2.4, 2.22, derde lid, en 2.23, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikelen 5.8 tot en met 5.16, 5.34, tweede lid, en 5.36, vierde lid, van de Omgevingswet.
AC
Artikel 10.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.
2. In het derde lid wordt «het zich ontdoen van afvalstoffen» vervangen door: handelingen.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Dit artikel is niet van toepassing op afgegeven of ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen.
AD
Artikel 10.6 vervalt.
AE
Aan artikel 10.9, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.
AF
Artikel 10.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «wet» ingevoegd «of bij het uitoefenen van een taak of bevoegdheid krachtens artikel 4.1 van de Omgevingswet» en wordt «de bevoegdheid» vervangen door: de taak of bevoegdheid.
2. In het tweede en derde lid wordt «bevoegdheid» vervangen door: taak of bevoegdheid.
AG
Artikel 10.23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «vast» ingevoegd: , tenzij de op grond van artikel 10.24, eerste lid, te stellen regels zijn opgenomen in het omgevingsplan.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt na «afvalstoffenverordening» ingevoegd: of het omgevingsplan.
AH
Artikel 10.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na «afvalstoffenverordening» ingevoegd: of het omgevingsplan.
b. In onderdeel a wordt na «verordening» ingevoegd: of bij omgevingsplan.
2. In het tweede lid wordt na «afvalstoffenverordening» ingevoegd: of bij omgevingsplan.
AI
In de aanhef van artikel 10.25 wordt na «afvalstoffenverordening» ingevoegd: of bij omgevingsplan.
AJ
Artikel 10.26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt na «afvalstoffenverordening» ingevoegd: of bij omgevingsplan.
2. In het tweede lid wordt «zodanig besluit» vervangen door: afvalstoffenverordening waarin regels als bedoeld in het eerste lid zijn opgenomen.
AK
In artikel 10.28, eerste lid, wordt na «verordening» ingevoegd: of het omgevingsplan.
AL
Artikel 10.29a wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na «wet» ingevoegd «of bij het uitoefenen van een taak of bevoegdheid krachtens artikel 4.1 van de Omgevingswet» en wordt «die bevoegdheid» vervangen door: die taak of bevoegdheid.
2. In onderdeel d wordt «inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet» vervangen door: zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de Omgevingswet.
3. In onderdeel e wordt «wordt hergebruikt» vervangen door: opnieuw wordt gebruikt.
4. In onderdeel g wordt «inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet» vervangen door: zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de Omgevingswet.
AM
De artikelen 10.32 tot en met 10.35 vervallen.
AN
Artikel 10.37, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b, onder 1°, wordt na «hoofdstuk 8» ingevoegd: van deze wet of artikel 4.3 van de Omgevingswet.
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. die op grond van een omgevingsvergunning bevoegd is afvalstoffen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig te nemen met het oogmerk ze te lozen;.
3. Onderdeel e vervalt.
4. De onderdelen f en g worden geletterd e en f.
AO
In de aanhef van artikel 10.38, eerste lid, wordt «artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met f» vervangen door: artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e.
AP
In artikel 10.39, eerste lid, wordt «artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e» vervangen door: artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met d.
AQ
In artikel 10.40a, tweede lid, vervalt «, vastgesteld ingevolge artikel 10.1 van de Waterwet».
AR
In artikel 10.48, tweede lid, wordt de zinsnede die begint met «activiteiten» en eindigt met «Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: milieubelastende activiteiten bij of krachtens de artikelen 4.5, tweede lid, 5.18. 5.19, 5.26, 5.31, 5.34, eerste en vierde lid, 5.37, 5.38, 5.39, aanhef en onder a, 5.40, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a tot en met e, 5.41, 5.42, tweede lid, 13.5, 16.15, 16.16, 16.55, eerste, derde en vierde lid, 16.65 tot en met 16.68 en 16.88 van de Omgevingswet.
AS
De artikelen 10.51 tot en met 10.53 vervallen.
AT
Artikel 10.54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het is verboden gevaarlijke afvalstoffen tijdens het inzamelen of vervoeren daarvan:
a. anders dan handmatig te scheiden, of
b. te mengen, daaronder mede begrepen verdunnen, met andere bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van afvalstoffen of met andere stoffen dan afvalstoffen.
2. In het tweede lid wordt «artikel 10.47, 10.48 of 10.54a, tweede lid» vervangen door: artikel 10.47 of 10.48.
AU
Artikel 10.54a vervalt.
AV
In artikel 10.61, eerste lid, wordt na «afvalstoffenverordening» ingevoegd: of het omgevingsplan.
AW
Artikel 10.63 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting» vervangen door: huishoudelijke afvalstoffen.
2. In het derde lid wordt «de artikelen 10.28, 10.29, 10.47, 10.51» vervangen door «de artikelen 10.28, 10.29, 10.47» en vervalt «van 10.52,».
AX
In artikel 10.64, eerste lid, wordt de zinsnede die begint met «activiteiten» en eindigt met «Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: milieubelastende activiteiten bij of krachtens de artikelen 4.5, tweede lid, 5.18, 5.19, 5.26, 5.31, 5.34, eerste en vierde lid, 5.37, 5.38, 5.39, aanhef en onder a, 5.40, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a tot en met e, 5.41, 5.42, tweede lid, 13.5, 16.15, 16.55, eerste, derde en vierde lid, 16.65 tot en met 16.68 en 16.88 van de Omgevingswet.
AY
Titel 11.2 vervalt.
AZ
Artikel 11a.1 vervalt.
BA
Hoofdstuk 12 vervalt.
BB
Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «of wettelijke bepalingen».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De in het eerste lid bedoelde wetten zijn de Kernenergiewet, de Wet geluidhinder, de Wet bodembescherming en de Wet bescherming Antarctica.
BC
De artikelen 13.2, 13.4 en 13.12 vervallen.
BD
In het opschrift van afdeling 13.3 wordt «Afvalvoorzieningen» vervangen door: Winningsafvalvoorzieningen.
BE
In artikel 13.13, eerste lid, wordt «omgevingsvergunning» vervangen door »vergunning» en wordt «afvalvoorziening» vervangen door: winningsafvalvoorziening.
BF
Hoofdstuk 14 vervalt.
BG
Artikel 15.20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «de artikelen 10.48 of 10.52» vervangen door: artikel 10.48.
2. Onderdeel c vervalt.
3. Onderdeel d wordt geletterd c.
BH
Artikel 15.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a vervalt.
b. De onderdelen b tot en met d worden geletterd a tot en met c.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid beslist Onze Minister over het toekennen van de vergoeding.
BI
In artikel 15.22 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
BJ
Artikel 15.34 vervalt.
BK
Artikel 15.51 komt te luiden:
1. Deze titel is van toepassing op het telen van gewassen in kassen.
2. Deze activiteit omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die:
a. hiermee rechtstreeks samenhangen, in technisch verband staan, en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en verontreiniging, of
b. deze functioneel ondersteunen.
BL
Na artikel 15.51 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Deze titel is niet van toepassing op het telen van gewassen in kassen:
a. met een totale oppervlakte kleiner dan 2.500 m2, indien op het terrein niet uitsluitend gewassen in kassen worden geteeld,
b. alleen:
1°. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis,
2°. voor educatieve doeleinden,
3°. bij onderzoeksinstellingen, of
4°. bij volkstuinen, of
c. voor zover het een milieubelastende activiteit met betrekking tot een broeikasgasinstallatie als bedoeld in artikel 16.1, tweede lid, betreft.
1. Voor activiteiten als bedoeld in artikel 15.51 geldt een systeem van verevening van kosten van het in een kalenderjaar overschrijden van de voor het verrichten van de activiteiten gezamenlijk voor dat kalenderjaar vastgestelde hoeveelheid CO2-emissies.
2. Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, de hoeveelheid CO2-emissies, bedoeld in het eerste lid vast. Het besluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
BM
Artikel 15.52 komt te luiden:
Indien de hoeveelheid emissies, bedoeld in artikel 15.51b, eerste lid, wordt overschreden, is degene die een activiteit als bedoeld in artikel 15.51 verricht een vergoeding verschuldigd aan Onze Minister. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van die vergoeding dan wel de wijze van berekenen van de hoogte van die vergoeding vastgesteld.
BO
Artikel 16.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.
BP
In artikel 16.2a, tweede lid, wordt «degene die de inrichting drijft» vervangen door: de exploitant van de broeikasgasinstallatie.
BQ
Artikel 16.2b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «inrichtingen» vervangen door: broeikasgasinstallaties.
2. In het derde en vierde lid wordt «inrichting» vervangen door: broeikasgasinstallatie.
BR
In artikel 16.3 wordt «inrichtingen als bedoeld in artikel 16.2, eerste lid, worden mede begrepen inrichtingen» vervangen door: broeikasgasinstallaties worden mede begrepen broeikasgasinstallaties.
BS
Artikel 16.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «inrichting in werking te hebben» wordt vervangen door: broeikasgasinstallatie te exploiteren.
2. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Een aanvraag om een vergunning kan naar keuze van de aanvrager betrekking hebben op één of meer broeikasgasinstallaties die worden geëxploiteerd op dezelfde locatie.
BT
Artikel 16.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede die begint met «voor de inrichting waarop» en eindigt met «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door: met betrekking tot de broeikasgasinstallatie waarop de aanvraag betrekking heeft, bevoegd is een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit te verlenen.
2. In het tweede lid vervallen «of vergunning, bedoeld in artikel 40 van de Mijnbouwwet» en «of vergunning als hiervoor bedoeld».
BU
In artikel 16.9 wordt «inrichting» vervangen door «broeikasgasinstallatie» en wordt «de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: afdeling 2.2, hoofdstuk 4, afdeling 5.1 of hoofdstuk 16 van de Omgevingswet.
BV
In artikel 16.10 wordt «inrichting» vervangen door: broeikasgasinstallatie.
BX
In artikel 16.11, eerste lid, wordt «degene die de inrichting drijft» vervangen door: de exploitant van de broeikasgasinstallatie.
BY
In artikel 16.15 wordt «inrichting» vervangen door: broeikasgasinstallatie.
BZ
Artikel 16.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een inrichting» vervangen door «een broeikasgasinstallatie» en wordt «de inrichting drijft» vervangen door: de broeikasgasinstallatie exploiteert.
2. In het tweede lid wordt «van degene die de inrichting drijft» vervangen door: van de exploitant van de broeikasgasinstallatie.
CA
Artikel 16.20c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. met betrekking tot de broeikasgasinstallaties de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit is ingetrokken;.
2. In onderdeel b wordt «inrichting» vervangen door: broeikasgasinstallaties.
CB
Artikel 16.21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «inrichtingen» vervangen door: broeikasgasinstallaties.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De tweede zin komt te luiden: Bij of krachtens de maatregel kan worden bepaald dat de voorschriften van de bij onderscheidenlijk krachtens de maatregel gestelde regels kunnen afwijken.
b. Er wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij of krachtens de maatregel kan tevens worden bepaald in welke mate de voorschriften van die regels kunnen afwijken en kan worden bepaald dat slechts kan worden afgeweken in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
CC
Artikel 16.35, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste zin wordt «degene die de inrichting drijft» vervangen door: de exploitant van de broeikasgasinstallatie.
2. In de tweede zin wordt «inrichting» vervangen door: broeikasgasinstallatie.
CD
Artikel 16.35c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt »degene die de betrokken inrichting drijft» vervangen door: de exploitant van de betrokken broeikasgasinstallatie.
b. In de tweede zin wordt »degene die de inrichting drijft» vervangen door: de exploitant van de broeikasgasinstallatie.
2. In het derde lid wordt «degene die de inrichting drijft» vervangen door: de exploitant van de broeikasgasinstallatie.
CE
In de artikelen 16.37, eerste lid, en 16.39 wordt »degene die een inrichting drijft» vervangen door «de exploitant van een broeikasgasinstallatie» en wordt »de inrichting» vervangen door: de broeikasgasinstallatie.
CF
De artikelen 17.1 tot en met 17.3 vervallen.
CG
Artikel 17.4, tweede lid, onder a, komt te luiden:
a. voor zover de verplichting of het verbod betrekking heeft op een milieubelastende activiteit: door het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, of, indien voor de milieubelastende activiteit regels gelden als bedoeld in paragraaf 4.1.1 van de Omgevingswet, door het bestuursorgaan waaraan een melding als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Omgevingswet met betrekking tot die milieubelastende activiteit zou moeten worden gedaan of, in andere gevallen, door burgemeester en wethouders;.
CH
In het opschrift van titel 17.1A wordt «afvalvoorzieningen» vervangen door: winningsafvalvoorzieningen.
CI
Artikel 17.5a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt «degene die de afvalvoorziening drijft» vervangen door «de exploitant van de winningsafvalvoorziening» en wordt «die inrichting» vervangen door: de milieubelastende activiteit met betrekking tot de winningsafvalvoorziening.
b. De tweede zin vervalt.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
2. De exploitant van de winningsafvalvoorziening verstrekt het bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, tevens, zodra zij bekend zijn, de gegevens met betrekking tot:
a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan;
b. de door het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun eigenschappen;
c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het milieu van het voorval te kunnen beoordelen;
d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;
e. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen.
3. Artikel 19.3 van de Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «afvalvoorzieningen aangewezen, waarop ingevolge artikel 2, derde lid, van de richtlijn beheer winningsafval deze titel niet van toepassing is» vervangen door: winningsafvalvoorzieningen aangewezen.
CJ
Artikel 17.5b komt te luiden:
CK
In artikel 17.5c, tweede lid, wordt «Degene die de afvalvoorziening drijft,» vervangen door: De exploitant van de winningsafvalvoorziening.
CL
In artikel 17.5d wordt «afvalvoorzieningen» vervangen door: winningsafvalvoorzieningen.
CM
Titel 17.1B vervalt.
CN
Artikel 17.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan waarbij op grond van artikel 18.2 van de Omgevingswet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust voor de activiteit waardoor de milieuschade of onmiddellijke dreiging daarvan wordt veroorzaakt.
2. De aanhef van het derde lid komt te luiden:
Het bevoegd gezag is voor zover de activiteit waardoor de milieuschade of onmiddellijke dreiging daarvan betrekking heeft op:.
CO
In artikel 17.10, derde lid, wordt «artikel 17.2, derde lid» vervangen door: artikel 19.3, eerste lid, van de Omgevingswet.
CP
Artikel 17.11 vervalt.
CQ
Artikel 17.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de tweede zin.
2. In het derde, vijfde en zesde lid wordt «artikel 17.2, derde lid» vervangen door: artikel 19.3, eerste lid, van de Omgevingswet.
CR
Artikel 17.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de tweede zin.
2. In het derde lid wordt «artikel 17.2, derde lid» vervangen door: artikel 19.3, eerste lid, van de Omgevingswet.
CS
In artikel 17.15, eerste lid, wordt «artikel 17.2, derde lid» vervangen door: artikel 19.3, eerste lid, van de Omgevingswet.
CT
Artikel 18.1a komt te luiden:
1. De artikelen 18.2, vijfde lid, 18.4, 18.6, 18.6a, eerste en tweede lid, 18.7, 18.10, de paragrafen 18.3.2 tot en met 18.3.4 en artikel 19.4, vierde lid, van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens:
a. deze wet;
b. de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen;
c. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen;
d. de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.
2. In afwijking van het eerste lid is artikel 18.4 van de Omgevingswet niet van toepassing voor zover het betreft de handhaving van het bij of krachtens hoofdstuk 16 bepaalde.
3. Tot de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang krachtens artikel 18.3 of 18.4 van de Omgevingswet behoort het in Nederland door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan beheren van afvalstoffen in gevallen waarin die afvalstoffen in strijd met het bij of krachtens de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen of titel 10.7 bepaalde, binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht.
CU
Artikel 18.1b vervalt.
CV
Artikel 18.2 komt te luiden:
Het bevoegd gezag waarbij op grond van artikel 18.2 van de Omgevingswet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust, heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften die voor degene die de activiteit verricht, gelden op grond van:
1°. het bepaalde bij of krachtens deze wet;
2°. de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen;
3°. de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels.
CW
Artikel 18.2a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Voor zover artikel 18.2 van de Omgevingswet niet van toepassing is, hebben Onze betrokken Minister, gedeputeerde staten, burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van het waterschap tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van artikel 10.1.
2. In het tweede lid wordt «het bestuursorgaan dat tot verlening van vergunningen als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet bevoegd is» vervangen door: het dagelijks bestuur van het waterschap.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Onze betrokken Minister heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 11a.2 en 11a.3.
CX
In artikel 18.2b, derde lid, wordt «amvb» vervangen door: maatregel.
CY
In artikel 18.2c, tweede lid, wordt «buiten een inrichting van de krachtens artikel 17.4 gestelde verplichtingen» vervangen door: van de krachtens artikel 17.4 opgelegde verplichtingen.
CZ
Artikel 18.2d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «artikel 5.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 18.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
b. In onderdeel a wordt na «afvalstoffenverordening» ingevoegd: of het omgevingsplan voor zover het verplichtingen krachtens de artikelen 10.24 tot en met 10.28 betreft.
c. De puntkomma na onderdeel b wordt vervangen door een punt.
d. Onderdeel c vervalt.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Burgemeester en wethouders hebben tevens tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 10 gestelde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op het zich ontdoen van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.37.
DA
De artikelen 18.2e en 18.2g vervallen.
DB
In artikel 18.8 wordt «artikel 5.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 18.4 van de Omgevingswet.
DC
In artikel 18.18 wordt na «deze wet» ingevoegd: of een verordening als bedoeld in artikel 18.1a, eerste lid.
DD
Aan hoofdstuk 18 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. Een overheidslichaam kan – behoudens matiging door de rechter – de voor zijn rekening komende kosten van het beheer van afvalstoffen waarbij in strijd is gehandeld met het bij of krachtens deze wet bepaalde, verhalen op degene door wiens onrechtmatige daad die kosten zijn veroorzaakt, of op degene die anderszins krachtens burgerlijk recht buiten overeenkomst aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan.
2. Een overheidslichaam kan in een geval als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de regels betreffende ongerechtvaardigde verrijking, de daar bedoelde kosten verhalen op degene die door het beheer van de betrokken afvalstoffen ongerechtvaardigd wordt verrijkt.
3. Voor de toepassing van dit artikel is niet vereist dat op het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde handeling met de in dat lid bedoelde afvalstoffen zich heeft voorgedaan, als tegenover de overheid onrechtmatig werd gehandeld.
DE
Artikel 19.1b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «beschikking als bedoeld in artikel 13.1» vervangen door: beschikking op grond van deze wet, de Kernenergiewet, de Mijnbouwwet, de Omgevingswet, de Wet bescherming Antarctica, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder of de Wet dieren voor zover deze betrekking heeft op dierlijke bijproducten.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Nadat een beschikking krachtens een in het eerste lid genoemde wet tot verlening of wijziging van een vergunning die betrekking heeft op een installatie als bedoeld in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334) onherroepelijk is geworden, stelt het bevoegd gezag in afwijking van het eerste lid de tekst daarvan voor eenieder elektronisch beschikbaar.
DF
Artikel 19.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, derde zin, wordt de zinsnede die begint met «hoofdstuk» en eindigt met «in samenhang met artikel 7.12» vervangen door: afdeling 16.4 van de Omgevingswet is gedaan en betrekking heeft op een plan of programma onderscheidenlijk besluit waarover de Commissie voor de milieueffectrapportage op grond van artikel 16.39 van die wet onderscheidenlijk 16.47 van die wet.
2. In het tweede lid vervalt «of van paragraaf 7.2 of 7.8 onderscheidenlijk 7.9 is gedaan» en wordt «artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 16.64 van de Omgevingswet.
3. In het derde lid vervalt «of van paragraaf 7.10 is gedaan».
DG
In artikel 19.6b wordt «dat is aangewezen krachtens artikel 7.2 ter zake van een activiteit» vervangen door «als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, van de Omgevingswet» en wordt «omgevingsvergunning voor een inrichting» vervangen door: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit.
DH
Artikel 19.8 vervalt.
DI
Het opschrift van paragraaf 20.1 vervalt.
DJ
Artikel 20.2a vervalt.
DK
Artikel 20.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de zinsnede met betrekking tot de Mijnbouwwet vervalt «en 40 ».
b. De zinsnede met betrekking tot de Wet inzake de luchtverontreiniging vervalt.
c. De zinsnede die begint met «de artikelen 125 van de Gemeentewet» en eindigt met «van toepassing is,» vervalt.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt de zinsnede die begint met «een activiteit» en eindigt met «een omgevingsvergunning» vervangen door: het oprichten, in werking brengen, in werking houden, buiten gebruik stellen, wijzigen of ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet dat tevens is aan te merken als het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet, bestaande uit een bouwactiviteit of het in stand houden van een bouwwerk, of een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
DL
Artikel 20.4 komt te luiden:
DM
Paragraaf 20.2 vervalt.
DN
In artikel 21.1, eerste lid, wordt «de hoofdstukken 8, 13 en 18 en paragraaf 14.1 van deze wet» vervangen door: de hoofdstukken 8, 13 en 18.
DO
Artikel 21.3 vervalt.
DP
Artikel 21.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 9.2.3.2 wordt Ons gedaan door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2. Het tweede, derde en zevende lid vervallen.
3. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.
4. In het tweede lid (nieuw) wordt de zinsnede die begint met «artikel 1.1, eerste, derde, zesde, zevende of achtste lid,» en eindigt met «12.29,» vervangen door: artikel 1.1, eerste, derde, zesde, zevende of achtste lid, 2.2, derde lid, 8.40, 8.49, vijfde lid, 9.2.1.3, tweede lid, 9.2.1.4, 9.2.2.1, eerste lid, 9.2.3.2, 9.2.3.3, vierde lid, 9.5.2, 10.2, tweede lid, 10.22, tweede lid, 10.28, eerste lid, 10.29, eerste lid, 10.41, eerste en tweede lid, 10.42, eerste lid, 10.43, eerste lid, 10.44, derde lid, 10.46, eerste lid, 10.47, eerste lid, 10.48, eerste lid, 10.54, derde lid, 10.61, eerste lid, 11.1, eerste lid, 11.3, eerste lid, 11.11, tweede lid, 11.29, vierde lid,.
5. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt «vierde lid» vervangen door: tweede lid.
b. De derde en vierde zin vervallen.
6. In het vierde lid (nieuw) wordt in de vierde zin «zijn het tweede en het derde lid» vervangen door: is het eerste lid.
DQ
Artikel 22.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «en titel 12.3».
2. Het tweede komt te luiden:
2. Artikel 8.40 is niet van toepassing op activiteiten voor zover daaromtrent regels zijn gesteld op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet.
3. Het derde lid vervalt.
4. Het vierde tot en met tiende lid worden vernummerd tot derde tot en met negende lid.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «krachtens artikel 6.6 juncto artikel 6.2 of 6.3 van de Waterwet» vervangen door: in op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde regels.
6. In het achtste lid (nieuw) vervalt «de Waterwet,».
Bijlage 1 bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet normering topinkomens wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder het opschrift Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vervallen onderdeel 2 alsmede de aanduiding «1.» voor onderdeel 1.
2. Onder het opschrift Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt na onderdeel 8 een onderdeel toegevoegd, luidende:
9. De stichting, bedoeld in artikel 17.10 van de Omgevingswet.
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel 1°, vervallen in de zinsnede met betrekking tot de Mijnbouwwet «, 40» en «, 43».
B
Artikel 1a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1° wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsneden met betrekking tot de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet inzake de luchtverontreiniging vervallen.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer wordt «artikel 1.2, eerste lid, – voor zover aangeduid als strafbare feiten –, en de artikelen 1.3a, vierde lid,» vervangen door «de artikelen» en vervallen «10.54a, eerste en derde lid» en «17.1, 17.3, eerste lid,».
c. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Omgevingswet, de artikelen
1.7a,
4.1, eerste lid, voor zover dat voorschrift is gesteld in een waterschapsverordening of een omgevingsverordening met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu, het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk, of het beschermen van monumenten of archeologische monumenten,
4.3, eerste lid, aanhef en onder b, c, f, h en i, en tweede lid, aanhef en onder b en c,
5.1, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover dat verbod is gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu, het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk, of het beschermen van monumenten of archeologische monumenten, b en d, en tweede lid, aanhef en onder b, c, en f,
5.3, voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen of het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk,
5.4, voor zover dat voorschrift is gesteld met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu, het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, het beschermen van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk, of het beschermen van monumenten of archeologische monumenten,
5.5, eerste lid, derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, aanhef en onder a,
5.37, eerste lid,
5.52, tweede lid, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover dat verbod is gesteld met het oog op het beschermen van monumenten of archeologische monumenten, b en d, en tweede lid, aanhef en onder b, c en f, en artikel 5.5, eerste lid, derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, aanhef en onder a,
18.8,
19.3, tweede lid, 19.4, eerste en tweede lid, 19.9 in verbinding met 19.3, tweede lid, 19.12, eerste en tweede lid, 19.18, tweede en derde lid, en
23.3, vijfde en zesde lid;.
2. Onderdeel 2° wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsneden met betrekking tot de Crisis- en herstelwet, de Ontgrondingenwet, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening vervallen.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer vervallen «8.41, eerste, tweede en derde lid, 8.42, eerste lid,», «10.32», «10.51, eerste lid, 10.52, eerste lid,», 12.20, eerste en tweede lid, 12.20a, eerste lid, in verbinding met 12.20, eerste lid, 12.29, aanhef en onder a tot en met c, 12.30,» en «17.2, 17.11,».
c. De zinsnede met betrekking tot de Woningwet komt te luiden:
de Woningwet, de artikelen 14a, 119, tweede lid, en 120, tweede lid;.
d. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Omgevingswet, de artikelen
4.3, eerste lid, aanhef en onder a, d en e en tweede lid, aanhef en onder a,
5.1, eerste lid, aanhef en onder a, in overige gevallen dan bedoeld onder categorie 1°, en c, en tweede lid, aanhef en onder a, d en e,
5.5, tweede lid,
5.6,
5.52, tweede lid, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, en tweede lid, aanhef en onder a, d, en e, en 5.5, tweede lid, en
23.1, eerste lid;.
3. Onderdeel 3° wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsneden met betrekking tot de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet inzake de luchtverontreiniging vervallen.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer vervalt «, 12.14, eerste en tweede lid».
c. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Omgevingswet, de artikelen
2.38,
2.40, eerste lid,
4.1, eerste lid, in overige gevallen dan bedoeld onder 1°,
4.3, eerste lid, aanhef en onder g, en derde lid,
5.3, in overige gevallen dan bedoeld onder categorie 1°,
5.4, in overige gevallen dan bedoeld onder categorie 1°,
5.5, derde lid, aanhef en onder b, en vierde lid, aanhef en onder b,
5.37, tweede lid,
10.2, 10.3, 10.6 tot en met 10.10, 10.13 tot en met 10.15, 10.16, eerste en tweede lid, 10.17, 10.18, 10.19, eerste en tweede lid, 10.19a, 10.20, 10.21, eerste lid, 10.24, 10.25, 10.27, eerste en tweede lid,
20.3 en 20.6;.
C
In artikel 6, derde lid, wordt na «Distributiewet,» ingevoegd: of gesteld bij of krachtens de artikelen 10.2, 10.3, 10.6 tot en met 10.10, 10.13 tot en met 10.15, 10.16, eerste en tweede lid, 10.17, 10.18, 10.19, eerste en tweede lid, 10.19a, 10.20, 10.21, eerste lid, 10.24, 10.25, 10.27, eerste en tweede lid van de Omgevingswet,.
D
In artikel 23a vervalt «, artikel 96 van de Wet inzake de luchtverontreiniging».
In artikel 11, derde lid, onder b, van de Wet op de huurtoeslag wordt «Woningwet» vervangen door: Omgevingswet.
De Wet veiligheidsregio's wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt na «Politiewet 2012» door een puntkomma, een begripsbepaling toegevoegd, luidende:
milieubelastende activiteit als bedoeld in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet.
B
In artikel 14, tweede lid, onder e, wordt na «artikel 10, onder b» ingevoegd: , waaronder de adviesfunctie met betrekking tot omgevingsplannen, en van de wijze waarop de gemeenten het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid stellen zijn adviesfunctie uit te oefenen met betrekking tot omgevingsplannen.
C
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt een rampbestrijdingsplan vast voor:
a. locaties waarop een of meer bij algemene maatregel van bestuur aangewezen milieubelastende activiteiten worden verricht;
b. inrichtingen en rampen die behoren tot een bij de maatregel, bedoeld onder a, aangewezen categorie;
c. luchthavens die bij de maatregel, bedoeld onder a, zijn aangewezen.
2. In het derde lid wordt »krachtens het eerste lid aangewezen inrichting» vervangen door: locatie als bedoeld in het eerste lid, onder a, of een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b,.
D
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het bestuur van de veiligheidsregio kan als bedrijfsbrandweerplichtig aanwijzen een locatie waarop een of meer bij algemene maatregel van bestuur aangewezen milieubelastende activiteiten worden verricht, of een inrichting die behoort tot een bij die maatregel aangewezen categorie, als de milieubelastende activiteiten die op die locatie worden verricht of die inrichting in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kunnen opleveren voor de openbare veiligheid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie verricht of een aangewezen inrichting exploiteert, draagt er zorg voor dat op die locatie of in die inrichting kan worden beschikt over een bedrijfsbrandweer die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen.
3. In het derde lid wordt na «Onze Minister indien het een» ingevoegd «locatie of» en vervalt de tweede zin.
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, de wijze waarop tot de aanwijzing kan worden besloten, en de eisen waaraan degene, bedoeld in het tweede lid, moet voldoen.
5. In het vijfde lid wordt «Het hoofd of de bestuurder van een inrichting als bedoeld in het vierde lid» vervangen door: Degene die een milieubelastende activiteit verricht of een inrichting exploiteert,.
6. In het zesde lid wordt «Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting» vervangen door: Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie verricht of een aangewezen inrichting exploiteert,.
7. Het zevende lid komt te luiden:
7. Degene die een milieubelastende activiteit op een aangewezen locatie verricht of een aangewezen inrichting exploiteert, draagt er zorg voor dat de bedrijfsbrandweer ter zake van optreden dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins op de locatie of binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast.
E
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «openbare register, bedoeld in artikel 12.12 van de Wet milieubeheer» vervangen door: landelijk register, bedoeld in artikel 20.11, onder b, van de Omgevingswet.
2. In het tweede lid wordt «de instantie, bedoeld in artikel 12.12, derde lid, van de Wet milieubeheer» vervangen door: de instantie die is belast met het beheer van het landelijk register, bedoeld in artikel 20.11, onder b, van de Omgevingswet.
F
Artikel 48, tweede lid, komt te luiden:
2. Het bestuur van de veiligheidsregio kan bevelen dat een milieubelastende activiteit op een locatie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a, niet wordt verricht of een inrichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder b, niet wordt geëxploiteerd, indien degene die de milieubelastende activiteit verricht of gaat verrichten of de inrichting exploiteert of gaat exploiteren niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting tot informatieverstrekking voldoet.
G
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste zin, wordt «krachtens artikel 17 aangewezen categorieën inrichtingen» vervangen door: locaties en inrichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en b.
2. In het derde lid wordt «richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10)» vervangen door: Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, houdende wijziging en vervolgens intrekking van Richtlijn 96/82/EG van de Raad (PbEU 2012, L 197).
H
In artikel 61, eerste lid, onder b, wordt «krachtens artikel 17 aangewezen inrichtingen» vervangen door: locaties en inrichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en b.
I
Artikel 63 komt te luiden:
1. Het bestuur van de veiligheidsregio is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:
a. het bij of krachtens artikel 31 bepaalde; en
b. het bij of krachtens artikel 48 bepaalde ten aanzien van de locaties en inrichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a en b.
2. Tot de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang behoort mede:
a. het stilleggen van een milieubelastende activiteit of inrichting, het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van een inrichting of het verzegelen van een locatie of inrichting; en
b. het verzegelen of verwijderen van hetgeen zich op de locatie of in de inrichting bevindt.
In artikel 4, onder c, van de Wet verbod pelsdierhouderij wordt «vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, vierde lid, wordt «uitsluitend plaatsvindt binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer» vervangen door: volledig binnen de begrenzing van een afgesloten gebied plaatsvindt.
B
In artikel 14, vijfde lid, wordt «artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 5.1 van de Omgevingswet.
In artikel 42 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen wordt «artikel 5, eerste lid, onderdeel b, voor zover daaromtrent voorschriften zijn gesteld bij of krachtens de artikel 6.6 juncto artikel 6.3 van de Waterwet» vervangen door: artikel 5, eerste lid, onderdeel c, voor zover daaromtrent voorschriften zijn gesteld bij of krachtens artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet of voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, van die wet.
In artikel 17, vierde lid, van de Wet waardering onroerende zaken wordt «voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend» vervangen door: is verleend voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet of voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van die wet.
De Wet windenergie op zee wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, tweede lid, wordt «nationaal waterplan, bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet,» vervangen door: nationaal waterprogramma, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder e, van de Omgevingswet,.
B
In artikel 4, derde lid, wordt «artikel 6.6 van de Waterwet» vervangen door: artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder f, onder 2°en 3°, en derde lid, van de Omgevingswet.
C
Artikel 8 vervalt.
D
In artikel 17, tweede lid, onder c, wordt «Waterwet» vervangen door: Omgevingswet.
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de begripsbepalingen «bestemmingsplan», «bevoegd gezag», «kwaliteitsverklaring», «norm», «omgevingsvergunning», «stadsbouwmeester», «voorziening», «welstandscommissie».
2. De begripsbepaling «slopen» in het eerste lid komt te luiden:
geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen;.
3. In het derde lid vervalt de begripsbepaling «bouwwerk».
4. Het zevende lid vervalt.
B
Artikel 1a vervalt.
C
Hoofdstuk II vervalt.
D
In artikel 12d, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, wordt «bevoegd gezag» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
E
Artikel 13 komt te luiden:
Het college van burgemeester en wethouders kan degene die als eigenaar van een gebouw of uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door het college te bepalen termijn treffen van voorzieningen die onderdeel zijn van een onderhoudsplan voor een gebouw als bedoeld in artikel 12d, eerste lid, en niet binnen de daarvoor in het onderhoudsplan gestelde termijn zijn uitgevoerd.
F
Artikel 13a vervalt.
G
Artikel 13b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het college van burgemeester en wethouders kan degene die als eigenaar of uit anderen hoofde bevoegd is tot het in gebruik geven van een gebouw, open erf of terrein, verplichten om het gebouw, open erf of terrein in beheer te geven aan het college van burgemeester en wethouders, aan een persoon die uit hoofde van beroep of bedrijf op het terrein van de huisvesting werkzaam is, of aan een op dat terrein werkzame instelling, dan wel in gebruik te geven aan een andere persoon dan degene die als gevolg van een sluiting als bedoeld in onderdeel c het gebruik van het gebouw, open erf of terrein heeft moeten staken, indien:
a. ter zake van een overtreding van op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde voorschriften voor bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken of van voorschriften over het gebruik of de staat van open erven of terreinen gegeven in een omgevingsplan, die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, een opgelegde last onder dwangsom niet heeft geleid tot het ongedaan maken of beëindigen van die overtreding, of
b. ter zake van een overtreding van voorschriften over het gebruik van gebouwen, open erven of terreinen of over het tegengaan van hinder gegeven in een omgevingsplan, die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid, een opgelegde last onder dwangsom niet heeft geleid tot het ongedaan maken of beëindigen van die overtreding, of
c. het gebouw, open erf of terrein op grond van artikel 17, dan wel het gebouw op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, een verordening als bedoeld in artikel 174 van die wet of artikel 13b van de Opiumwet is gesloten.
2. In het derde en vierde lid wordt «bevoegd gezag» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
3. In het zevende lid wordt «artikel 1a of 1b overtreedt» vervangen door «de overtreding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b begaat» en wordt «bevoegd gezag» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
4. Het achtste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «bevoegd gezag» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
b. Onderdeel a komt te luiden:
a. zodra de overtreding bedoeld in het tweede lid, onderdeel a of b, en het gevaar voor de gezondheid of veiligheid respectievelijk de bedreiging van de leefbaarheid naar zijn oordeel zijn beëindigd;.
H
In artikel 14, eerste, vierde en vijfde lid, wordt «bevoegd gezag» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
I
In artikel 14a vervalt «, 13a».
J
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bevoegd gezag» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.
2. In het eerste en tweede lid vervalt «, 13a».
K
Artikel 17 komt te luiden:
1. Indien herhaaldelijke overtreding van op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet gestelde voorschriften voor bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken of van voorschriften over het gebruik of de staat van open erven en terreinen gegeven in een omgevingsplan naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan het college van burgemeester en wethouders besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten.
2. Indien herhaaldelijke overtreding van voorschriften over het gebruik van gebouwen, open erven of terreinen of het tegengaan van hinder gegeven in een omgevingsplan naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid kan het college van burgemeester en wethouders besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten.
3. Het college van burgemeester en wethouders kan bij de sluiting, bedoeld in het eerste en tweede lid, van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.
4. Het college van burgemeester wethouders bepaalt in het besluit, bedoeld in het eerste en tweede lid, de duur van de sluiting.
L
Artikel 18 komt te luiden:
Indien het college van burgemeester en wethouders een besluit als bedoeld in artikel 13, 13b, tweede lid, of 17 heeft genomen en, nadat dat besluit is genomen, een ander bestuursorgaan bevoegd wordt ten aanzien van het betrokken gebouw, open erf of terrein blijft het college van burgemeester en wethouders dat het besluit heeft genomen bevoegd met betrekking tot dat besluit totdat het besluit onherroepelijk is geworden en is tenuitvoergelegd of is ingetrokken.
M
In artikel 63, eerste lid, wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: colleges van burgemeester en wethouders.
N
In artikel 65, eerste lid, wordt «Burgemeester en wethouders» vervangen door: Het college van burgemeester en wethouders.
O
In artikel 75, eerste lid, wordt «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het college van burgemeester en wethouders kan.
P
In de artikelen 81, vierde lid, en 84 wordt «burgemeester en wethouders» vervangen door: het college van burgemeester en wethouders.
Q
Artikel 92 komt te luiden:
1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk III.
2. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de verplichting tot het verlenen van medewerking aan de krachtens artikel 93, eerste lid, aangewezen ambtenaren.
R
Artikel 92a vervalt.
S
Artikel 93 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
2. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de hoofdstukken IIIA en IV bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen bij de autoriteit werkzame ambtenaren.
3. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de hoofdstukken V tot en met IX bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
4. Van een besluit als bedoeld in het tweede en derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
5. De ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk III zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
T
Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «zenden burgemeester en wethouders» vervangen door: zendt het college van burgemeester en wethouders.
2. In het tweede lid wordt «Burgemeester en wethouders geven» vervangen door: Het college van burgemeester en wethouders geeft.
U
Hoofdstuk VII vervalt.
V
Artikel 104 vervalt.
W
Artikel 116 vervalt.
X
Voor artikel 120 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven ter uitvoering van de Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PbEU 2011, L 88).
2. Gedragingen in strijd met voorschriften als bedoeld in het eerste lid zijn verboden.
Y
Artikel 120, tweede lid, komt te luiden:
2. Gedragingen in strijd met voorschriften als bedoeld in het eerste lid zijn verboden.
Z
In artikel 120b, eerste lid, wordt «artikel 120, tweede lid» vervangen door: artikel 119, tweede lid, en artikel 120, tweede lid.
AA
Artikel 121 komt te luiden:
De bevoegdheid, de gemeenteraad toekomende overeenkomstig artikel 149 van de Gemeentewet, wordt niet uitgeoefend ten aanzien van de onderwerpen waarin is voorzien bij of krachtens de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in hoofdstuk IV, voor zover die algemene maatregelen van bestuur betrekking hebben op toegelaten instellingen.
AB
De artikelen 122, 126, 129, 130, 131 en 133 vervallen.
De volgende wetten worden ingetrokken:
a. de Belemmeringenwet Landsverdediging,
b. de Belemmeringenwet Privaatrecht,
c. de Crisis- en herstelwet,
d. de Interimwet stad-en-milieubenadering,
e. de Ontgrondingenwet,
f. de Planwet verkeer en vervoer,
g. de Spoedwet wegverbreding,
h. de Tracéwet,
i. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
j. de Wet ammoniak en veehouderij,
k. de Wet geurhinder en veehouderij,
l. de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden,
m. de Wet inzake de luchtverontreiniging,
n. de Wet ruimtelijke ordening.
Deze afdeling is, tenzij bij of krachtens dit hoofdstuk anders is bepaald, van toepassing op besluiten op grond van:
a. of met toepassing van de Crisis- en herstelwet,
b. de artikelen 41 en 41a van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet,
c. de artikelen 7a, 40 en 43 van de Mijnbouwwet,
d. de Ontgrondingenwet,
e. artikel 19 van de Spoorwegwet,
f. of met toepassing van de artikelen 5.1, 5.2, 6.2, 6.3, 6.4, 6.5 en 6.10 van de Waterwet,
g. artikel 78, eerste lid, voor zover het gaat om een verordening als bedoeld in artikel 4.7, onder a, van deze wet en artikel 83, van de Waterschapswet, voor zover het gaat om een nadere regel als bedoeld in artikel 4.7, onder b, van deze wet,
h. of met toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
i. de Wet ammoniak en veehouderij,
j. de artikelen 2 en 6 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,
k. de Wet geurhinder en veehouderij,
l. de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden,
m. de artikelen 7 en 12 van de Wet lokaal spoor,
n. paragraaf 1.2, de hoofdstukken 7 en 14 en artikel 17.3 van de Wet milieubeheer,
o. de Wet ruimtelijke ordening,
p. de artikelen 6, tweede lid, 7, 7a, 12, tweede en vierde lid, 13, aanhef en onderdeel b, 92, voor zover het gaat om de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk II, en 92a van de Woningwet.
Deze afdeling is van toepassing op besluiten tot oplegging van een gedoogplicht op grond van of met toepassing van:
a. artikel 5 van de Belemmeringenwet Landsverdediging,
b. de Belemmeringenwet Privaatrecht,
c. artikel 2.3, elfde lid, van de Crisis- en herstelwet,
d. artikel 7 van de Drinkwaterwet,
e. de artikelen 9g en 20 van de Elektriciteitswet 1998,
f. artikel 39a van de Gaswet,
g. artikel 71 in samenhang met artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet,
h. artikel 57, eerste en tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet,
i. artikel 5 van de Mijnbouwwet,
j. de artikelen 21g, eerste lid, eerste en tweede zin, en 21h, eerste lid, van de Ontgrondingenwet,
k. artikel 24, derde lid, van de Spoorwegwet,
l. artikel 21 van de Tracéwet,
m. artikel 23, eerste lid, van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag,
n. artikel 38 van de Warmtewet,
o. de artikelen 5.21, eerste lid, 5.22, eerste lid, en 5.24, eerste lid, van de Waterwet,
p. artikel 70 van de Wet bodembescherming,
q. artikel 7, eerste lid, van de Wet lokaal spoor,
r. artikel 60, eerste lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging,
s. artikel 3.36a van de Wet ruimtelijke ordening.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het oude recht van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het oude recht van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,
b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.
1. Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden:
a. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet,
b. een provinciaal inpassingsplan als bedoeld in art. 2.3a van de Crisis- en herstelwet,
c. een bestemmingsplan waarin met toepassing van artikel 2.4, eerste lid, onder k, van de Crisis- en herstelwet bij wijze van experiment wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening,
d. een regel als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet,
e. een verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij,
f. een verordening als bedoeld in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer en een besluit tot aanwijzing van een gebied op grond van die verordening,
g. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
h. een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening,
i. een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening,
j. een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
k. een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
l. een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
m. een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, dat betrekking heeft op een bestemmingsplan of een wijzigingsplan als bedoeld in die wet,
n. een voorbereidingsbesluit als bedoeld in de artikelen 4.103, eerste lid, 4.104, eerste lid, en 4.104a, eerste lid.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit tot aanwijzing van een gebied op grond van een verordening als bedoeld in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer, of een bestemmingsplan, inpassingsplan, wijzigingsplan, uitwerkingsplan of exploitatieplan, of een beheersverordening is vastgesteld, maar nog niet in werking getreden, blijft het oude recht van toepassing tot dit besluit van kracht is.
3. Het oude recht blijft van toepassing op een beroep tegen een besluit tot aanwijzing van een gebied op grond van een verordening als bedoeld in artikel 10.32a van de Wet milieubeheer, of een bestemmingsplan, wijzigingsplan, uitwerkingsplan, inpassingsplan of exploitatieplan tot dit besluit onherroepelijk is.
4. Artikel 4.3 is niet van toepassing op een aanvraag om een bestemmingsplan, beheersverordening, wijzigingsplan, uitwerkingsplan, inpassingsplan of exploitatieplan vast te stellen of te wijzigen.
5. Artikel 4.4 is niet van toepassing in gevallen als bedoeld in het tweede lid.
Als deel van een waterschapsverordening als bedoeld in artikel 2.5 van de Omgevingswet, gelden:
a. een verordening als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Waterschapswet:
1°. zijnde een keur, met uitzondering van de daarin opgenomen regels over onderhoudsverplichtingen,
2°. die gaat over wegen of vaarwegen die in beheer zijn bij het waterschap, of
3°. die gaat over de aansluiting van een openbaar riool op een zuiveringtechnisch werk of het brengen van afvalwater vanuit een openbaar riool in een zuiveringtechnisch werk,
b. een nadere regel als bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Waterschapswet, voor zover die regel niet gaat over onderhoudsverplichtingen,
c. een legger als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, eerste zin, van de Waterwet die onherroepelijk is, voor zover daarin de ligging van een waterstaatswerk en een daaraan grenzende beschermingszone is aangegeven.
1. Aan de verplichting tot het vaststellen van een gemeentelijke omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet wordt uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voldaan.
2. In afwijking van artikel 34, eerste lid, tweede zin, van de Wet algemene regels herindeling verloopt de termijn voor het vaststellen van de omgevingsvisie, bedoeld in die zin, niet eerder dan het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, bedoeld in het eerste lid.
3. De hoofdzaken van het te voeren beleid in een gemeentelijk milieubeleidsplan als bedoeld in artikel 4.16 van de Wet milieubeheer, een gemeentelijk verkeers- en vervoersplan als bedoeld in artikel 9 van de Planwet verkeer en vervoer en een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, blijven gelden totdat een gemeentelijke omgevingsvisie van kracht wordt.
4. Als een plan of structuurvisie als bedoeld in het derde lid niet van kracht is, blijft het oude recht daarop van toepassing als voor de inwerkingtreding van artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet een ontwerp daarvan ter inzage is gelegd.
1. Een gemeentelijke omgevingsvisie die:
a. voldoet aan de artikelen 3.2 en 3.3 van de Omgevingswet, en
b. voor de inwerkingtreding van artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet van kracht is of onmiddellijk na de inwerkingtreding van die bepaling van kracht wordt,
geldt als een gemeentelijke omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. Een provinciale omgevingsvisie die:
a. voldoet aan de artikelen 3.2 en 3.3 van de Omgevingswet, en
b. voor de inwerkingtreding van artikel 3.1, tweede lid, van de Omgevingswet van kracht is of onmiddellijk na de inwerkingtreding van die bepaling van kracht wordt,
geldt als een provinciale omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van de Omgevingswet.
3. De nationale omgevingsvisie die:
a. voldoet aan de artikelen 3.2 en 3.3 van de Omgevingswet, en
b. voor de inwerkingtreding van artikel 3.1, derde lid, van de Omgevingswet van kracht is of onmiddellijk na de inwerkingtreding van die bepaling van kracht wordt, geldt als een nationale omgevingsvisie als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, van de Omgevingswet.
Een programma dat:
a. is vastgesteld op of na 23 maart 2016,
b. voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens artikel 2.24 en paragraaf 3.2.1 van de Omgevingswet, en indien van toepassing, bij of krachtens paragraaf 16.4.1 van de Omgevingswet,
c. voor de inwerkingtreding van artikel 3.4 van de Omgevingswet van kracht is of onmiddellijk na de inwerkingtreding van kracht wordt,
geldt als een programma als bedoeld in artikel 3.4 van de Omgevingswet.
1. Een ontheffing of vergunning voor een activiteit waarop een verbodsbepaling van toepassing is als bedoeld in paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet en die onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit.
2. Als aan een omgevingsvergunning verbonden voorschriften als bedoeld in paragraaf 5.1.4 van de Omgevingswet gelden:
a. beperkingen of voorwaarden waaronder een ontheffing of vergunning is verleend,
b. nadere eisen als bedoeld in artikel 2.22, derde lid, onder b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en
c. een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, dat betrekking heeft op een omgevingsvergunning.
3. Als op een activiteit na de inwerkingtreding van de Omgevingswet geen verbodsbepaling als bedoeld in paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet van toepassing is, geldt een aan een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit verbonden voorschrift als een maatwerkvoorschrift, voor zover het voorschrift gaat over een onderwerp waarvoor het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften kan stellen als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de Omgevingswet.
4. Als een aan een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een activiteit verbonden voorschrift ook geldt voor het deel van die activiteit waarop een verbodsbepaling als bedoeld in paragraaf 5.1.1 van de Omgevingswet niet van toepassing is, geldt dat voorschrift als een maatwerkvoorschrift, voor zover het voorschrift gaat over een onderwerp waarvoor het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften kan stellen als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de Omgevingswet.
Als een activiteit voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zonder ontheffing of vergunning onafgebroken rechtmatig is verricht en bij de inwerkingtreding van die wet voor die activiteit een verbod als bedoeld in artikel 5.1, 5.3 of 5.4 van de Omgevingswet van toepassing wordt, geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van die wet een omgevingsvergunning van rechtswege voor een termijn van twee jaar, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding van die wet. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor daarbij aangegeven activiteiten worden bepaald dat:
a. een omgevingsvergunning van rechtswege geldt voor een andere daarbij aangegeven termijn,
b. aan de geldigheid van een omgevingsvergunning van rechtswege geen termijn is verbonden.
Als bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet de bevoegdheid te beslissen op een aanvraag overgaat naar een ander bestuursorgaan en de ontheffing of vergunning nog niet is verleend, kan het bestuursorgaan dat op grond van afdeling 4.1 bevoegd blijft om op die aanvraag te beslissen, die bevoegdheid overdragen aan het bestuursorgaan dat bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet bevoegd wordt te beslissen op die aanvraag, mits dat bestuursorgaan daarmee instemt.
1. Een gedoogplichtbeschikking die onherroepelijk is, geldt als een gedoogplichtbeschikking als bedoeld in afdeling 10.3 van de Omgevingswet als de grondslag ervan ligt in de artikelen, bedoeld in artikel 4.2, onder a tot en met f en h tot en met r.
2. Een concessie als bedoeld in artikel 71 in samenhang met artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet die onherroepelijk is, geldt als een gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10.14, aanhef en onder e, van de Omgevingswet.
3. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade is ontstaan als gevolg van de te gedogen handeling als bedoeld in:
a. de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900,
b. de artikelen 8.51 en 17.11 van de Wet milieubeheer,
c. artikel 8a.6 van de Wet luchtvaart,
d. de artikelen 24 en 25 van de Spoorwegwet,
e. artikel 8 van de Wet lokaal spoor,
f. artikel 4 van de Mijnbouwwet,
g. artikel 24 van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden, en
h. artikel 4.2, met uitzondering van onderdeel o,
blijft het oude recht van toepassing op een vordering tot schadevergoeding die is ingesteld binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet en bij toewijzing van die vordering, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
1. Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van die wet schade is veroorzaakt door:
a. een beschikking als bedoeld in artikel 40, elfde lid, onder a, van de Mijnbouwwet,
b. een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet of een weigering van die vergunning,
c. een beschikking als bedoeld in artikel 8 van de Ontgrondingenwet,
d. een tracébesluit als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Tracéwet,
e. een beschikking als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
f. een beschikking als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer voor zover het gaat om artikel 10.52 van die wet, een beschikking als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer of een bepaling als bedoeld in artikel 15.21, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet, of
g. een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder g, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
a. een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is ingediend,
b. een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid ter inzage is gelegd, of
c. voor een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht,
en het besluit wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding, veroorzaakt door dat besluit, als dat is ingediend binnen vijf jaar nadat het besluit is vastgesteld.
3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.
1. Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van die wet schade is veroorzaakt door:
a. een onherroepelijk besluit of plan als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Spoedwet wegverbreding,
b. een onherroepelijk besluit als bedoeld in artikel 8.4, 8.15, 8.43, eerste lid, 8.70, eerste lid, of 10.15, eerste lid, van de Wet luchtvaart in samenhang met artikel 8.31 van die wet,
c. een onherroepelijk besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
a. een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is ingediend,
b. een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid ter inzage is gelegd, of
c. voor een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of een ambtshalve te nemen besluit is bekendgemaakt,
en het besluit onherroepelijk wordt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding, veroorzaakt door dat besluit, als dat is ingediend binnen vijf jaar nadat het besluit is vastgesteld.
3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.
1. Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van die wet schade is veroorzaakt door het van kracht worden van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder a, b, e of f, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
a. een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is ingediend, of
b. een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid ter inzage is gelegd,
en het besluit van kracht wordt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding, veroorzaakt door dat besluit, als dat is ingediend binnen vijf jaar nadat het besluit van kracht is geworden.
3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.
1. Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van die wet schade is veroorzaakt door de aanhouding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is ingediend en dat besluit wordt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet aangehouden, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding, veroorzaakt door de aanhouding van dat besluit, als dat is ingediend binnen vijf jaar na de terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.
3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.
1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade is veroorzaakt door de uitoefening van een taak of bevoegdheid als bedoeld in artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar nadat de schade zich heeft geopenbaard of de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade, maar in ieder geval binnen twintig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis.
2. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
3. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.
Deze paragraaf is van toepassing op de handhaving van:
a. het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
b. het bepaalde bij of krachtens de
1°. Waterwet
2°. Kernenergiewet,
3°. Monumentenwet 1988, voor zover van kracht overeenkomstig artikel 9.1 van de Erfgoedwet,
4°. Ontgrondingenwet,
5°. Wet bescherming Antarctica,
6°. Wet bodembescherming,
7°. Wet geluidhinder,
8°. Wet inzake de luchtverontreiniging,
9°. Wet milieubeheer,
10°. Wet natuurbescherming,
11°. Wet ruimtelijke ordening,
12°. Woningwet,
voor zover bij of krachtens die wetten is bepaald dat hoofdstuk 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is,
c. de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden,
d. artikel 92a en artikel 120 van de Woningwet, voor zover dit laatstgenoemde artikel gaat om regels die voortvloeien uit richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen van de Woningwet,
e. het bepaalde bij of krachtens de als gevolg van deze wet vervallen gedeelten van:
1°. de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,
2°. de Spoorwegwet,
3°. de Wet lokaal spoor,
4°. de Wet luchtvaart,
5°. de Mijnbouwwet,
f. een gedoogplicht bij of krachtens:
1°. de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900,
2°. artikel 7, eerste lid, onder b, van de Drinkwaterwet,
3°. artikel 20, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998,
4°. artikel 39a van de Gaswet,
5°. artikel 38 van de Warmtewet,
6°. artikel 23, eerste lid, van de Uitvoeringswet Nederlands-Duits Grensverdrag.
1. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 18.1 van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor de inwerkingtreding van die afdeling een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:
a. de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd,
b. de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen, of
c. als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:
1°. de last volledig is uitgevoerd,
2°. de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of
3°. de last is opgeheven.
2. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.
1. De landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, blijft tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in stand om de ingediende aanvragen, bedoeld in artikel 4.3, te kunnen verwerken.
2. Het oude recht blijft tot dat tijdstip op die voorziening van toepassing.
1. De landelijke voorziening, die krachtens de Wet ruimtelijke ordening is ingesteld, blijft tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in stand om de daarin opgenomen visies, plannen, besluiten en verordeningen:
a. te raadplegen,
b. te wijzigen op grond van artikel 4.4 of 4.6, tweede lid,
c. voor zover daarin regels voor een locatie zijn opgenomen, gedeeltelijk te laten vervallen op grond van artikel 22.6, tweede lid, van de Omgevingswet, en
d. beschikbaar en toegankelijk te houden via www.ruimtelijkeplannen.nl en het unieke identificatienummer.
2. Het oude recht blijft tot dat tijdstip op die voorziening van toepassing.
1. Een erkenning van het openbaar belang van een openbaar werk als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht die onherroepelijk is, geldt als grondslag voor het opleggen van een gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10.21, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. Een bevel tot verplaatsing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht dat onherroepelijk is, geldt als een wijziging van de gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10.23, eerste lid, van de Omgevingswet.
3. Een gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht die onherroepelijk is, geldt als een gedoogplicht als bedoeld in artikel 10.24 van de Omgevingswet.
4. Een gedoogplicht als bedoeld in artikel 11 van de Belemmeringenwet Privaatrecht die onherroepelijk is, geldt als een gedoogplichtbeschikking als bedoeld in artikel 10.20 van de Omgevingswet.
1. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 10.3 van de Omgevingswet mededeling is gedaan en kennis is gegeven van de terinzagelegging in overeenstemming met artikel 2, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht, blijft het oude recht van toepassing tot een besluit als bedoeld in artikel 1, 2, vijfde lid, of 3, tweede lid, van die wet onherroepelijk is.
2. Afdeling 4.1 is in dat geval niet van toepassing.
1. Als de in artikel 2.3, zevende lid, van de Crisis- en herstelwet bedoelde termijn van tien jaar is verstreken en op dat moment niet wordt voldaan aan een wettelijk voorschrift gesteld bij of krachtens een in artikel 23.3, eerste lid, van de Omgevingswet genoemde wet:
a. neemt degene die het experiment uitvoert de nodige maatregelen om zo spoedig mogelijk alsnog aan dat voorschrift te voldoen, en
b. kan het college van burgemeester en wethouders een aanwijzing geven tot het treffen van maatregelen als bedoeld onder a.
2. Als de te nemen maatregelen niet toereikend zijn, kan Onze Minister besluiten om het experiment te beëindigen. Aan dat besluit kunnen voorschriften worden verbonden.
Op een provinciaal inpassingsplan als bedoeld in artikel 2.3a van de Crisis- en herstelwet zijn de artikelen 4.28, 4.104 en 4.105 van overeenkomstige toepassing.
Experimenten die op grond van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet zijn aangewezen en waarvan de tijdsduur niet is verstreken, berusten na de inwerkingtreding van de Omgevingswet op artikel 23.3 van de Omgevingswet.
Een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, of 2.10a van de Crisis- en herstelwet dat onherroepelijk is, geldt als een omgevingsvergunning voor een tot het project behorende activiteit als bedoeld in afdeling 5.1 van de Omgevingswet.
1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor de aanleg of uitbreiding van een installatie als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, voor de uitbreiding van een installatie als bedoeld in het tweede lid van dat artikel of voor de uitbreiding van het net, bedoeld in artikel 20a, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 ter voorbereiding van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening een voorbereidingsbesluit is bekendgemaakt, kan voor die aanleg of uitbreiding binnen een periode van een jaar en zes maanden na die inwerkingtreding een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden bekendgemaakt.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor de aanleg of uitbreiding van een installatie als bedoeld in artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 ter voorbereiding van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening een voorbereidingsbesluit is bekendgemaakt, kan voor die aanleg of uitbreiding binnen een periode van een jaar en zes maanden na die inwerkingtreding een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden bekendgemaakt.
Tot het moment van inschrijving in het rijksmonumentenregister, bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet, of tot het moment dat vaststaat dat het monument of archeologisch monument niet in dit register wordt ingeschreven, wordt voor de toepassing van de Omgevingswet onder voorbeschermd rijksmonument ook verstaan een monument of archeologisch monument waarop artikel 9.3, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet van toepassing is.
Als het besluit op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, niet onherroepelijk is, blijft het oude recht met uitzondering van artikel 17, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt, als de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van afdeling 5.1 van de Omgevingswet.
1. Een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, geldt als een instructie als bedoeld in artikel 2.34, derde lid, van de Omgevingswet, waardoor in het omgevingsplan blijvend wordt voorzien in een beschermingsregime voor het stads- of dorpsgezicht dat is omschreven in die aanwijzing.
2. Tot het omgevingsplan onherroepelijk voorziet in:
a. een verbod op het slopen van in ieder geval de bouwwerken van een stads- of dorpsgezicht die maken dat de groep van onroerende zaken van algemeen belang is wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en
b. op de karakteristieken van het beschermde stads- of dorpsgezicht afgestemde beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit,
is voor het slopen een vergunning vereist voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet en is de weigeringsgrond, bedoeld in artikel 2.16 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, van overeenkomstige toepassing.
3. Als een aanwijzing of intrekking als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, niet van kracht is, blijft het oude recht van toepassing als voor de inwerkingtreding van afdeling 2.5 van de Omgevingswet een voorstel als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, is verzonden.
1. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 19.2 van de Omgevingswet voorschriften zijn gegeven of is gelast dat een werk voor bepaalde of onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk wordt stilgelegd als bedoeld in artikel 56 van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, blijft het oude recht van toepassing.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade is veroorzaakt door een maatregel als bedoeld in artikel 56 of 57 van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, blijft het oude recht van toepassing.
3. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een rechtsvordering tot vergoeding van schade op grond van artikel 59 van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, is ingediend, blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, en bij toewijzing van die vordering, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor de aanleg of uitbreiding van een net of installatie als bedoeld in artikel 39b, eerste lid, van de Gaswet ter voorbereiding van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening een voorbereidingsbesluit is bekendgemaakt, kan voor die aanleg of uitbreiding binnen een periode van een jaar en zes maanden na die inwerkingtreding een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden bekendgemaakt.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerpbesluit als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Interimwet stad-en-milieubenadering ter inzage is gelegd en een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd, blijft het oude recht van toepassing tot het besluit, bedoeld in artikel 2 of 3 van die wet, onherroepelijk wordt.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor de aanleg of uitbreiding van een mijnbouwwerk of pijpleiding als bedoeld in artikel 141a, eerste of vierde lid, van de Mijnbouwwet ter voorbereiding van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening een voorbereidingsbesluit is bekendgemaakt, kan voor die aanleg of uitbreiding binnen een periode van een jaar en zes maanden na die inwerkingtreding een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden bekendgemaakt.
Het bepaalde bij of krachtens artikel 21f van de Ontgrondingenwet over de heffing blijft van toepassing op belastbare feiten als bedoeld in dat artikel die zich voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben voorgedaan.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 27 van de Ontgrondingenwet, blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop:
a. het besluit tot oplegging van een verplichting tot vergoeding van die kosten of het besluit tot invordering van die kosten onherroepelijk wordt, of
b. de verschuldigde kosten volledig zijn betaald.
Een startbeslissing als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tracéwet waarvan kennis is gegeven, geldt als een voornemen als bedoeld in artikel 5.47, eerste lid, van de Omgevingswet. De artikelen 5.47, derde en vierde lid, en 5.48, tweede en derde lid, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing.
1. Een ontwerp van een structuurvisie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Tracéwet waarvan kennis is gegeven, geldt als een ontwerp van een voorkeursbeslissing als bedoeld in artikel 5.49 van de Omgevingswet.
2. Een structuurvisie als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Tracéwet waarvan kennis is gegeven, geldt als een voorkeursbeslissing als bedoeld in artikel 5.49 van de Omgevingswet.
1. Als voor de inwerkingtreding van afdeling 5.2 van de Omgevingswet een ontwerptracébesluit ter inzage is gelegd, blijft het oude recht van toepassing tot het tracébesluit onherroepelijk wordt.
2. Als het tracébesluit wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van afdeling 5.2 van de Omgevingswet, hoeft geen toepassing te worden gegeven aan artikelen 10, eerste lid, onder f, van de Tracéwet.
1. Artikel 4.44 is van overeenkomstige toepassing op door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij ministeriële regeling aan te wijzen projecten waarvan van de beslissing als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tracéwet voor de inwerkingtreding van afdeling 5.2 van de Omgevingswet kennis is gegeven en waarvan de verkenning in een vergevorderd stadium is, als voor het project binnen een jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerptracébesluit ter inzage is gelegd.
2. Artikel 4.44 is van overeenkomstige toepassing op door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij ministeriële regeling aan te wijzen projecten die op grond van artikel III, tweede lid, van de Wet van 1 december 2011 tot wijziging van de Tracéwet met het oog op de versnelling en verbetering van besluitvorming over infrastructurele projecten (Stb. 2011, 595) zijn aangewezen en waarvan de verkenning in een vergevorderd stadium is, als voor het project binnen een jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerptracébesluit ter inzage is gelegd.
3. Voor de op grond van het tweede lid aangewezen projecten kan na het in dat lid bedoelde tijdstip een ontwerp van een projectbesluit ter inzage worden gelegd. De artikelen 5.47 tot en met 5.49 van de Omgevingswet zijn niet van toepassing.
Op de tracébesluiten voor de Blankenburgverbinding en de ViA15, bedoeld in artikel 3 van de Wet tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15, die onherroepelijk zijn, blijft die wet van toepassing voor zover de besluiten betrekking hebben op tolheffing.
1. Een tracébesluit geldt als een projectbesluit waarin uitdrukkelijk is bepaald dat het geldt als:
a. een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, voor zover het in strijd is met het omgevingsplan,
b. een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, voor zover voor de uitvoering van werken of werkzaamheden op grond van het omgevingsplan een omgevingsvergunning kan worden verleend,
c. een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover ter uitvoering van het besluit handelingen worden verricht waarvoor krachtens dat artikel een verkeersbesluit is vereist.
2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit betrekking heeft op het gebied dat is begrepen in een tracébesluit wordt de omgevingsvergunning geweigerd als de activiteit in strijd is met het projectbesluit, bedoeld in het eerste lid.
1. Als handelingen waarop het tracébesluit betrekking heeft de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Wet natuurbescherming kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor dat gebied, geldt het tracébesluit als een projectbesluit dat geldt als een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
2. Het eerste lid is niet van toepassing als ten aanzien van het project of de andere handeling waarop het tracébesluit betrekking heeft, is voldaan aan artikel 2.9, eerste, tweede, derde of vijfde lid, van de Wet natuurbescherming.
1. Voor het gebied dat is begrepen in een tracébesluit geldt het tracébesluit als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. In afwijking van artikel 4.14, vierde lid, van de Omgevingswet vervallen de voorbeschermingsregels in het omgevingsplan op het tijdstip waarop een omgevingsplan in overeenstemming met het tracébesluit van kracht is geworden.
1. In afwijking van artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet, wordt het omgevingsplan, nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden, met het tracébesluit in overeenstemming gebracht uiterlijk op het in artikel 22.5 van de Omgevingswet bedoelde tijdstip, of uiterlijk vijf jaar na het onherroepelijk worden van het tracébesluit, als het tracébesluit korter dan vijf jaar voor bedoeld tijdstip onherroepelijk is geworden. Artikel 2.8 van de Omgevingswet is van toepassing.
2. Voor zover een ontwerp van een omgevingsplan zijn grondslag vindt in het tracébesluit kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpplan.
3. Zolang het omgevingsplan nog niet in overeenstemming is met het tracébesluit verleent het college van burgemeester en wethouders aan degenen die inzage verlangen in dat plan ook inzage in het tracébesluit.
Op de coördinatie van besluiten ter uitvoering van een tracébesluit is artikel 16.7 van de Omgevingswet van toepassing, tenzij het gaat om besluiten waarvoor al toepassing is gegeven aan artikel 20 van de Tracéwet. Artikel 16.87, derde lid, van de Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing.
Een leidraad als bedoeld in artikel 2.6 van de Waterwet die van kracht is, geldt als een leidraad als bedoeld in artikel 2.19, tweede lid, onder d, van de Omgevingswet.
Een kaart als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Waterwet die van kracht is, geldt als een kaart als bedoeld in artikel 20.17, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet.
1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.12 van de Waterwet die onherroepelijk is en waaraan nog niet uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing, geldt als een instructie aan het waterschapsbestuur als bedoeld in artikel 2.33, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet.
2. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.12 van de Waterwet die onherroepelijk is en die betrekking heeft op een projectplan vastgesteld in overeenstemming met paragraaf 5.2 van de Waterwet, en waaraan nog niet uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing, geldt als een instructie aan het dagelijks bestuur van een waterschap als bedoeld in artikel 2.33, tweede lid, onder c, van de Omgevingswet.
3. Als een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid niet onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet het waterschapsbestuur of het dagelijks bestuur van het waterschap van het voornemen tot het geven van de aanwijzing in kennis is gesteld.
1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.13 van de Waterwet die onherroepelijk is en waaraan nog niet uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing, geldt als een instructie aan het provinciebestuur of het waterschapsbestuur als bedoeld in artikel 2.34, derde lid, van de Omgevingswet.
2. Als een aanwijzing niet onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet het waterschapsbestuur of het provinciebestuur van het voornemen tot het geven van de aanwijzing in kennis is gesteld.
1. Een stroomgebiedbeheerplan als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onder a, van de Waterwet, dat strekt ter uitvoering van artikel 13 van de kaderrichtlijn water, en van kracht is, geldt als een stroomgebiedsbeheerplan voor het betreffende stroomgebiedsdistrict als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet.
2. Het deel van het nationale waterplan, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onder d, van de Waterwet, dat strekt ter uitvoering van de artikelen 7 en 8 van de richtlijn overstromingsrisico's, en van kracht is, geldt als een overstromingsrisicobeheerplan als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet.
3. Het deel van het nationale waterplan, bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onder b, van de Waterwet, dat strekt ter uitvoering van de artikelen 13 en 14 van de kaderrichtlijn mariene strategie, en van kracht is, geldt als een programma van maatregelen mariene strategie als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder c, van de Omgevingswet.
4. Het deel van het nationale waterplan, bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onder b, van de Waterwet, dat strekt ter uitvoering van artikel 4 van de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning, en van kracht is, geldt als een maritiem ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder d, van de Omgevingswet.
5. De delen van het nationale waterplan, bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet, die niet in de voorgaande leden zijn genoemd, die een uitwerking zijn van het te voeren waterbeleid en van kracht zijn, gelden als het nationaal waterprogramma, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder e, van de Omgevingswet.
6. Als een plan of een deel ervan als bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid niet van kracht is, blijft het oude recht daarop van toepassing als voor de inwerkingtreding van artikel 3.9 van de Omgevingswet een ontwerp daarvan ter inzage is gelegd.
1. Het deel van een regionaal waterplan als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Waterwet, dat een uitwerking is van het te voeren waterbeleid, en van kracht is, geldt als een regionaal waterprogramma als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van de Omgevingswet.
2. Als een regionaal waterplan niet van kracht is, blijft het oude recht van toepassing als voor de inwerkingtreding van artikel 3.8 van de Omgevingswet een ontwerp daarvan ter inzage is gelegd.
1. Een beheerplan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet dat betrekking heeft op regionale wateren, en van kracht is, geldt als een waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 3.7 van de Omgevingswet.
2. Een beheerplan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet dat betrekking heeft op rijkswateren, en van kracht is, geldt als een deel van het nationale waterprogramma als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder e, van de Omgevingswet.
3. Als een beheerplan niet van kracht is, blijft het oude recht van toepassing als voor de inwerkingtreding van artikel 3.7 respectievelijk 3.9 van de Omgevingswet een ontwerp daarvan ter inzage is gelegd.
Een legger als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, eerste zin, van de Waterwet die van kracht is, geldt, voor zover daarin niet de ligging van een beschermingszone is aangegeven, als een legger als bedoeld in artikel 2.39, eerste lid, van de Omgevingswet.
Een bij provinciale verordening gegeven vrijstelling van de verplichting tot vaststelling van een legger als bedoeld in artikel 5.1, derde lid, tweede zin, van de Waterwet die van kracht is, geldt tot de inwerkingtreding van een vrijstelling van de verplichting tot vaststelling van een legger voor deze waterstaatswerken als bedoeld in artikel 2.39, vierde lid, van de Omgevingswet of tot het tijdstip waarop blijkt dat daarvoor geen vrijstelling wordt verleend.
1. Een peilbesluit als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet van het waterschapsbestuur of het bevoegde bestuursorgaan van een ander openbaar lichaam, dat onherroepelijk is, geldt als een peilbesluit als bedoeld in artikel 2.41, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. Een peilbesluit als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, dat onherroepelijk is, geldt als een peilbesluit als bedoeld in artikel 2.41, tweede lid, van de Omgevingswet.
1. Een projectplan van een waterschap als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet dat onherroepelijk is, geldt voor zover de in het projectplan omschreven activiteit onder de Omgevingswet vergunningplichtig is, als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 van de Omgevingswet voor die activiteit.
2. Als een projectplan niet onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing als een ontwerp daarvan voor de inwerkingtreding van afdeling 5.1 van de Omgevingswet ter inzage is gelegd.
3. Als de voorbereiding van een projectplan dat wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangevangen, geen ontwerp van het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 5.47 en 5.48 van de Omgevingswet gestelde vereisten, kan een ontwerp van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet ter inzage worden gelegd.
4. Als de voorbereiding van een projectplan dat wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in een vergevorderd stadium is, geen ontwerp van het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan artikel 5.48, eerste lid, van de Omgevingswet, kan binnen een periode van een jaar en zes maanden na dat tijdstip een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden vastgesteld.
1. Een projectplan van het Rijk als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet dat onherroepelijk is, geldt voor zover de in het projectplan omschreven activiteit onder de Omgevingswet vergunningplichtig is, als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 2°, van de Omgevingswet voor die activiteit.
2. Als een projectplan niet onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing als een ontwerp daarvan voor de inwerkingtreding van afdeling 5.1 van de Omgevingswet ter inzage is gelegd.
3. Als de voorbereiding van een projectplan dat wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangevangen, geen ontwerp van het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 5.47 en 5.48 van de Omgevingswet gestelde vereisten, kan een ontwerp van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet ter inzage worden gelegd.
4. Als de voorbereiding van een projectplan dat wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in een vergevorderd stadium is, geen ontwerp van het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan artikel 5.48, eerste lid, van de Omgevingswet, kan binnen een periode van een jaar en zes maanden na dat tijdstip een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden vastgesteld.
1. Een projectplan van een waterschap als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet, waarop de procedure van paragraaf 5.2 van die wet van toepassing is, en dat onherroepelijk is, geldt voor zover de in het projectplan omschreven activiteit onder de Omgevingswet vergunningplichtig is, ook als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 van de Omgevingswet voor die activiteit. In dat geval blijven de artikelen 5.8 tot en met 5.14 van de Waterwet gelden tot de activiteit, genoemd in de omgevingsvergunning, ten uitvoer is gelegd.
2. Als een projectplan niet onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing als het ontwerp daarvan voor de inwerkingtreding van afdeling 5.2 van de Omgevingswet ter inzage is gelegd.
3. Als de voorbereiding van een projectplan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangevangen, geen ontwerp van het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 5.47 en 5.48 van de Omgevingswet gestelde vereisten, kan een ontwerp van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet ter inzage worden gelegd.
4. Als de voorbereiding van een projectplan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in een vergevorderd stadium is, geen ontwerp van het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan artikel 5.48, eerste lid, van de Omgevingswet, kan binnen een periode van een jaar en zes maanden na dat tijdstip een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden vastgesteld.
1. Een projectplan van het Rijk als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet, waarop de procedure van paragraaf 5.2 van die wet van toepassing is, en dat onherroepelijk is, geldt voor zover de in het projectplan omschreven activiteit onder de Omgevingswet vergunningplichtig is, als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, onder 2°, van de Omgevingswet voor die activiteit. In dat geval blijven de artikelen 5.8 tot en met 5.14 van de Waterwet gelden tot de activiteit, genoemd in de omgevingsvergunning, ten uitvoer is gelegd.
2. Als een projectplan niet onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing als het ontwerp daarvan voor de inwerkingtreding van afdeling 5.2 van de Omgevingswet ter inzage is gelegd.
3. Als de voorbereiding van een projectplan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangevangen, geen ontwerp van het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 5.47 en 5.48 van de Omgevingswet gestelde vereisten, kan een ontwerp van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet ter inzage worden gelegd.
4. Als de voorbereiding van een projectplan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in een vergevorderd stadium is, geen ontwerp van het projectplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan artikel 5.48, eerste lid, van de Omgevingswet, kan binnen een periode van een jaar en zes maanden na dat tijdstip een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden vastgesteld.
1. Een maatregel als bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, van de Waterwet die van kracht is en die nog niet volledig ten uitvoer is gelegd, geldt als een maatregel als bedoeld in artikel 19.4, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. Een bevel als bedoeld in artikel 5.16 van de Waterwet dat van kracht is en dat nog niet volledig is opgevolgd, geldt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 19.4, tweede lid, van de Omgevingswet.
3. Een maatregel of voorziening als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, van de Waterwet die van kracht is en die nog niet volledig ten uitvoer is gelegd, geldt als een maatregel als bedoeld in artikel 19.4, eerste lid, van de Omgevingswet.
1. Een calamiteitenplan als bedoeld in artikel 5.29 van de Waterwet, dat van kracht is, geldt als een calamiteitenplan als bedoeld in artikel 19.14 van de Omgevingswet.
2. Als een ontwerp van een calamiteitenplan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor commentaar is gezonden aan de besturen van de veiligheidsregio als bedoeld in artikel 5.29, derde lid, van de Waterwet, blijft het oude recht van toepassing tot het calamiteitenplan van kracht wordt.
1. Een maatregel als bedoeld in artikel 5.30 van de Waterwet die van kracht is en die nog niet volledig ten uitvoer is gelegd, geldt als een maatregel als bedoeld in artikel 19.15 van de Omgevingswet.
2. Een melding als bedoeld in artikel 5.30, tweede of derde lid, van de Waterwet die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gedaan, geldt als een melding als bedoeld in artikel 19.15, tweede lid, van de Omgevingswet.
1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.12 van de Waterwet die met toepassing van artikel 5.31, eerste lid, van die wet, aan het bestuur van een waterschap is gegeven en onherroepelijk is, en waaraan nog niet uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing, geldt als een instructie aan het waterschapsbestuur als bedoeld in artikel 19.16, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. Een aanwijzing van de commissaris van de Koning in de provincie als bedoeld in artikel 3.12 van de Waterwet die met toepassing van artikel 5.31, tweede lid, van die wet, aan het bestuur van een waterschap is gegeven en onherroepelijk is, en waaraan nog niet uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing, geldt als een instructie aan het waterschapsbestuur als bedoeld in artikel 19.16, tweede lid, van de Omgevingswet.
3. Als een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid niet onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing tot zij onherroepelijk wordt als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet het bestuur van het waterschap van het voornemen tot het geven van de aanwijzing in kennis is gesteld.
1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.13 van de Waterwet die met toepassing van artikel 5.31, derde lid, van die wet aan gedeputeerde staten in de provincie is gegeven en onherroepelijk is, en waaraan nog niet uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing, geldt als een instructie aan het provinciebestuur als bedoeld in 2.34, derde lid, van de Omgevingswet.
2. Als een aanwijzing niet onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing tot zij onherroepelijk wordt als voor de inwerkingtreding van paragraaf 2.5.2 van de Omgevingswet gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning in de provincie van het voornemen tot het geven van de aanwijzing in kennis zijn of is gesteld.
1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.13 van de Waterwet die met toepassing van artikel 5.31, vierde lid, van die wet aan het bestuur van een waterschap is gegeven en onherroepelijk is, en waaraan nog niet uitvoering is gegeven op de wijze aangegeven in die aanwijzing, geldt als een instructie aan het waterschapsbestuur als bedoeld in artikel 19.16, vierde lid, van de Omgevingswet.
2. Als een aanwijzing niet onherroepelijk is, blijft het oude recht daarop van toepassing tot zij onherroepelijk wordt als voor de inwerkingtreding van afdeling 19.4 van de Omgevingswet het bestuur van het waterschap van het voornemen tot het geven van de aanwijzing in kennis is gesteld.
1. Een verbod als bedoeld in artikel 6.10, eerste lid, van de Waterwet dat onherroepelijk is, geldt als een verbod als bedoeld in artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. Een beperking als bedoeld in artikel 6.10, eerste lid, van de Waterwet die onherroepelijk is, geldt als een beperking als bedoeld in artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingswet.
1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een vergunning of tot wijziging van een vergunning is ingediend waarop artikel 6.27, eerste lid, van de Waterwet van toepassing is en de aanvraag voor de betrokken andere benodigde vergunning, bedoeld in die bepaling, binnen zes weken na de indiening van de eerstbedoelde aanvraag, maar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend, is op beide aanvragen de Omgevingswet van toepassing.
2. Artikel 4.3 is in dat geval niet van toepassing op de eerstbedoelde aanvraag.
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7.7 en 7.8, tweede lid en derde lid, tweede zin, van de Waterwet, blijft van toepassing op de belastingtijdvakken die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn aangevangen.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 7.17, tweede lid, van de Waterwet, blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop:
a. het besluit tot oplegging van een verplichting tot vergoeding van die kosten of het besluit tot invordering van die kosten onherroepelijk wordt, of
b. de verschuldigde kosten volledig zijn betaald.
1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade aan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 7.18 van de Waterwet is ontstaan, blijft het oude recht van toepassing.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een vordering:
a. op grond van artikel 7.18, tweede lid, van de Waterwet is ingediend, blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en, bij toewijzing van die vordering, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
b. op grond van artikel 7.18, derde lid, van de Waterwet is ingediend, blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en, bij toewijzing van die vordering:
1°. de eigendom van de onroerende zaak is overgenomen, en
2°. de overnemingssom volledig is betaald.
3. Als het tijdstip waarop de schade aan een onroerende zaak is ontstaan niet of niet binnen een redelijke termijn kan worden vastgesteld, is op de vordering op grond van artikel 7.18, tweede of derde lid, van de Waterwet, de Omgevingswet van toepassing.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet schade aan waterstaatswerken als bedoeld in artikel 7.21, eerste lid, van de Waterwet is ontstaan, blijft het oude recht van toepassing op het verhalen van de kosten voor die schade.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 7.22 van de Waterwet is ontstaan en een vordering daarvoor is ingesteld, blijft het oude recht van toepassing op het verhalen van de kosten van die verontreiniging of aantasting.
1. Op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn de artikelen 2.5, vijfde, zesde en achtste lid, en 6.3 van die wet niet van toepassing, als die aanvraag voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend en de beschikking op die aanvraag nog niet onherroepelijk is.
2. Een beschikking waarbij voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet positief en onherroepelijk is beslist op de aanvraag met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht treedt in werking als op dat tijdstip geen aanvraag is ingediend voor de beschikking met betrekking tot de tweede fase, en geldt die beschikking met betrekking tot de eerste fase als een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit voor zover voor die activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.1 van de Omgevingswet is vereist.
3. Als de aanvraag met betrekking tot de tweede fase van een omgevingsvergunning voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend en een beschikking op die aanvraag nog niet onherroepelijk is, blijft het oude recht van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag met betrekking tot de tweede fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
4. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, blijft het oude recht van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van een beschikking tot intrekking als bedoeld in artikel 2.5, vijfde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.
Een melding dat een omgevingsvergunning gaat gelden voor een ander dan de aanvrager of vergunninghouder als bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt als een verstrekking van informatie als bedoeld in artikel 5.37, tweede lid, van de Omgevingswet.
1. Als voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanhoudingsplicht is ontstaan op grond van artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen bestemmingsplan of inpassingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd, duurt die aanhoudingsplicht totdat:
a. voor een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103, tweede lid: de termijn, bedoeld in artikel 4.14, vierde lid, van de Omgevingswet is verstreken,
b. voor een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103, derde of vierde lid, of 4.104, tweede lid: de termijn, bedoeld in artikel 4.16, vijfde lid, van de Omgevingswet is verstreken,
c. voor een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.104a, tweede lid: de termijn, bedoeld in de tweede zin van dat artikellid, is verstreken,
d. voor een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht: het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht in werking is getreden.
2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, is artikel 4.3 als het gaat om de regeling van de duur van de aanhoudingsplicht in artikel 3.3, tweede lid, aanhef en onder a, en vijfde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en in artikel 8.9, tweede lid, van de Wet luchtvaart niet van toepassing.
1. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een omgevingsvergunning of tot wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning is ingediend als bedoeld in artikel 3.16 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de aanvraag om verlening of wijziging van de vergunning krachtens artikel 6.2 van de Waterwet is ingediend binnen de in artikel 3.18, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde termijn van zes weken na de indiening van de eerstbedoelde aanvraag, maar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is op beide aanvragen de Omgevingswet van toepassing.
2. Artikel 4.3 is in dat geval niet van toepassing op de eerstbedoelde aanvraag.
1. Een verbod als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, dat onherroepelijk is, geldt als een verbod als bedoeld in artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingswet.
2. Een beperking als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken die onherroepelijk is, geldt als een beperking als bedoeld in artikel 2.40, eerste lid, van de Omgevingswet.
1. Een zwemverbod voor een zwemgelegenheid als bedoeld in artikel 10b, vijfde lid, of artikel 11, eerste, tweede of derde lid, van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden dat onherroepelijk is, geldt als een zwemverbod als bedoeld in artikel 2.38 van de Omgevingswet.
2. Een negatief zwemadvies voor een zwemgelegenheid als bedoeld in artikel 10b, vijfde lid, of artikel 11, eerste, tweede of derde lid, van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden dat onherroepelijk is, geldt als een negatief zwemadvies als bedoeld in artikel 2.38 van de Omgevingswet.
Een ruimtelijk profiel voor een lokale spoorweg als bedoeld in artikel 12, zesde lid, van de Wet lokaal spoor, dat is vastgesteld door het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 en van kracht is, geldt als een aanwijzing van het beperkingengebied voor die lokale spoorweg als bedoeld in artikel 12 van de Wet lokaal spoor.
1. Een geluidbelastingkaart als bedoeld in artikel 8a.45, eerste en tweede lid, van de Wet luchtvaart geldt als een geluidbelastingkaart als bedoeld in artikel 20.17, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een verzoek als bedoeld in artikel 8a.46, eerste lid, van de Wet luchtvaart is ontvangen, blijft het oude recht van toepassing.
1. Een actieplan als bedoeld in artikel 8a.48 van de Wet luchtvaart geldt als een actieplan als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder b, onder 3°, van de Omgevingswet.
2. Als een actieplan niet van kracht is, blijft het oude recht van toepassing als voor de inwerkingtreding van afdeling 3.2 van de Omgevingswet een ontwerpbesluit daarvoor ter inzage is gelegd.
1. Een actieplan als bedoeld in artikel 8a.48 dat met toepassing van artikel 8a.49 van de Wet luchtvaart is vastgesteld, geldt als een actieplan als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Omgevingswet.
2. Als een actieplan niet van kracht is, blijft het oude recht van toepassing als voor de inwerkingtreding van afdeling 3.2 van de Omgevingswet een ontwerpbesluit daarvoor ter inzage is gelegd.
Een luchthavengebied en een beperkingengebied dat is vastgesteld op grond van artikel 8.5 van de Wet luchtvaart geldt als een gebied als bedoeld in artikel 8.15 van de Wet luchtvaart.
De voorbereidingsprocedures, bedoeld in de artikelen 8.13, 8.24, 8.47, vierde lid, 8.48, 8.71 en 10.18 van de Wet luchtvaart, zijn niet van toepassing op de wijziging van een luchthavenverkeerbesluit of op de wijziging van een luchthavenbesluit die alleen strekt tot aanpassing van dat besluit aan het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.
1. Als een besluit als bedoeld in artikel 43, eerste lid, 47, tweede lid, 48, eerste lid, of 51, eerste of tweede lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging voor de inwerkingtreding van afdeling 19.3 van de Omgevingswet onherroepelijk is, blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop het besluit is ingetrokken of is komen te vervallen.
2. Als een verzoek als bedoeld in artikel 44, 49 of 84 van de Wet inzake de luchtverontreiniging of een verzoek om advies als bedoeld in artikel 45, eerste lid, of 50, eerste lid, van die wet is ingediend voor de inwerkingtreding van afdeling 19.3 van de Omgevingswet, blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop het besluit is ingetrokken of is komen te vervallen.
Een gemeentelijk rioleringsplan als bedoeld in artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer blijft van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt.
Een mededeling als bedoeld in artikel 7.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt als een mededeling als bedoeld in artikel 16.45, eerste lid, van de Omgevingswet.
1. Een mer-beoordelingsbesluit als bedoeld in artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer waarvan kennis is gegeven op grond van artikel 7.17, vijfde lid, van die wet geldt als een beoordeling als bedoeld in artikel 16.43, tweede lid, van de Omgevingswet.
2. Een mer-beoordelingsbesluit als bedoeld in artikel 7.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer waarvan kennis is gegeven op grond van artikel 7.19, vierde lid, van die wet geldt als een beoordeling als bedoeld in artikel 16.43, tweede lid, van de Omgevingswet.
1. Een ontheffing als bedoeld in artikel 7.4 of 7.5 van de Wet milieubeheer die onherroepelijk is, geldt als een ontheffing als bedoeld in artikel 16.44 van de Omgevingswet.
2. Als een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 7.4 of 7.5 van de Wet milieubeheer voor inwerkingtreding van artikel 16.44 van de Omgevingswet is ingediend, blijft het oude recht van toepassing tot de beslissing op het verzoek onherroepelijk is.
Een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 11.6 van de Wet milieubeheer geldt als een geluidbelastingkaart als bedoeld in artikel 20.17, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
1. Een actieplan als bedoeld in artikel 11.11 van de Wet milieubeheer geldt als een actieplan als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.
2. Een actieplan als bedoeld in artikel 11.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt als een actieplan als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van de Omgevingswet.
3. Een actieplan als bedoeld in artikel 11.12, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt als een actieplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Omgevingswet.
Een besluit als bedoeld in artikel 17.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer dat onherroepelijk is, geldt als een beschikking als bedoeld in artikel 19.5, tweede lid, van de Omgevingswet.
Een gemeentelijk plan met maatregelen:
a. dat is gericht op het bereiken van een in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, opgenomen grenswaarde op een bij dat plan aangewezen locatie,
b. dat de gegevens, bedoeld in bijlage XV, deel A, bij Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEU 2008, L 152) bevat, en
c. dat na de inwerkingtreding van artikel 3.10, eerste lid, van de Omgevingswet van kracht is, geldt als een programma als bedoeld in dat lid.
Nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder d, van de Wet ruimtelijke ordening die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht zijn, gelden als maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de Omgevingswet.
1. Als het ontwerp van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening waarvoor op grond van artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening of artikel 4.2, derde lid, of 4.4, derde lid van die wet, in samenhang met artikel 3.7 van die wet, een voorbereidingsbesluit is genomen, voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft op dat voorbereidingsbesluit het oude recht van toepassing tot het plan van kracht is.
2. Als het ontwerp van een bestemmingsplan niet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt een voorbereidingsbesluit dat op grond van artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld door de gemeenteraad als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, van de Omgevingswet. In dat geval loopt de termijn, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, vanaf de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
3. Als het ontwerp van een bestemmingsplan niet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt een voorbereidingsbesluit dat op grond van artikel 4.2, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld door gedeputeerde staten als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, van de Omgevingswet. In dat geval loopt de termijn, bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, af op het moment dat het omgevingsplan in werking treedt of is vernietigd.
4. Als het ontwerp van een bestemmingsplan niet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt een voorbereidingsbesluit dat op grond van artikel 4.4, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld door Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.16, tweede lid, van de Omgevingswet. In dat geval loopt de termijn, bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, af op het moment dat het omgevingsplan in werking treedt of is vernietigd.
1. Als het ontwerp van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, respectievelijk in artikel 3.28, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening waarvoor op grond van artikel 3.26, tweede lid, respectievelijk 3.28, tweede lid, van die wet, in samenhang met artikel 3.7 van die wet, een voorbereidingsbesluit is genomen, voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft op dat voorbereidingsbesluit het oude recht van toepassing tot het plan van kracht is.
2. Als het ontwerp van een inpassingsplan niet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt dat voorbereidingsbesluit als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.16, eerste respectievelijk tweede lid, van de Omgevingswet. In dat geval loopt de termijn, bedoeld in het vijfde lid van dat artikel, vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
1. Voor zover voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet het luchthavenindelingbesluit, bedoeld in artikel 8.4 van de Wet luchtvaart, een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.43, eerste lid, 8.70, eerste lid, of 10.15, eerste lid, van die wet, of een besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven als bedoeld in artikel 8a.54, eerste of tweede lid, van die wet geldt als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening en het ontwerp van het bestemmingsplan dat voorziet in het in overeenstemming brengen van dat plan met het luchthavenindelingbesluit, het luchthavenbesluit of het besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft op dat voorbereidingsbesluit het oude recht van toepassing tot het plan van kracht is.
2. Als het ontwerp van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, niet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt het luchthavenindelingbesluit, het luchthavenbesluit of het besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven, bedoeld in dat lid, als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.16, tweede lid, van de Omgevingswet respectievelijk als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, van die wet als het gaat om een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.43, eerste lid, van de Wet luchtvaart. In afwijking van artikel 4.16, vijfde lid, van de Omgevingswet eindigt de gelding als voorbereidingsbesluit alleen op het tijdstip waarop het overeenkomstig het luchthavenindelingbesluit, het luchthavenbesluit of het besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven gewijzigde omgevingsplan in werking treedt of is vernietigd.
1. In het omgevingsplan worden door de gemeenteraad en het dagelijks bestuur van het waterschap geen regels gesteld die in strijd zijn met het inpassingsplan, bedoeld in artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een instructieregel als bedoeld in artikel 2.22 of 2.24 van de Omgevingswet of een instructie als bedoeld in artikel 2.33 of 2.34 van de Omgevingswet het stellen van dergelijke regels vergt.
3. Het eerste lid is van toepassing tot tien jaar na de vaststelling van het inpassingsplan, of korter, als in het inpassingsplan een termijn is gesteld als bedoeld in artikel 3.26, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
1. In het omgevingsplan worden door de gemeenteraad, het dagelijks bestuur van het waterschap en gedeputeerde staten geen regels gesteld die in strijd zijn met het inpassingsplan, bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een instructieregel als bedoeld in artikel 2.22 van de Omgevingswet of een instructie als bedoeld in artikel 2.33 van de Omgevingswet het stellen van dergelijke regels vergt.
3. Het eerste lid is van toepassing tot tien jaar na de vaststelling van het inpassingsplan, of korter, als in het inpassingsplan een termijn is gesteld als bedoeld in artikel 3.28, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
4. Bepalingen van een omgevingsverordening blijven buiten toepassing voor zover ze in strijd zijn met het inpassingsplan.
1. Als de voorbereiding van een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangevangen, geen ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan de bij of krachtens de artikelen 5.47 en 5.48 van de Omgevingswet gestelde vereisten, kan een ontwerp van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet ter inzage worden gelegd.
2. Als de voorbereiding van een inpassingsplan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in een vergevorderd stadium is, geen ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd en is voldaan aan artikel 5.48, eerste lid, van de Omgevingswet, kan binnen een periode van een jaar en zes maanden na dat tijdstip een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, eerste lid, van de Omgevingswet worden vastgesteld.
Een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a van de Wet ruimtelijke ordening van bij de verordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van die wet gestelde regels die door gedeputeerde staten is verleend, geldt als een ontheffing als bedoeld in artikel 2.32, eerste lid, van de Omgevingswet, voor zover de inhoud van die regels is overgenomen in de omgevingsverordening, bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet, en van die regels in de omgevingsverordening met toepassing van artikel 2.32, vierde lid, van de Omgevingswet ontheffing kan worden verleend.
Een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet ruimtelijke ordening die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht is en ter uitvoering waarvan op de dag van inwerkingtreding van die wet nog geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, geldt als een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de Omgevingswet.
Een ontheffing als bedoeld in artikel 4.3a, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening van de bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van die wet, gestelde regels die door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat of door Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, is verleend, geldt als een ontheffing als bedoeld in artikel 2.32, tweede lid, van de Omgevingswet, voor zover de inhoud van die regels is overgenomen in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.24 van de Omgevingswet en van die regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, of in de omgevingsverordening, bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet, ontheffing kan worden verleend.
1. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht is en ter uitvoering waarvan nog geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, geldt als een instructie als bedoeld in artikel 2.34, eerste lid, en tweede lid, onder c, van de Omgevingswet.
2. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van kracht is en ter uitvoering waarvan nog geen ontwerpbesluit tot vaststelling of wijziging van een verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage is gelegd, geldt als een instructie als bedoeld in artikel 2.34, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de Omgevingswet.
Het oude recht blijft van toepassing op een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening als die voor de inwerkingtreding van artikel 12.4 van de Omgevingswet is gesloten.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet kosten zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6.8 of 6.9 van de Wet ruimtelijke ordening, blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop:
a. het besluit op het verzoek om vergoeding van die kosten, het besluit tot oplegging van een verplichting tot vergoeding van die kosten of het besluit tot invordering van die kosten onherroepelijk wordt, of
b. de verschuldigde kosten volledig zijn betaald.
1. Een welstandsnota als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet die van kracht is, geldt als een beleidsregel als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.
2. Als een ontwerp van een welstandsnota voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft het oude recht daarop van toepassing tot de welstandsnota is vastgesteld.
1. Als een bepaling, opgenomen in de wet, genoemd in artikel 3.1 of artikel 4.1, wordt vervangen door een bepaling in een algemene maatregel van bestuur, kan de overgangsbepaling die daarvoor nodig is, in een algemene maatregel van bestuur worden opgenomen.
2. Als in verband met de invoering van de Omgevingswet een wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling wordt ingetrokken waarin een overgangsrechtelijke bepaling is opgenomen, blijft die overgangsrechtelijke bepaling van toepassing tot die is uitgewerkt.
3. Als deze wet daarin niet voorziet of strikte toepassing van deze wet in specifieke situaties onredelijk is of leidt tot ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving, kunnen, zo nodig in afwijking van deze wet, bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regels worden vastgesteld voor een goede invoering van de Omgevingswet.
4. Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens het derde lid vastgestelde ministeriële regeling die afwijkt van deze wet, wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Als het voorstel wordt ingetrokken of een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken. Als het voorstel tot wet wordt verheven, wordt de ministeriële regeling ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
1. Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in verband met de invoering van de Omgevingswet zijn de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing.
2. De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van wettelijke voorschriften waarin is bepaald dat:
a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,
b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,
c. de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd,
d. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere Minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
e. door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, en
f. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken.
3. Het tweede lid, onder a, is niet van toepassing op het vragen van advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 10.12, eerste en tweede lid, respectievelijk artikel 10.15, eerste lid, van de Wet luchtvaart.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken, artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
1. Na de inwerkingtreding van hoofdstuk 1 van:
a. deze wet,
b. de Aanvullingswet geluid Omgevingswet,
c. de Aanvullingswet bodem Omgevingswet,
d. de Aanvullingswet natuur Omgevingswet,
e. de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet,
kan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de nummering van een of meer hoofdstukken, afdelingen, paragrafen en artikelen van de Omgevingswet opnieuw vaststellen en brengt hij de aanhaling daarvan binnen die wet met de nieuwe nummering in overeenstemming.
2. Als toepassing is gegeven aan het eerste lid:
a. wordt de tekst van de Omgevingswet in het Staatsblad geplaatst,
b. brengt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aanhaling van de hoofdstukken, afdelingen, paragrafen en artikelen van de Omgevingswet in de overige hoofdstukken van de wetten, genoemd in het eerste lid, onder a tot en met e, met de nieuwe nummering in overeenstemming.
3. Als toepassing is gegeven aan het tweede lid, aanhef en onder b, wordt de tekst van de betrokken hoofdstukken in het Staatsblad geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Defensie,
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
De Minister van Justitie en Veiligheid,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34986-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.