Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34965 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 34965 nr. 3 |
Vastgesteld 3 september 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 13 juli 2018 inzake het fiche MFK-pakket: Verordeningen Toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (2021–2027) (Kamerstuk 34 965, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 augustus 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Vraag 1
Hoe waardeert u het feit dat het aandeel agrarische huishoudens dat onder de lage-inkomensgrens zit, de afgelopen jaren (2010–2016) bijna elk jaar is toegenomen, tot ruim 40% in 2016?
Het hoge aandeel agrarische huishoudens onder de lage-inkomensgrens is zorgelijk. Dit hoge aandeel onder de lage-inkomensgrens in 2016 gaat echter gepaard met het hoogste gemiddelde inkomen per huishouden in deze eeuw. Ondanks veel variatie is de algemene trend dat het boereninkomen afneemt ten opzichte van het gemiddelde over alle sectoren. Boeren kunnen tot op zekere hoogte zelf hun veerkracht en positie op de markt verbeteren door ervoor te kiezen om een onderscheidend product te produceren, het aanbod meer te differentiëren, te produceren in een kortere keten of zich in te dekken tegen bepaalde risico's. Maar niet alle ondernemingsrisico’s zijn altijd goed af te dekken. Het kabinet is zich ervan bewust dat de positie van de boer in de keten onder druk staat. Vandaar dat het kabinet maatregelen heeft aangekondigd om de marktpositie van boeren en tuinders te verstevigen (Kamerstuk 28 625, nr. 257). Voor een goede vergelijking van de welvaartspositie van agrarische ondernemers zou overigens ook de vermogenspositie kunnen worden betrokken, die met name van invloed is op de positie na pensionering.
Vraag 2
Wat betekenen de nieuwe Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)-voorstellen en de beperking van het budget voor het aandeel agrarische huishoudens dat onder de lage-inkomensgrens zit?
Het versterken van de positie van de boer in de keten is een thema in de hervormingen van het GLB. Een betere onderhandelingspositie zal boeren in staat stellen een hoger inkomen te verwerven. Bovendien moet het GLB samenwerking tussen landbouwers faciliteren, mogelijkheden bieden om risico’s af te dekken en bijdragen aan de crisisbestendigheid van de sector. Daarnaast zet het kabinet in op gerichte financiële steun voor maatschappelijke eisen die niet door de markt kunnen worden vergoed.
Vraag 3
Welk deel van het budget voor de eerste pijler zou u, gegeven de huidige voorstellen en de minimumvereisten voor directe betalingen, willen besteden aan prestatiegerichte betalingen (via eco-regelingen en/of overheveling naar pijler 2)?
Zoals in het regeerakkoord staat en in lijn met mijn brief van 15 maart jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 256) en het toegestuurde BNC-fiche (Kamerstuk 34 965, nr. 2) streeft het kabinet naar een GLB dat zich minder richt op inkomensondersteuning en meer op prestatiegerichte betalingen op het gebied van innovatie, duurzaamheid, voedselzekerheid en voedselveiligheid. In het door de Europese Commissie voorgestelde nieuwe beleidsmechanisme, waarop de GLB-verordeningen zijn gebaseerd, is er meer ruimte aan de lidstaten gelaten om op basis van een beoordeling van de behoeften met een SWOT1-analyse dergelijke keuzes, binnen bepaalde kaders, zelf te maken. Op basis van zo’n SWOT-analyse zal het kabinet zoeken naar de juiste balans in de verdeling van de middelen die recht doet aan de Nederlandse ambities voor het landbouwbeleid. Omdat de SWOT-analyse nog uitgevoerd moet worden, is het niet wenselijk om nu al budgetten voor specifieke doelstellingen te oormerken.
Vraag 4
Kunt u kort, maar duidelijk aangeven waarvoor het GLB bedoeld is?
Op grond van artikel 39 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft het GLB tot doel:
– de productiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie als een optimaal gebruik van de productiefactoren, met name arbeidskrachten, te verzekeren;
– aldus de landbouwbevolking een redelijke levenstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijke inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn;
– de markten te stabiliseren;
– de voorziening veilig te stelen;
– redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren.
Het gemoderniseerde GLB dient volgens de voorstellen van de Commissie de overgang naar een volledig duurzame landbouwsector en de ontwikkeling van vitale plattelandsgebieden te ondersteunen, met het oog op een gewaarborgde voorziening van veilig en hoogwaardig voedsel. Het GLB moet bijdragen aan de verwezenlijking van de volgende algemene doelstellingen:
– bevorderen van een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector om voedselzekerheid te garanderen;
– intensiveren van zorg voor de leefomgeving en klimaatactie en bijdragen aan de verwezenlijking van de ilieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie;
– versterken van het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden.
Deze doelstellingen worden aangevuld met de horizontale doelstelling die de sector beoogt te moderniseren door kennisstimulering en kennisdeling, innovatie en digitalisering in de landbouw en de plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan.
De algemene doelstellingen worden in de voorstellen van de Commissie verwezenlijkt aan de hand van de volgende specifieke doelstellingen:
a) bieden van steun met het oog op een leefbaar landbouwinkomen en veerkracht in de hele Unie om de voedselzekerheid te vergroten;
b) vergroten van de marktgerichtheid en van het concurrentievermogen, onder meer door beter te focussen op onderzoek, technologie en digitalisering;
c) verbeteren van de positie van de landbouwers in de waardeketen;
d) bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;
e) bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht;
f) bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen;
g) aantrekken van jonge landbouwers en vergemakkelijken van bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;
h) bevorderen van de werkgelegenheid, groei, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, met inbegrip van bioeconomie en duurzame bosbouw;
i) beter inspelen door de EU-landbouw op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft veilig, voedzaam en duurzaam voedsel, voedselverspilling en dierenwelzijn.
Vraag 5, 6 en 7
Kunt u toelichten in hoeverre de Kaderrichtlijn Water is verankerd in het voorstel voor het hernieuwde GLB?
Kunt u toelichten in hoeverre de Vogel- en Habitatrichtlijn is verankerd in het voorstel voor het hernieuwde GLB?
Kunt u toelichten in hoeverre de Nitraatrichtlijn is verankerd in het voorstel voor het hernieuwde GLB?
Op grond van de artikelen 96, 97 en 103 van het voorstel voor de verordening voor de strategische GLB-plannen dient iedere lidstaat bij de beoordeling van de behoeften en het opstellen van de interventiestrategie, waarin de lidstaat aangeeft hoe en welk type interventies hij inzet voor welke doelen, rekening te houden met de EU-richtlijnen en verordeningen in bijlage XI van het voorstel voor de nieuwe verordening. Lidstaten dienen in hun strategisch plan te beschrijven op welke wijze hun plan bijdraagt aan de doelstellingen van die richtlijnen en verordeningen. In bijlage XI zijn ook de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EC), de Vogel- en Habitatrichtlijn (2009/147/EG & 92/43/EEG) en de Nitraatrichtlijn (91/676/EEG) opgenomen. Lidstaten moeten bij het opzetten van hun interventiestrategie rekening houden met de nationale milieu- en klimaatdoelen die voortvloeien uit o.a. de Kaderrichtlijn Water, de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nitraatrichtlijn in relatie tot de eerder genoemde specifieke doelen (d), (e), en (f):
– d: bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en tot duurzame energie;
– e: bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht;
– f: bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen;
Daarnaast zijn bepaalde artikelen uit de Kaderrichtlijn Water in de Commissievoorstellen toegevoegd aan de nieuwe conditionaliteit. De artikelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nitraatrichtlijn die in het huidige GLB in de cross-compliance zitten zijn gehandhaafd en derhalve ook onderdeel van de nieuwe conditionaliteit.
Het kabinet steunt de Europese Commissie in het streven om de doelen van de Kaderrichtlijn Water, de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nitraatrichtlijn op subsidiaire manier te betrekken bij het toekomstig GLB. Het kabinet is geen voorstander van de nieuwe verzwaarde conditionaliteit omdat het kabinet twijfelt aan de effectiviteit in vergelijking met gerichte prestatiebetalingen en vreest voor meer complexiteit.
Vraag 8, 9 en 10
Kunt u toelichten in hoeverre het Klimaatakkoord van Parijs is verankerd in het voorstel voor het hernieuwde GLB?
Kunt u toelichten in hoeverre de Europese Landschapsconventie is verankerd in het voorstel voor het hernieuwde GLB?
Kunt u toelichten in hoeverre het beschermen en versterken van biodiversiteit in agrarisch gebied is verankerd in het voorstel voor het hernieuwde GLB?
Drie van de negen specifieke doelstellingen van de voorgestelde verordening voor de strategische GLB-plannen zijn gericht op de elementen die worden genoemd in vragen 8, 9 en 10 (zie ook mijn antwoord op vraag 4) Zo worden deze drie specifieke doelstellingen twaalf keer in de verordening voor de strategische GLB-plannen aangehaald. Deze specifieke doelstellingen moeten in de strategische plannen van lidstaten aandacht krijgen, bijvoorbeeld in het kader van de verplichte eco-regelingen. Een ander voorbeeld is de verplichting dat minimaal 30% van het budget van de tweede pijler van het GLB besteed moet worden aan interventies die gericht zijn op deze doelstellingen. Op grond van artikel 92 van de verordening moeten lidstaten een grotere algehele bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen dan de totale bijdrage die in de huidige periode wordt geleverd. Lidstaten moeten dus meer dan voorheen ambitie met betrekking tot de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen tonen.
Vraag 11
Kunt u toelichten of in het GLB-voorstel de mogelijkheid tot «blended mechanisms» bestaat, waarbij het behalen van doelstellingen in het ene budget-programma een garantie is voor het ontvangen van subsidie uit een ander budget-programma?
Blended mechanisms komen niet expliciet voor in de voorstellen. Maar in de praktijk kan er sprake zijn van gecombineerde financiering.
Vraag 12
Kunt u toelichten wat de verhouding is tussen het voorstel voor het hernieuwde GLB en het Europese natuurbudget (LIFE), en of de mogelijkheid bestaat tot het ontvangen van subsidie uit LIFE, met als doel om aan de doelstellingen te voldoen die aan het ontvangen van subsidie uit het GLB gesteld worden?
De Europese Commissie streeft in de toekomstig GLB naar synergie tussen de Europese fondsen, waaronder LIFE. Hierbij zal een aandachtspunt zijn dat er geen dubbele subsidiëring plaatsvindt voor dezelfde activiteiten.
Vraag 13
Kunt u toelichten in hoeverre het GLB-voorstel waarborgen bevat om te voorkomen dat GLB-middelen worden uitgegeven aan subsidies die schade aan het milieu, de natuur en het klimaat veroorzaken?
Het nationaal strategisch plan dat lidstaten moeten opstellen dient de in het voorstel genoemde doelen te dienen (zie ook mijn antwoord op vragen 5, 6, en 7) en dus te voorkomen dat het tegenovergestelde plaatsvindt. Daarnaast wordt in overweging 50 van het voorstel voor de verordening voor de strategische GLB-plannen, expliciet aangegeven dat vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) geen steun mag worden verleend voor investeringen die schadelijk kunnen zijn voor het milieu. Om die reden zijn er in de verordening voor de strategische GLB-plannen een aantal uitsluitingsregels opgenomen en worden mogelijk verdere vereisten opgenomen in nog vast te stellen afgeleide regelgeving.
Vraag 14
Kunt u een overzicht geven van het bedrag en percentage van de totale begroting, bestemd voor landbouw, over de twee voorafgaande periodes van het GLB?
Periode |
GLB budget |
Totale begroting EU |
GLB-budget als percentage van de totale begroting |
---|---|---|---|
2007–2013 (prijzen 2004) |
€ 371 miljard |
€ 864 miljard |
43% |
2014–2020 (prijzen 2011) |
€ 373 miljard |
€ 960 miljard |
39% |
Vraag 15
Wat is de definitie van «plattelandsontwikkeling»?
In de voorstellen voor het nieuwe GLB wordt geen definitie gegeven voor plattelandsontwikkeling. Wel is bepaald dat iedere lidstaat in het strategisch plan dient te beschrijven aan welke algemene doelstellingen van het GLB het plan beoogt bij te dragen (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
Lidstaten kunnen de plattelandsontwikkeling vormgeven door de inzet van de in artikel 64 van de verordening voor de strategische GLB-plannen genoemde interventietypes. De interventies zijn o.a. gericht op leefmilieu, klimaat, investeringen, jonge landbouwers, risicobeheer, samenwerking, kennisuitwisseling en informatie.
Vraag 16
Is het mogelijk om vanuit plattelandsontwikkeling financiële middelen aan te vragen voor de aanleg van fietspaden, voetpaden, sportgelegenheden, kerken of andere religieuze instellingen?
Artikel 68 van het voorstel voor de verordening voor de strategische GLB-plannen geeft aan dat lidstaten steun voor investeringen kunnen verstrekken. Het gaat dan om materiële of immateriële investeringen die bijdragen tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen als bedoeld in artikel 6. In artikel 6, lid 1 onder h wordt aangegeven dat één van de doelstellingen het «bevorderen van de werkgelegenheid, groei, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, met inbegrip van bioeconomie en duurzame bosbouw» is. Indien aangetoond kan worden dat een project aan het verwezenlijken van deze specifieke doelstellingen bijdraagt, binnen het strategisch plan past en aan de overige voorwaarden voldoet die aan projecten worden gesteld, dan is het in principe mogelijk om aan de genoemde voorbeelden subsidie te verlenen.
Vraag 17 en 18
Kunt u toelichten hoe een Europees gelijk speelveld wordt geborgd, ten opzichte van de nationale voorwaarden die gesteld mogen worden aan de wijze waarop geproduceerd mag worden?
Welke waarborgen zijn er om een Europees gelijk speelveld na te streven, nu als uitgangspunt geformuleerd is om meer ruimte aan de lidstaten te geven?
Een gelijk Europees speelveld wordt gewaarborgd doordat voor iedereen dezelfde doelen gelden en gelijke voorwaarden (conditionaliteit) bij de verlening van steun. Voorts zal de Europese Commissie bij de beoordeling van de strategische plannen bewaken dat alle lidstaten voldoende ambitie hebben ten aanzien van de gemeenschappelijke doelen. Hoe de Europese Commissie dit vorm zal gaan geven is voor het kabinet een punt van aandacht. Gezien de variatie in Europa, kan er nooit sprake kan zijn van volledig gelijke condities. Het streven is nadrukkelijk wel om te komen tot een situatie waarin alle ondernemers zo veel mogelijk gelijke kansen hebben.
Vraag 19
Op welke manier gaat u borgen dat, nu de verantwoordelijkheid bij de lidstaten ligt, ook daadwerkelijk een vereenvoudiging en modernisering van het GLB plaatsvindt?
Op de eerste plaats wil het kabinet zich inzetten om gedetailleerde regelgeving zo veel mogelijk te schrappen en een grote mate van vrijheid voor de lidstaten in de keuze van maatregelen te bewerkstelligen. Dit geldt in elk geval de systematiek van monitoring en controles. Zo kan er meer invulling gegeven worden aan controle op basis van vertrouwen in plaats van het huidig systeem dat gebaseerd is op controle op basis van wantrouwen. Op de tweede plaats wil het kabinet meer inzetten op prestatiebetalingen, waarbij er een directe relatie is tussen wat een landbouwer aan subsidie krijgt en wat hij aan maatschappelijke prestaties levert. Uiteraard zal deze inzet alleen effectief zijn als hiervoor voldoende steun wordt verkregen in de Raad. Daar is de inzet dan ook mede op gericht.
Vraag 20
In hoeverre en voor welk geschat bedrag zal Nederland aanspraak kunnen maken op de Horizon Europa gelden?
Het is niet zo dat een lidstaat «aanspraak kan maken» op middelen van Horizon Europa. De middelen van Horizon Europe worden via openbare competitieve inschrijvingen beschikbaar gesteld aan de verschillende doelgroepen die daarvoor voorstellen moeten indienen. In alle gevallen is het belangrijkste criterium voor beoordeling de wetenschappelijke uitmuntendheid van het voorstel. Afhankelijk van het soort project zijn ook de kwaliteit van de organisatie van het project, en de voorziene impact van de onderzoeksuitkomsten belangrijke criteria. De concurrentie is groot en vaak vallen voorstellen af, zelfs als zij in de beoordeling de drempelwaarde halen. In de competitie wint het beste voorstel.
De ervaring met eerdere Europese Kaderprogramma’s voor Onderzoek en Innovatie leert dat Nederlandse inschrijvers het goed doen in de internationale concurrentie. In het huidige Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie, Horizon 2020, hebben Nederlandse deelnemers, van de tot nu (stand van zaken maart 2018) uitgegeven € 32,4 miljard, in totaal € 2,4 miljard (zo’n 7,5%) aan middelen verworven.
Vraag 21
Kunt u toelichten wanneer Nederland de strategische plannen zal indienen en welke partijen hier in Nederland bij zullen worden betrokken?
In de huidige voorstellen van de Europese Commissie wordt voorzien dat het Nederlandse Strategisch GLB-Plan uiterlijk 31 december 2019 in ontwerp ingediend moet worden ter goedkeuring bij de Europese Commissie. De teksten van de verordening voor de strategische GLB-plannen zijn echter nog onderwerp van onderhandeling met de Raad en het Europees Parlement. Indien de besluitvorming niet tijdig afgerond zal zijn en onvoldoende zeker is welke eisen aan het GLB Strategisch Plan zullen worden gesteld, zal een latere indieningsdatum onvermijdelijk zijn. In 2019 vinden de Europese Parlementsverkiezingen plaats en zal een nieuwe Europese Commissie aantreden. Dit kan mogelijk gevolgen hebben voor de voortgang van de besluitvorming waardoor een latere indieningstermijn onvermijdelijk kan blijken te zijn.
Dit najaar wordt een begin gemaakt met het plan van aanpak voor het Nederlandse Strategische GLB-Plan. Het kabinet is voornemens het plan in nauw overleg met de provincies op te stellen, mede gezien hun huidige verantwoordelijkheid bij het plattenlandsontwikkelingsprogramma. Daarnaast zullen uiteraard de verschillende belanghebbenden, waaronder waterschappen, gemeenten, vertegenwoordigers van onder meer landbouworganisaties en natuur, landschaps- en milieuorganisaties, bij de planvorming worden betrokken. Het kabinet betrekt hierbij graag ook de resultaten van uw rondetafelgesprek over het nieuwe GLB van 11 oktober aanstaande.
Vraag 22
Kunt u precies aangeven welke minimumvereisten als voorwaarden gaan gelden voor het ontvangen van areaalgebonden betalingen?
In de voorstellen van de Europese Commissie zijn de minimumvereisten voor het verkrijgen van areaalgebonden steun opgenomen in annex III bij de verordening voor de strategische GLB-plannen onder de noemer conditionaliteit. De minimumvereisten komen nagenoeg overeen met de huidige vergroeningsvoorwaarden en cross-compliance van het huidige GLB. De verplichting van gewasdiversificatie is vervangen door gewasrotatie. Daarnaast zijn aan de conditionaliteit nieuwe voorwaarden toegevoegd, zoals het beschermen van wetlands en veengebieden en het duurzaam beheren van nutriënten.
Verder blijft onveranderd dat sprake moet zijn van een landbouwactiviteit en dat de ondernemer kan worden aangemerkt als actieve landbouwer. Met de eis van actieve landbouwer wordt beoogd dat geen steun wordt verleend aan ondernemers, waarvan de landbouwactiviteit slechts een klein deel vormt van de totale economische activiteiten van de betreffende ondernemer of wiens hoofdactiviteit geen landbouwactiviteit betreft.
Vraag 23
Wat is het controlekader van de Europese Commissie (EC)?
Het controlekader wordt vormgegeven in het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zoals dat door de Europese Commissie op 1 juni jl. is gepresenteerd.
Vraag 24
Hoe hard zijn de streefcijfers?
Op basis van onder meer de streefcijfers die lidstaten in hun strategische GLB-plan hebben gekozen vindt de jaarlijkse beoordeling plaats of de lidstaat ook levert conform de gemaakte afspraken. Binnen dat kader zijn dit derhalve harde cijfers.
Specifiek wordt wat betreft de naleving van streefcijfers in de verordening voorgesteld dat indien het streefcijfer in een jaar van rapportage meer dan 25% afwijkt van het in het nationale strategische GLB-plan opgenomen cijfer, de Europese Commissie de lidstaat kan vragen om tot een actieplan te komen. In dit actieplan moeten de beoogde corrigerende acties en het verwachte tijdschema zijn beschreven om alsnog de voorgenomen streefcijfers te realiseren. Wanneer de lidstaat dit actieplan niet indient of uitvoert of indien het actieplan duidelijk tekortschiet, kan de Commissie de maandelijkse betalingen dan wel tussentijdse betalingen schorsen.
De schorsing wordt overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel toegepast op de relevante uitgaven die verband houden met dat streefcijfer. De Commissie vergoedt de geschorste uitgaven alsnog wanneer blijkt dat bevredigende vooruitgang richting de streefcijfers wordt geboekt. Indien bij afsluiting van het nationale Strategisch GLB-plan de situatie nog niet is gecorrigeerd, wordt het geschorste bedrag definitief in mindering gebracht.
Vraag 25
Op welke manier kunnen streefcijfers bijgesteld worden als deze te ambitieus blijken te zijn?
De mogelijkheid bestaat om de streefcijfers jaarlijks bij te stellen door middel van het amenderen van het strategische plan.
Vraag 26
Op welke manier kan een lidstaat gehouden zijn/worden aan de streefcijfers?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Vraag 27
Welke ruimte is er bij onvoorziene invloeden zoals bijvoorbeeld weersinvloeden?
Het voorstel bevat in artikel 64 een interventietype «Risicobeheersinstrumenten». De huidige subsidieregeling brede weersverzekering kan in principe hier onderdeel van uitmaken.
Daarnaast bevat het voorstel voor de strategische GLB-plannen in artikel 80 lid 2 een bepaling over het toepassen van overmacht wanneer een bedrijf zwaar is getroffen door een ernstige natuurramp.
Vraag 28 en 29
Wat is de definitie van «concurrentieverstoring»?
Is concurrentieverstoring alleen aan de orde binnen de kaders van de EU of ook daarbuiten?
De Europese Commissie benoemt (financiële) steun als concurrentieverstorend wanneer dit (direct of indirect) productiebevorderend werkt en daarmee handel tussen lidstaten beïnvloedt.
Concurrentieverstoring, kan ook optreden in handel met landen buiten de EU. De World Trade Organization (WTO) heeft specifieke regels opgesteld om concurrentieverstoring in de landbouwsector te beperken. Sinds 1995 is het gehele GLB onderworpen aan de regels van de WTO.
Vraag 30
Wat wordt bedoeld met de bestaande vergroeningsmaatregelen?
Dit zijn de vergroeningsvoorwaarden waaraan landbouwers moeten voldoen voor het verkrijgen van de directe betalingen in het kader van het huidige GLB. Deze vergroeningseisen hebben betrekking op gewasdiversificatie, ecologische aandachtsgebieden en blijvend grasland, zoals beschreven in de artikelen 43 tot en met 47 van Verordening 1307/2013.
Vraag 31 en 32
Hoe worden eco-regelingen opgesteld?
Hoe wordt geborgd dat dit geen maatregel van achter het bureau is?
In het nieuwe beleidsmechanisme zoals door de Europese Commissie voorgesteld, krijgen de lidstaten de ruimte om binnen gestelde Europese kaders zelf de subsidievoorwaarden van interventies op te stellen. Dat geldt ook voor de eco-regelingen. Op basis van een beoordeling van de behoeften volgend uit een SWOT-analyse moeten dergelijke keuzes worden gemaakt en worden opgenomen in het nationaal strategisch plan. Lidstaten moeten bovendien relevante stakeholders betrekken bij het opstellen van het nationaal strategisch plan om te borgen dat er «geen maatregelen van achter het bureau» worden opgenomen.
Het juridische kader voor de eco-regelingen wordt voorgesteld in artikel 28 van de voorgestelde verordening voor de strategische GLB-plannen. Belangrijk is dat het voorstel de eco-regelingen verplicht stelt; iedere lidstaat moet een eco-regeling openstellen. Ten aanzien van eco-regelingen schrijft de verordening geen minimaal of maximaal budget voor. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 geldt er wel een verplichting dat minimaal 30% van het budget van de tweede pijler besteed moet worden aan interventies die gericht zijn op leefomgeving en klimaat.
Vraag 33
Kunt u een helder overzicht geven van de minimumvereisten voor het ontvangen van betalingen aan individuele boeren, de zogeheten conditionaliteitsverplichtingen?
Zie mijn antwoord op vraag 22. Daarnaast zullen vereisten deels ook nationaal worden ingevuld. Dit moet uiteraard nog plaatsvinden.
Vraag 34
Kunt u een lijst opstellen van bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw in Nederland?
Lidstaten zijn verplicht om over een goed werkend systeem van bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw te beschikken. In Nederland is de Vereniging Agrarische Bedrijfsadviseurs (vab) aangewezen als beroepsorganisatie die agrarische bedrijfsadviseurs mag erkennen. De door de vab erkende agrarische bedrijfsadviseurs zijn opgenomen in het register Bedrijfsadviseringssysteem (BAS). Boeren die zich bij hun bedrijfsvoering willen laten adviseren, of die gebruik maken van Europese regelingen die onder Verordening (EU) nr. 1306/2013 vallen, kunnen aan de hand van deze lijst van erkende agrarisch bedrijfsadviseurs een geschikte bedrijfsadviseur kiezen. In de lijst is per adviseur ook aangegeven over welke onderwerpen de betreffende adviseur advies kan uitbrengen. De meest actuele lijst is gepubliceerd op de website van RVO.nl (https://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/agrarische-administratie-en-registratie/erkende-agrarische-bedrijfsadviseurs) en bevat in de versie van juni 2018 ongeveer 150 adviseurs, met vermelding van de naam van het bedrijf waarvoor zij werkzaam zijn.
Vraag 35
Hoe is het mogelijk dat de Europese Commissie in de Meerjarig Financieel Kader (MFK)-voorstellen voor zowel de eerste als de tweede pijler een andere inschatting van de budgetontwikkeling geeft dan in de GLB-voorstellen? Wat is volgens u de juiste weergave?
Op 17 juli 2018 heeft de Europese Commissie tijdens een Raadswerkgroepvergadering over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) desgevraagd een toelichting gegeven op de verschillen tussen de perentages in de MFK- en de GLB-documenten. Het verschil wordt verklaard doordat de MFK-cijfers en -percentages betrekking hebben op de situatie na overheveling van de budgetten van de eerste naar de tweede pijler, terwijl de GLB-cijfers betrekking hebben op de situatie voor die overheveling. Beide zijn dus juist.
Vraag 36
Wanneer volgt de duidelijkheid over het exacte budget?
Duidelijkheid over het exacte budget zal er pas zijn als de Europese Raad een akkoord met het Europees Parlement bereikt over het MFK.
Vraag 37
Wat is uw inzet om in relatie tot het budget tot een nadere precisie te komen?
De inzet van het kabinet is om de precisering te verkrijgen in MFK-kader.
Vraag 38
Welke lidstaten gaan profiteren van de steunbedragen per hectare?
De lidstaten die meer budget voor de directe betalingen zullen krijgen, op basis van de voorstellen van de Europese Commissie, zijn volgens een toelichting van de Europese Commissie: Letland, Estland, Litouwen, Roemenië, Bulgarije, Portugal, Slowakije en Polen.
Vraag 39
Welke prikkels bevat het voorgenomen GLB om te waarborgen dat lidstaten die onder het Europees gemiddelde liggen, beter gaan presteren (anders dan directe inkomenssteun)?
Het GLB-voorstel bevat geen specifieke prikkels voor lidstaten die onder het Europees gemiddelde liggen.
Vraag 40
Waarom kiest de Europese Commissie ervoor verdere convergentie te bewerkstelligen via inkomenssteun in plaats van het stimuleren van innovatie?
Het kabinet heeft geen inzicht in de beweegredenen van de Europese Commissie op dit punt.
Vraag 41
In hoeverre worden de hectarepremies in Nederland verlaagd ten opzichte van andere lidstaten?
Nederland moet, op basis van de voorstellen van de Europese Commissie, 3.9% inleveren op het budget voor de directe betalingen ten goede van met name de lidstaten zoals genoemd in het antwoord op vraag 38. Alle overige lidstaten moeten volgens de Europese Commissie overigens ook inleveren. Hieruit is echter de hoogte van de hectarepremie niet precies af te leiden, omdat ook andere maatregelen zoals eco-regelingen en de regelingen voor de jonge boeren uit dit budget betaald moeten worden.
Vraag 42
Bent u bereid de verdere verduidelijking van de gehanteerde systematiek en de financiële aspecten van het voorstel met de Kamer te delen?
De gehanteerde systematiek en de financiële aspecten staan uitgebreid toegelicht in het BNC-fiche (Kamerstuk 34 965, nr. 2). Mocht er op concrete punten verdere verduidelijking noodzakelijk zijn, ben ik uiteraard bereid deze te geven.
Vraag 43
Bent u bereid de Europese Commissie een verklaring te vragen voor de verschillen in duiding van krimp van het budget in de tweede pijler en deze te delen met de Kamer?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 35.
Vraag 44
Voorzag het vorig GLB ook in een plafonnering ten aanzien van de inkomenssteun per hectare? Zo ja, in hoeverre wijken de genoemde bedragen in het nieuwe GLB af van de bedragen in het oude GLB?
Binnen het huidige GLB moeten lidstaten de directe betalingen per bedrijf met minstens 5% verminderen voor het deel van het bedrag dat € 150.000 per jaar overschrijdt. Lidstaten kunnen daarbij kiezen om de loonkosten die de boer voor arbeid heeft betaald, met inbegrip van belastingen en sociale bijdragen, daarop eerst in mindering te brengen. In Nederland is hiervoor niet gekozen.
In de voorstellen voor een nieuw GLB wordt uitgegaan van een verplichte bovengrens van de directe betalingen bij meer dan € 60.000 per jaar (ten minste 25% tussen € 60.000 en € 75.000, ten minste 50% tussen € 75.000 en € 90.000, ten minste 75% tussen 90.000 en € 100.000) en een volledige aftopping bij € 100.000 per jaar. De kosten van betaalde en onbetaalde arbeid moeten in mindering worden gebracht, voordat de aftopping wordt toegepast.
Vraag 45
Kunt u toelichten hoe onbetaalde arbeid wordt gedefinieerd en hoeveel onbetaalde arbeid in Nederland op agrarische bedrijven wordt verricht?
In de voorstellen van de Europese Commissie is dit niet gedefinieerd. Het kabinet staat weliswaar positief tegenover een plafonnering van de directe betalingen, maar dan zonder aftrek van arbeidskosten (betaald dan wel onbetaald).
Uit cijfers van Wageningen University & Research (WUR) blijkt dat in Nederland in de periode 2013–2017 in de land- en tuinbouw gemiddeld sprake was van 1,42 onbetaald arbeidsjaareenheid (aje) per bedrijf. Er bestaan daarbij grote verschillen tussen sectoren. De definitie die hierbij voor onbetaalde arbeid is gehanteerd, is arbeid die wordt geleverd door de ondernemers en hun gezinsleden.
Vraag 46
Kunt u toelichten wanneer het nieuwe plattelandsontwikkelingsprogramma (POP4) wordt gepresenteerd?
Plattelandsontwikkeling maakt deel uit van het nationaal strategisch GLB-plan. Er komt geen apart plattelandsontwikkelingsprogramma. Volgens de voorstellen dient het strategisch plan uiterlijk op 1 januari 2021 goedgekeurd te zijn door de Europese Commissie. Het zal daarom uiterlijk op 31 december 2019 ingediend moeten zijn bij de Europese Commissie (zie ook mijn antwoord op vraag 21).
Vraag 47
Welk mechanisme wil de Europese Commissie gaan hanteren om ervoor te zorgen dat de strategische plannen van de verschillende lidstaten op een gelijkwaardige manier beoordeeld worden, met andere woorden: hoe gaat de Europese Commissie de scores van lidstaten bij de verschillende lidstaten vergelijken en beoordelen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 17 en 18.
Vraag 48
Wat is de definitie van «duurzaamheid»?
Er bestaat een grote verscheidenheid aan definities voor het begrip duurzaamheid. De meest gehanteerde definitie voor duurzame ontwikkeling is de definitie van de VN-commissie Brundtland (1987). Deze definitie stelt dat duurzame ontwikkeling een ontwikkeling is die aansluit op de behoefte van het heden zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun behoefte te voorzien in gevaar te brengen.
Vraag 49
Wat verstaat u onder duurzaamheid?
Het kabinet onderschrijft de definitie van de VN-commissie Brundtland (zie ook mijn antwoord op vraag 48). Voor de landbouw heeft deze definitie invloed op zowel economische, maatschappelijke, ecologische als klimatologische aspecten. Het GLB beoogt hieraan bij te dragen met de volgende algemene doelstellingen:
a) bevorderen van een slimme, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector om voedselzekerheid te garanderen;
b) intensiveren van zorg voor de leefomgeving en klimaatactie en bijdragen aan de verwezenlijking van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie;
c) versterken van het sociaaleconomische weefsel van de plattelandsgebieden.
Het kabinet steunt deze GLB-doelstelling, en wil dat de GLB-middelen meer worden ingezet om de landbouwsector te verduurzamen.
Vraag 50
Valt een gangbare landbouw met daarbij de principes van goed landbouwgebruik, efficiënt produceren en een zo laag mogelijke milieubelasting, onder de definitie van duurzaamheid?
Gangbare landbouw is net als duurzaamheid een breed begrip. In principe is het ook in de gangbare landbouw mogelijk om duurzaam te werken.
Vraag 51
Welke mogelijkheden tot financiering zitten in de tweede pijler die geen raakvlakken hebben met de landbouw of natuur?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 15 en 16. Het is mogelijk subsidie te verlenen gericht op een evenwichtige territoriale ontwikkeling, waaronder sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden. Artikel 71 van de verordening voor de strategische GLB-plannen biedt via de interventie «Samenwerking» in beginsel de mogelijkheid om LEADER-projecten, die geen raakvlakken hebben met landbouw, bosbouw of natuur te financieren. Of en hoe hiervan gebruik wordt gemaakt, is een nationale keuze.
Vraag 52, 53 en 54
Welke voorwaarden worden gesteld aan een monitoringscomité?
Hoe wordt geborgd dat het comité niet alleen uit maatschappelijke organisaties en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zal bestaan?
Hoe wordt geborgd dat de expertise van de boeren en tuinders en (onafhankelijke) adviseurs een rol in dit monitoringscomité kan vervullen?
De verordening voor de strategische GLB-plannen vereist dat de lidstaat de samenstelling van het monitoringcomité bepaalt en zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde overheidsinstanties, economische en sociale partners, instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen en, waar van toepassing, de instanties die tot taak hebben sociale inclusie, grondrechten, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.
Hiermee wordt geborgd dat het comité niet alleen bestaat uit maatschappelijke organisaties en ngo’s.
In het monitoringcomité zijn expliciet vertegenwoordigers van de bij het Strategisch GLB-plan betrokken organisaties vertegenwoordigd. Expertise van boeren, tuinders en adviseurs in het comité is op die manier geborgd.
Vraag 55
Hoe wordt geborgd dat de landbouw en biodiversiteit op nummer 1 staan, ter voorkoming van een verdere afname van de biodiversiteit – die we nu in een aantal natuurgebieden zien ontstaan?
Het uitgangspunt van het kabinet met betrekking tot het toekomstige GLB is dat de landbouw in evenwicht is met natuur en milieu, en samen gaat met het behoud van het historisch cultuurlandschap en versterking van de biodiversiteit en het dierenwelzijn. De werelden van natuur en landbouw vormen geen tegenstelling, maar kunnen – en moeten – elkaar juist versterken. Ik verwijs u ook graag naar de door mij aan de Kamer toegezegde kabinetsvisie op landbouw, natuur en voedsel terreinen. In het recente onderzoek «De Staat van de Boer» uitgevoerd door dagblad Trouw (19 juni 2018) valt te lezen dat een meerderheid van boeren vindt dat samenwerken met natuur voor hen ook uit economisch oogpunt de meeste toekomst biedt. Het kabinet wil daarom binnen het toekomstige GLB een integrale aanpak ontwikkelen, die ook gericht is op de verbetering en herstel van de biodiversiteit op boerenland. Dit zal samen met de sector en met andere belanghebbenden gebeuren. Met pilots wordt hiermee ervaring opgedaan.
Vraag 56
Wat is uw visie op de inzet van middelen voor Leader om zo meer de nadruk te leggen op bottom-up innovatie?
Een bottom-up benadering is een van de pijlers onder het LEADER-programma. De benadering zorgt ervoor dat de onderlinge verbondenheid tussen partijen op het platteland versterkt wordt, waarmee de sociale cohesie gediend is. Op deze manier kunnen projecten op maat worden ontwikkeld die passen binnen de regionale behoeften en doelstellingen. Het kabinet onderschrijft deze benadering omdat, naast het versterken van de sociale cohesie, juist door deze omstandigheid bij betrokken partijen draagvlak voor dergelijke projecten bestaat.
Vraag 57
Kunt u het Europese krachtenveld schetsen ten aanzien van voorkeur voor de verschillende beleidsopties in het effectbeoordelingsverslag?
Europese procedures vereisen een effectbeoordelingsverslag (impactanalyse) bij het uitbrengen van nieuwe wetgeving. Ook voor deze voorstellen is door de Europese Commissie een impactanalyse uitgevoerd. De impactanalyse geeft geen beeld van de voorkeur voor de verschillende opties vanuit het Europese krachtenveld. Het GLB voorstel is gebaseerd op een combinatie van de verschillende opties en de Europese Commissie meent dat het voorstel de goede punten van de verschillende opties verenigt.
Vraag 58
Kunt u toelichten welke organisaties en/of personen onderdeel zullen uitmaken van het monitoringscomité en of al is begonnen met de samenstelling van dit monitoringscomité?
Zie mijn antwoord op vragen 52–54.
Vraag 59
Kunt u toelichten hoe wordt geborgd dat alle lidstaten en de landbouwers in de verschillende lidstaten ook een prestatie leveren die in verhouding staat met de prestaties in andere lidstaten?
Zie mijn antwoord op vragen 17 en 18.
Vraag 60
Kunt u toelichten wat het doorschuiven van onbenutte fondsen naar het volgende jaar, in plaats van het jaarlijks terugsluizen van ongebruikte gelden naar de lidstaten en het opnieuw aanleggen van een reserve, precies betekent? Betekent het de facto geen wijziging van het budgetbeslag?
Dit betreft de zogenoemde landbouwreserve (artikel 14 van de Horizontale Verordening). In het huidige GLB wordt ieder jaar ten behoeve van de landbouwreserve een percentage ingehouden op de directe betalingen aan de landbouwers ten behoeve van deze reserve. Het jaar daarop wordt, als de landbouwreserve niet is gebruikt, dat geld alsnog uitbetaald aan de landbouwers. De landbouwreserve is echter nog nooit gebruikt en dit mechanisme van inhouden en vervolgens uitbetalen wordt als erg omslachtig ervaren. De Europese Commissie stelt voor de landbouwreserve boekhoudkundig over te hevelen naar een volgend jaar wat een vereenvoudiging betekent omdat, als de reserve niet wordt gebruikt, er geen jaarlijkse inhoudingen meer plaatsvinden ten behoeve van de landbouwreserve en ook niet langer een teruggave hoeft te worden uitgevoerd.
Vraag 61
Wat houdt een verplicht monitoringssysteem in?
Middels het monitoringssysteem legt de lidstaat verantwoording af over de uitvoering van het strategisch GLB-plan. De lidstaten moeten een prestatiekader vaststellen dat het mogelijk maakt de prestaties van het strategisch GLB-plan tijdens de uitvoering te monitoren, rapporteren en evalueren. Dit om de voortgang van dit plan te bewaken. Dit prestatiekader omvat o.a. output-, resultaat- en impactindicatoren op basis waarvan de monitoring, evaluatie en het jaarlijks prestatieverslag wordt uitgevoerd.
De lidstaten dienen elk jaar bij de Commissie een prestatieverslag in over de uitvoering van het strategisch GLB-plan in het voorbije begrotingsjaar met daarin de voornaamste kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de uitvoering, waaronder de gerealiseerde outputs, gerealiseerde uitgaven, gerealiseerde resultaten en de afstand tot de opgenomen streefdoelen. Op basis van dit prestatieverslag beoordeelt de Commissie de voortgang en geeft zij vorm aan de sturing op resultaat en prestaties. De opzet is vergelijkbaar met het huidige monitoringssysteem van het POP.
Vraag 62
Wat is anders in dit monitoringssysteem dan in de voorgaande jaren?
De belangrijkste verschillen zijn dat het monitoringsysteem van toepassing is op het gehele GLB (niet alleen op de tweede pijler, POP) en dat de monitoring van prestaties op de totale GLB-programmering van toepassing is. Consequentie daarvan is dat de streefcijfers voor uitkomsten van resultaatindicatoren ook deel uitmaken van die programmering en rapportage door het betaalorgaan voor het gehele GLB plaats vindt.
In het huidige GLB is het toezichts- en evaluatiekader vooral gericht op de plattelandsontwikkeling en minder strak gekoppeld aan de output. Een ander belangrijk verschil is dat de resultaat- en outputindicatoren jaarlijks moeten worden opgeleverd door het betaalorgaan en worden gecontroleerd door de auditautoriteit.
Vraag 63
Hoe verhoudt dit systeem zich met de beoogde reductie van administratieve lasten?
Ten algemene is het, zoals in het BNC-fiche verwoord, onzeker in hoeverre de voorstellen leiden tot vermindering van regeldruk en administratieve lasten. De voorstellen geven enerzijds lidstaten meer ruimte om keuzes te maken die ertoe moeten leiden dat het GLB eenvoudiger wordt, terwijl anderzijds diezelfde keuzes aan een bindend Europees kader met zeer gedetailleerde voorschriften worden gekoppeld, hetgeen kan leiden tot toenemende regeldruk en lasten. Het voorgestelde het monitoringssysteem zou mogelijk tot een grotere administratieve last kunnen leiden maar er is door de Europese Commissie aangegeven dat afgerekend zal gaan worden op de outputindicatoren en dat daarmee een aantal andere rapportageverplichtingen, zoals bijvoorbeeld de controlestatistieken, zullen vervallen. Het is op dit moment dan ook nog niet te zeggen of er daadwerkelijk sprake is van een administratieve lastenverlichting. De invulling van de indicatoren in bijlage I van de verordening voor de strategische GLB-plannen is nog onvoldoende concreet om dat te kunnen beoordelen. Verwacht wordt dat dit concreter wordt in de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.
Vraag 64, 65 en 66
Zijn alle lidstaten in voldoende mate ingesteld op de voorgestelde systeemcontrole?
Wat betekent dit voor een verantwoorde besteding van belastinggeld?
In hoeverre is dit voor de lidstaten te beoordelen?
Bij andere Europese fondsen, zoals het EFRO, wordt door de Europese Commissie al gebruik gemaakt van een systeemcontrole door een auditautoriteit. Dit is dus niet nieuw voor de lidstaten. Dit systeem geeft op zichzelf geen grotere of kleinere kans op onduidelijkheid in de verantwoording van belastinggeld. Het kan wel leiden tot een verminderde auditdruk, omdat de Europese Commissie in principe geen auditonderzoek meer zal uitvoeren bij de begunstigde. Er zullen wel audits plaats kunnen vinden bij de auditautoriteit en het betaalorgaan.
Vraag 67
Kunt u toelichten wat uw definitie is van een klein en een middelgroot landbouwbedrijf, en zo ja, hoeveel procent van de Nederlandse landbouwbedrijven op dit moment voldoen aan deze definitie?
In het aan uw Kamer toegestuurde rapport Verdeling van de toeslagen van de eerste pijler van het GLB over landbouwbedrijven in de EU worden de volgende definities gehanteerd. Bij kleinere bedrijven gaat het om bedrijven tot en met 19,9 ha, wat overeenkomt met 57% van het totaal aantal landbouwbedrijven in Nederland (zo’n 67.000 bedrijven). Bij middelgrote bedrijven gaat het om 20 ha tot en met 99,9 ha (40% van het totaal aantal landbouwbedrijven in Nederland) en bij grote bedrijven om 100 ha of meer (3% van het totaal aantal landbouwbedrijven in Nederland) (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1098).
Vraag 68
Kunt u toelichten of de doelstellingen die geformuleerd zullen worden als gevolg van de verschuiving naar een prestatiegericht beleid, gekoppeld zullen worden aan consequenties en/of sancties indien deze doelstellingen niet gehaald worden? Zo ja, indien aan het eind van de betaalperiode blijkt dat deze doelstellingen niet zijn gehaald, wie draagt hier dan de (financiële) verantwoordelijkheid voor?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Vraag 69
Zijn de wijzigingen en modernisering van de wijnsector ook van toepassing op de Nederlandse wijnsector?
De wijzigingen zijn ook van toepassing op de Nederlandse wijnsector, met uitzondering van de artikelen die betrekking hebben op de indeling van wijndruivenrassen door de lidstaten en op het vergunningenstelsel voor nieuwe aanplant van wijnstokken, omdat voor deze onderwerpen in de marktordening uitzonderingen gelden voor lidstaten met een kleine wijnproductie.
Vraag 70
Welke input heeft Nederland op dit onderwerp geleverd?
Nederland heeft op het onderwerp marktordening wijn geen inbreng geleverd in de consultatie georganiseerd door de Europese Commissie in het kader van het opstellen van de concept-verordeningen voor het nieuwe GLB. De eerste bespreking van de artikelen in de concept GMO-wijzigingsverordening die de wijnsector betreffen zal plaatsvinden in de betreffende Raadswerkgroep in september 2018.
Vraag 71
Hoe is het overleg met de Nederlandse wijnboeren vormgegeven?
Er vindt vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit regelmatig overleg plaats met de Vereniging Nederlandse Wijn Producenten (VNWP). Nederlandse wijnboeren zullen ook inbreng kunnen leveren in de nog te organiseren publieke consultatie ten behoeve van het opstellen van het nationale strategische plan.
Vraag 72
Kunt u toelichten wat de mengvorm betekent? Betekent het dat lidstaten nog voor een minimum- en maximumbedrag aan hectarepremie gaan geven onder bepaalde voorwaarden en dat lidstaten met het resterende bedrag de ruimte hebben om te kiezen voor duurzaamheid, klimaat, biodiversiteit, et cetera?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 73
Kunt u aangeven wat de kritiek van de Raad voor Regelgevingstoetsing (RSB) was met betrekking tot de inrichting van de conditionaliteit van de directe betalingen?
In eerste instantie was het advies van de RSB negatief. De RSB vond dat de door de Europese Commissie gegeven uitleg over de achterliggende redenen, de haalbaarheid en de werking van het voorgestelde nieuwe uitvoeringsmechanisme voor verbetering vatbaar was.
Vervolgens heeft de Europese Commissie de door de RSB vereiste aanvullingen opgenomen in het effectbeoordelingsverslag en ook in een speciale bijlage over de voorstellen voor het nieuwe uitvoeringsmodel. Op basis daarvan heeft de RSB een positief advies met punten van voorbehoud gegeven. Het voorbehoud heeft onder andere betrekking op het onvoldoende beargumenteren hoe en op welke basis de conditionaliteit en oormerking van budget bijdragen aan inperking van de risico’s van het nieuwe beleidsmechanisme.
Vraag 74 en vraag 75
Waarom heeft de EC in haar impactanalyse de innovatie niet meegenomen?
In optie 3, 4 en 5 komt het woord «voedselproductie» (en «innovatie») niet voor, hoe kan dat?
De impactanalyses van de Europese Commissie zijn algemeen geformuleerd, het onderwerp innovatie komt niet specifiek aan bod. De Commissie geeft in de voorgestelde verordeningen echter wel duidelijk aan innovatie een belangrijk onderwerp te vinden.
De drie genoemde opties van de Europese Effectrapportage zijn vooral gericht op de verschillende maatschappelijke opgaven die het GLB moet dienen. Hierin is voedselproductie door de primaire producenten een impliciet gegeven, en is innovatie een van de instrumenten die de lidstaat kan inzetten om de doelen te bereiken.
Vraag 76
Bent u van mening dat het GLB bedoeld is om op een verantwoorde manier voedsel te produceren?
Ja. Dit is één van de doelstellingen, maar niet de enige doelstelling van het GLB, zie ook het antwoord op vraag 4.
Vraag 77 en vraag 78
Wat is de positie van Nederland ten aanzien van de kritiekpunten van Raad van Regelgevingstoetsing?
Wat is de inzet van Nederland op dit punt?
Het kabinet kan zich in het algemeen vinden in de kritiekpunten van de RSB. Voor de Nederlandse inzet op het gebied van conditionaliteit verwijs ik u naar het BNC-fiche (Kamerstuk 34 965, nr. 2).
Vraag 79
Op welke manier wordt met dit GLB gewerkt aan gezamenlijke uitdagingen?
Centraal in dit GLB staan de specifieke doelen (zie hiervoor het antwoord op vraag 4). Iedere lidstaat moet een nationaal strategisch GLB-plan opstellen waarin de lidstaat beschrijft hoe de doelen bereikt zullen worden. Zie voor de werking van het nieuwe beleidsmechanisme, het strategisch plan en de indicatoren ook mijn antwoorden op vragen 17, 18, 31 en 32.
Vraag 80 en 81
Hoe wordt voorkomen dat lidstaten in hun beleid zorgen voor weglekeffecten (op gebied van milieu en duurzaamheid)?
Hoe wordt gemonitord dat er geen weglekeffecten zijn?
Artikel 92 van de verordening is hierbij essentieel. In dit artikel staat dat lidstaten een hogere ambitie op het gebied van leefomgeving en klimaat moeten realiseren. Zie ook mijn antwoorden op vragen 17 en 18. Het geheel van monitoringsverplichtingen geeft een beeld van de effecten op milieu en andere duurzaamheidsaspecten.
Vraag 82
Bent u voornemens het pleidooi voor substantiële bezuiniging op het GLB in te trekken als blijkt dat het verder gelijktrekken van de hectaresteun doorgezet zal worden?
Deze zaken staan los van elkaar. Het kabinet is van mening dat de ruimte voor de nieuwe prioriteiten van de EU en het opvangen van de gevolgen van de Brexit onder andere in het GLB-budget gevonden moeten worden. Zie hiervoor de kabinetsappreciatie over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van 1 juni jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349).
Vraag 83
Kunt u toelichten in hoeverre de genoemde specifieke doelstellingen overeen komen met de specifieke doelstellingen uit het vorig GLB?
De negen specifieke doelstellingen (zie ook mijn antwoord op vraag 4) zijn niet wezenlijk verschillend maar vormen een nadere uitwerking en invulling van de doelstellingen van het huidige GLB. Er is toegenomen aandacht voor de uitdagingen op het gebied van leefomgeving en klimaat, de uitdagingen voor jonge landbouwers en ook uitdagingen op het gebied van dierenwelzijn.
Vraag 84
Waarom pleit u niet voor het behouden van het huidige GLB-budget zoals andere lidstaten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 82 en de kabinetsappreciatie over het Meerjarig Financieel Kader van 1 juni jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349).
Vraag 85
Kunt u aangeven hoe het gelijk speelveld wordt geborgd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vragen 17 en 18.
Vraag 86, 87, 88, 89 en 90
Hoe en wanneer worden de streefcijfers opgesteld en vastgesteld?
Hoe wordt geborgd dat streefcijfers ambitieus zijn en tegelijkertijd ook haalbaar?
De streefcijfers mogen een keer worden bijgesteld, daarna niet meer: wat betekent dit voor de vaststelling van deze streefcijfers?
Hoe gaan we voorkomen dat we bij het vaststellen van deze streefcijfers onszelf vastleggen en tot onhaalbare doelen komen die, na een keer bijgesteld te zijn, in beton gegoten zijn?
Hoe gaan we ervaringen uit het verleden (het vastleggen van ambitieuze doelstellingen die in de praktijk erg kostbaar blijken en met invloeden van buitenaf ook niet altijd haalbaar bleken, zoals bij Natura 2000), betrekken bij het vaststellen van streefcijfers?
De streefcijfers moeten worden opgenomen in het nationale strategische GLB-plan dat elke lidstaat moet opstellen. De doelen (streefcijfers) die daarin zullen worden opgenomen, zijn gebaseerd op een SWOT-analyse, de beoordeling van behoeften van de lidstaat en de interventiestrategie die de lidstaat zelf opstelt. In bijlage I bij het voorstel voor de verordening voor de strategische GLB-plannen is in een tabel opgenomen welke resultaatindicatoren en outputindicatoren in het plan gebruikt moeten worden, en hoe die relateren aan de te behalen doelen (de resultaatindicatoren) en de te gebruiken interventies (gekoppeld aan de outputindicatoren).
Voor het kabinet is een punt van aandacht dat opgenomen indicatoren veelal kwantitatief van aard zijn waardoor kwalitatieve verbeteringen mogelijk moeilijk meetbaar gemaakt kunnen worden. Ook zijn de indicatoren nog niet verder uitgewerkt zodat de te behalen kwaliteit van de output kan verschillen tussen de lidstaten. De streefcijfers zijn in het algemeen goed voorspelbaar omdat veel indicatoren zich richten op de hoeveelheid hectaresteun of het aantal projecten. Dit maakt het eenvoudiger te voorkomen dat onhaalbare doelen worden gesteld. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan de streefcijfers jaarlijks bij te stellen door middel van het amenderen van het strategische plan.
Het kabinet streeft ambitieuze doelstellingen na, maar die moeten wel haalbaar zijn. De streefcijfers zullen worden bepaald op basis van een gedegen analyse van de huidige situatie, de in te zetten interventies qua soort en hoeveelheid en de op grond daarvan te verwachten resultaten. Bij de voorbereiding van het strategisch plan zullen alle relevante partijen betrokken zijn, zodat haalbare mijlpalen en output in het strategisch plan worden opgenomen. Op die wijze zullen ook ervaringen uit het verleden gebruikt kunnen worden bij het vaststellen van de streefcijfers.
Vraag 91
Hoe wordt bij het vaststellen van streefdoelen gewerkt aan een gelijk speelveld?
De streefdoelen worden vastgesteld door de lidstaat in afstemming met de Europese Commissie in het kader van de programmering van de nationale strategische GLB-plannen. De te implementeren doelen zijn opgenomen in de verordening voor de strategische GLB-plannen en zijn daarmee voor alle lidstaten hetzelfde. Ook moeten alle lidstaten dezelfde systematiek voor het vaststellen van de behoeften door middel van een SWOT-analyse hanteren (zie ook mijn antwoord op vragen 87 en 88). De streefdoelen zelf moeten zijn gebaseerd op de gemeenschappelijke resultaatindicatoren, die in de bijlage I van de verordening voor de strategische GLB-plannen zijn opgenomen. Daarmee kan de Europese Commissie er bij de goedkeuring van de strategische plannen op toezien dat er bij vergelijkbare situaties, vergelijkbare streefdoelen worden vastgesteld.
Vraag 92
Kunt u toelichten of op Europees niveau wordt vastgesteld wat de consequenties en/of sancties zijn indien niet aan deze doelen wordt voldaan?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Vraag 93
Kunt u aangeven waar de ecoregelingen aan moeten voldoen om een volwaardige vervanging te zijn voor de tweede pijler?
De eco-regelingen zoals door de Europese Commissie voorgesteld, zijn niet bedoeld als volwaardige vervanging voor de tweede pijler. De tweede pijler blijft bestaan.
Vraag 94
Welke vragen heeft u over de voorgestelde Europese cofinancieringspercentages?
Zoals aangegeven in het BNC-fiche heeft het kabinet nog veel vragen over de voorgestelde Europese cofinancieringspercentages (Kamerstuk 34 965, nr. 2). De Europese Commissie stelt in haar voorstellen voor om het maximale ELFPO-bijdragepercentage – ten opzichte van het maximale percentage in de vigerende regelgeving – te verlagen tot 43%. De cofinancieringspercentages van interventies gericht op «productieve investeringen», «jonge landbouwers», «risicobeheer» en «kennisuitwisseling en informatie» moeten in Nederland daardoor, in vergelijking met de huidige situatie, verlaagd worden (de financiering moet dus voor een groter aandeel van een nationale overheid komen). Het ELFPO-bijdragepercentage voor beheerverbintenissen gericht op milieu en klimaat, voor niet productieve investeringen, voor EIP-projecten en voor LEADER-projecten mag 80% gaan bedragen, wat een verhoging is ten opzichte van het huidige vigerende maximale bijdrage percentage voor deze maatregelen.
Het kabinet is voornemens de Europese Commissie te vragen waarom de voorgestelde verlaging van specifiek deze cofinancieringspercentages naar de mening van de Commissie effectief is en waarom juist voor deze onderdelen, die bijdragen aan gewenste innovaties in de agrarische sector, voor verlaging gekozen is.
Vraag 95
U geeft aan dat het kabinet wat betreft de vereenvoudiging inzet op minder gedetailleerde EU-voorschriften inzake de inzet van interventies, de conditionaliteit voor steun (onverlet de inzet van het kabinet om het GLB meer te richten op de opgaven voor klimaat, natuur, milieu en landschap), waarom wordt ook hier niet ingezet op innovatie?
Zoals in het BNC-fiche is aangegeven zet het kabinet óók in op innovatie (Kamerstuk 34 965, nr. 2).
Vraag 96
Welke controle op de output acht u wenselijk?
Het kabinet staat achter de gedachte dat de rapportage van de output door het betaalorgaan door de auditautoriteit wordt gecontroleerd. Dit past immers ook binnen de Nederlandse eisen van comptabiliteit van uitgaven.
Vraag 97
Komt er een tweedeling in de eerste pijler van hectarepremies en middelen met andere doelen?
De middelen in de eerste pijler zijn in het voorstel van de Europese Commissie altijd gerelateerd aan hectares landbouwgrond, ofwel via klassieke betalingen, ofwel via eco-regelingen. Het gaat dus in beide gevallen om hectarepremies, maar met verschillende doelen (inkomensondersteuning met of zonder aanvullende verplichtingen voor leefomgeving en klimaat).
Vraag 98
Welk percentage voor oormerking van budget voor leefomgeving en voor klimaat acht u wenselijk?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 99
Welke wijzigingen worden voorgesteld in de verschillende definities?
Het kabinet wil dat de invulling van de definities voor landbouwactiviteit, landbouwgrond, subsidiabele hectare, echte boer en jonge boer geheel aan de lidstaten wordt gelaten.
Vraag 100
Wordt in EU-verband bevestigd dat budgettaire onderhandelingen over het MFK als geheel, waar het GLB een onderdeel van is, ook daadwerkelijk voorbehouden is en blijft aan de Raad Algemene Zaken en de Europese Raad?
Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft voorgesteld om passages in de drie verordeningen met budgettaire gevolgen in de Raad Algemene Zaken en de Europese Raad te behandelen en daarover te besluiten. Het kabinet steunt die inzet. Dit laat onverlet dat de bewuste passages wel in de Landbouw- en Visserijraad kunnen worden besproken ter verduidelijking van de voorgestelde inhoud.
Vraag 101
Kunt u aangeven welke wijzigingen op de voorgestelde definities u voornemens bent te doen in EU-verband?
Zie mijn antwoord op vraag 99.
Vraag 102
Welk effect zal de lastenverzwaring hebben op de Nederlandse begroting?
Ingeval de door de Europese Commissie voorgestelde jaarlijkse controle op output en behaalde resultaten beleid zou worden, zou dit naar verwachting kunnen leiden tot extra uitvoeringskosten. Op dit moment kan echter nog geen inzicht worden gegeven in de totale kosten van het nieuwe uitvoeringsmodel ten aanzien van het beheers- en controlesysteem van het nieuwe GLB. Dit hangt immers af van de uitkomst van de besluitvorming en de specifieke details die ten aanzien van het beheers- en controlesysteem in uitvoerende en gedelegeerde wetgevingsvoorstellen zullen worden vastgelegd.
Vraag 103
Welke mogelijkheden zijn er om klimaatmaatregelen zoals onderwaterdrainage te ondersteunen met middelen vanuit de eerste pijler?
Lidstaten moeten bij het opzetten van hun interventiestrategie op basis van de SWOT-analyse aangeven hoe en welk type interventies zij inzetten voor welke doelen. Het enige interventietype dat gefinancierd wordt met middelen vanuit de eerste pijler dat in aanmerking komt om onderwaterdrainage te ondersteunen, is het type regelingen voor leefomgeving en klimaat (de eco-regelingen). Op dit moment bestaan er echter nog veel vragen en onduidelijkheden over de precieze mogelijkheden van dit interventietype.
Vraag 104
Kunt u aangeven in welke mate de conditionaliteit in de eerste pijler wordt vergroot?
De minimumvereisten komen ruwweg overeen met de vergroeningsvoorwaarden plus de cross-compliance van het huidige GLB. Daarnaast zijn aan de conditionaliteit nieuwe voorwaarden toegevoegd, zoals het beschermen van wetlands en veengebieden en het duurzaam beheren van nutriënten. Zie ook mijn antwoord 22.
Vraag 105
Waarom wordt bij de eco-regelingen niet gerept over innovatie terwijl dit een doelstelling uit het regeerakkoord is?
Innovatie is door de Europese Commissie niet als doel gesteld voor eco-regelingen.
Met de uitvoering van de eco-regelingen kan steun worden gegeven aan echte landbouwers, die op vrijwillige basis een bijdrage leveren aan het bereiken van de in de verordening voor de strategische GLB-plannen genoemde specifieke doelstellingen met betrekking tot leefomgeving en klimaat. In het op te stellen strategisch plan wordt bepaald onder welke voorwaarden deze steun kan worden verstrekt. In dat kader kan het stimuleren van innovatie naar verwachting worden meegenomen en kan daarmee invulling worden gegeven aan de doelstelling uit het regeerakkoord.
Vraag 106
Kunt u bevestigen dat bij de inzet van eco-regelingen nog steeds het uitgangspunt is dat er ook voedsel geproduceerd wordt?
Zoals aangegeven in artikel 28 van de verordening voor de strategische GLB-plannen is de subsidie bedoeld voor echte landbouwers die verbintenissen aangaan om landbouwpraktijken toe te passen die gunstig zijn voor leefomgeving en klimaat.
Vraag 107
Kunt u toelichten wat volgens u de definitie is van «landbouwgrond», «echte boer» (genuine farmer) en «jonge boer»?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 101 zet het kabinet zich ervoor in om de invulling van deze definities geheel aan de lidstaat te laten. Hoe die definities uiteindelijk precies geformuleerd worden, hangt af van de behoeften die in het proces en overleg met stakeholders voorafgaand aan het opstellen van het nationaal strategisch GLB-plan aan de orde komen.
Vraag 108
Kunt u toelichten hoe u «publieke diensten» definieert?
In deze context zijn dit diensten die een bijdrage leveren aan een publieke waarde, zoals milieu, biodiversiteit, klimaat, landschap, voedselveiligheid en dierenwelzijn. In de regel zal publieke financiering voor deze diensten aan de orde zijn wanneer die diensten niet of nog niet op andere wijze te vermarkten zijn.
Vraag 109
Is het mogelijk om voor de brede weersverzekering de voorwaarde op te nemen dat geen of een gelijke, lage assurantiënbelasting in de Europese Unie over de verzekeringspremie betaald moet worden?
Op Europees niveau bestaan dergelijke voorwaarden niet. Belastingwetgeving is een competentie van de lidstaten.
Vraag 110
Kunt u toelichten waarom u wilt dat er de mogelijkheid is om cofinanciering geheel of gedeeltelijk privaat in te vullen?
Private cofinanciering zorgt ervoor dat met Europese en nationale publieke middelen meer doelen kunnen worden gerealiseerd. Tevens kan een private bijdrage tot betrokkenheid en een grotere effectiviteit van de maatregel. Bij de Gemeenschappelijke Marktordening Groente en Fruit geldt voor de producentenorganisaties ook nu al private cofinanciering. Dergelijke mogelijkheden dienen ten minste behouden te blijven.
Vraag 111
Kunt u een overzicht geven van activiteiten die via LEADER-gelden zijn gefinancierd?
LEADER-projecten worden geselecteerd door een van de twintig lokale actiegroepen (LAGs) waarbij de projecten moeten passen binnen de lokale ontwikkelingsstrategie. Deze ontwikkelingsstrategie past binnen het POP-programma en veronderstelt een breed draagvlak onder de bevolking van het gebied. Innovatie, samenwerking en integrale projecten zijn sleutelwoorden voor LEADER. Projecten dragen onder andere bij aan thema’s als: (sociale) innovaties en de toepassing ervan; circulaire economie, biobased economy en duurzame energie; verstevigen van de relatie stad-land; natuur- en milieu-educatie en activiteiten die de sociale cohesie op het platteland vergroten.
Enkele voorbeelden van actuele LEADER-projecten zijn:
– Innovatie, klimaat en energie:
– Het CO2-neutraal maken van een gebouw door warmteopslag in een mestput is een haalbaarheidsstudie waarbij wordt onderzocht hoe door een combinatie van diverse beschikbare technieken een CO2-neutrale positie kan worden bereikt. De vergaarde kennis zal worden gedeeld, zodat dit breder toe te passen is.
– Sociale innovatie en leefbaarheid:
– In een op het platteland gericht werkleerbedrijf worden mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt en samenleving op verschillende manieren opgeleid en ingezet om thuiswonende ouderen met een hulpvraag op praktische wijze te ondersteunen.
– Educatie, duurzame landbouw en verbinding stad-platteland:
– Aanleg van een voedselbos en educatief centrum met als doel consumenten, leerlingen/studenten, landbouwondernemers en organisaties inzicht te geven hoe in harmonie met de natuur lokaal voedsel geproduceerd kan worden op een manier die niet belastend is voor het milieu.
Vraag 112
Het kabinet is kritisch over de verregaande en gedetailleerde middelvoorschriften ten aanzien van met name de invulling van het beheers- en controlesysteem, die later nog uit te breiden zijn met gedelegeerde en uitvoeringshandelingen; op welke wijze gaat u de EC overtuigen dat dit anders moet en hoe gaat u voorkomen dat Nederland zelf een groot controlesysteem gaat optuigen?
Het kabinet zal in het onderhandelingstraject door middel van voorbeelden en suggesties proberen de hoeveelheid middelvoorschriften te beperken. Op basis van de uiteindelijke vastgestelde verordeningen zal Nederland een zo beperkt mogelijk controlesysteem inrichten en bij voorkeur gebruik maken van mogelijkheden die daadwerkelijk voordeel bieden voor vermindering van administratieve en uitvoeringslasten.
Vraag 113
Kunt u aangeven of producentenorganisaties moeten kunnen bijdragen aan gezamenlijke afzet? Welke mogelijkheden ziet u om dat te bevorderen?
Producentenorganisaties kunnen ook nu al bijdragen aan gezamenlijke afzet. Dat verandert in de voorstellen niet. Wel is het kabinet er voorstander van, zoals ook aangegeven in het BNC-fiche (Kamerstuk 34 965, nr. 2), dat er niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen de erkenningscriteria voor producentenorganisaties in de groente- en fruitsector en producentenorganisaties in andere landbouwsectoren, zodat alle producentenorganisaties op basis van gelijke criteria kunnen worden erkend.
Vraag 114
Kunt u aangeven waarom het kabinet niet overtuigd is van de doelmatigheid van het instrument van openbare interventie?
Het instrument van openbare interventie in het kader van Verordening 1308/2013 (artikelen 8 en 11 tot en met 16) houdt in dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten specifieke (landbouw)producten aankopen uit communautaire middelen en deze producten opslaan totdat deze worden afgezet. Toepassing van openbare interventie kan ertoe leiden dat van het aangekochte product voorraden ontstaan die ook nadat de noodzaak voor het aankopen van het betreffende product nog een drukkend effect kunnen uitoefenen op de marktprijs van dat product. De maatregel die bedoeld is om landbouwbedrijven te steunen kan dan averechts uitpakken. Dit risico geldt met name voor producten die in aanmerking komen voor automatische opkoop voor openbare interventie gedurende een bepaalde periode van het jaar.
Het kabinet acht het daarom wenselijk om het instrument openbare interventie aan te passen. Het mechanisme dat producten automatisch tegen een vaste prijs worden opgekocht dient te worden verlaten. De voorkeur gaat daarom uit naar het steunen van private opslag. Indien sprake is van openbare interventie zou het beter zijn om de aankoop te laten plaatsvinden op basis van een systeem van tendering: de partij die tegen de laagste prijs voor aankoop wordt aangeboden, heeft daarbij voorrang. Dit leidt tot een betere besteding van publieke middelen en dempt het risico van onwenselijke voorraadvorming.
Vraag 115 en 116
Waarom kiest u voor een verruiming van de mogelijkheden voor brancheorganisaties?
Aan welke verruiming denkt u?
Het kabinet streeft naar het versterken van de mogelijkheden voor samenwerking in brancheorganisaties door verruiming van de mogelijkheid van erkenning van brancheorganisaties voor specifieke doelen op het gebied van duurzaamheid (leefomgeving, biodiversiteit, klimaat, dierenwelzijn) en risicomanagement. Dit kan er aan bijdragen dat het beter mogelijk wordt om in de productieketen een redelijke vergoeding te realiseren voor duurzaamheidsinspanningen door de primaire producenten.
Vraag 117 en 118
Wat gaan de boeren en tuinders concreet merken van een vereenvoudiging van het GLB?
Wat gaan boeren en tuinders concreet merken van een verlichting van de administratieve lasten?
Dat hangt sterk af van de uitkomst van de onderhandelingen over de verordeningen, de invulling van het nationaal strategisch GLB-plan en de wijze waarop zaken nationaal vormgegeven zullen worden. Die invulling en vormgeving is afhankelijk van de ruimte die lidstaten hebben om het nationaal strategisch plan in te vullen. Vandaar de kabinetsinzet voor meer subsidiariteit.
Vraag 119 en 120
Kunt u voor de vereenvoudiging van het GLB en de verlichting van de administratieve lasten een vergelijking maken tussen het huidige GLB en het verwachte nieuwe GLB?
Kunt u de gewenste vereenvoudiging van het GLB ten opzichte van het huidige GLB in een percentage uitdrukken?
Op basis van de voorstellen van de Europese Commissie is de mate waarin het nieuwe GLB daadwerkelijk tot vereenvoudiging ten opzichte van het huidige GLB zal leiden op dit moment moeilijk te duiden. Dit hangt immers sterk af van de uiteindelijke besluitvorming en de ruimte die lidstaten krijgen om het nationaal strategisch GLB-plan en de nationale uitwerking daarvan zelf in te vullen.
Vraag 121
Op welke manier worden de gevolgen voor de concurrentiekracht voor de Nederlandse boer en tuinder gemeten?
De Europese Commissie stelt voor de impact van het GLB te meten door middel van een aantal op EU-niveau vastgelegde impactindicatoren. Daarin is geen indicator opgenomen die zich specifiek richt op de concurrentiekracht voor de boer en tuinder. Er zijn wel indicatoren waaruit die concurrentiekracht indirect kan worden afgeleid zoals impactindicatoren gericht op inkomensontwikkeling, bedrijfsproductiviteit, verbetering van de positie van boeren/tuinders in de voedselketen en algemene economische cijfers.
Vraag 122
Kunt u een onderbouwing geven van de wijze waarop de budgetten voor de diverse landen tot stand komen?
De budgetten voor directe betalingen en plattelandsontwikkeling zijn gebaseerd op een uniforme korting voor alle lidstaten, een toevoeging aan het budget voor directe betalingen van landen die daar minder dan 90% van het gemiddelde per hectare ontvingen en bestaande afspraken met recent toegetreden lidstaten.
Vraag 123
Kunt u ingaan op de bijdrage per lidstaat aan de efficiënte voedselproductie, duurzaamheid, milieu, dierenwelzijn en klimaat?
Over dat inzicht beschikt het kabinet niet. De nationale strategische plannen van de lidstaten zullen op termijn hier meer inzicht in geven.
Vraag 124
Kunt u aangeven welke minimumvereisten in bijlage III van de Verordening Voorschriften strategische plannen (COM (2018) 392) nieuw, dan wel aangescherpt zijn ten opzichte van de huidige cross-compliance eisen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 22.
Vraag 125
Is de veronderstelling juist dat de huidige vergroeningseisen (gewasdiversificatie bouwland, ecologische aandachtsgebieden en de eisen met betrekking tot behoud van blijvende grasland) min of meer terugkomen als minimumvereisten in bijlage III van de Verordening Voorschriften strategische plannen (COM (2018) 392)?
Ik verwijs u naar mijn antwoord bij vraag 104.
Vraag 126
Kunt u toelichten wat dit voorstel voor het nieuwe GLB betekent voor een melkveehouder met 100 koeien die een traditioneel bedrijf runt?
Een dergelijke berekening is niet te maken. Veel hangt af van de ruimte die lidstaten krijgen bij het opstellen van het nationaal plan, de uiteindelijke invulling van het nationaal strategisch GLB-plan door Nederland en de specifieke kenmerken van het bedrijf.
Vraag 127
Kunt u toelichten wat dit voorstel voor het nieuwe GLB betekent voor een boer die met zijn bedrijf aan de rand van een Natura2000 gebied zit?
Zie mijn antwoord op vraag 126
Vraag 128
Kunt u toelichten wat dit voorstel voor het nieuwe GLB betekent voor een boer wiens bedrijf sterk vergroend is, en die gebruik heeft gemaakt van bijna alle beschikbare vergroeningsmaatregelen?
Zie mijn antwoord op vraag 126.
Vraag 129, 130 en 131
Kunt u toelichten of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) tijdig gaat investeren in ict-systemen en/of capaciteit om de handhavingstaken van het nieuwe GLB voorstel aan te kunnen?
Kunt u toelichten of het nieuwe GLB voorstel ruimte biedt voor de RVO om te versimpelen en daarmee de administratieve lasten van boeren te verminderen?
Kunt u toelichten in hoeverre, indien dit voorstel wordt geïmplementeerd en subsidie in toenemende mate afhankelijk wordt van randvoorwaarden en duurzame initiatieven, dit invloed heeft op de administratieve druk en complexiteit voor de Nederlandse boeren?
De RVO.nl is al geruime tijd betrokken bij de ontwikkeling van het nieuwe GLB. Daarbij is de inzet van RVO.nl om de uitvoeringskosten, administratieve lasten en controlelasten te beperken bij een GLB dat meer doelgericht wordt ingezet met een kleiner budget. Daarbij wordt ingezet op het integreren van de uitvoering van de verschillende vormen van grondgebonden steun en de inzet van monitoring door middel van remote sensing en toepassing van meer data-gedreven uitvoering.
Voor de niet grondgebonden interventietypes zijn er ook mogelijkheden om in het strategisch plan keuzes te maken zodat de administratieve lasten voor boeren kunnen worden verminderd. Deze mogelijkheden liggen met name in het toepassen van vereenvoudigde kosten en de mogelijkheden om te werken met geïntegreerde projecten.
Op basis van de huidige voorstellen van de Europese Commissie wordt op dit moment door RVO.nl geïnventariseerd welke investeringen nodig zijn om de voorstellen te kunnen implementeren, voor zover die voorstellen daartoe in hun huidige vorm al voldoende duidelijkheid bieden.
Vraag 132
Kunt u de bijlagen bij de Verordening «Voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen» naar de Kamer sturen?
Onderstaande link leidt u naar de twee documenten. Document 1 leidt u naar de verordening en document 2 naar de bijlages (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/DOC/?uri=CELEX:52018PC0392&from=EN).
Vraag 133
Is in de eerste pijler sprake van (de mogelijkheid van) cofinanciering door lidstaten?
Nee.
Vraag 134
Bent u voornemens te pleiten voor ruimte om bij het opleggen van administratieve sancties (korting inkomenssteun) bij overtreding van de randvoorwaarden (cross-compliance) rekening te houden met punitieve sancties die mogelijk ook opgelegd zullen worden voor dezelfde overtreding?
Het kabinet zet in op meer prestatiebetalingen en minder op directe inkomenssteun. Bij prestatiebetalingen wordt de landbouwer beloond voor een maatschappelijke prestatie. Koppeling aan randvoorwaarden is dan naar de opvatting van het kabinet niet meer aan de orde.
Voor de directe inkomenssteun zal de systematiek van randvoorwaarden en daaraan gekoppelde kortingen ongetwijfeld blijven bestaan. De vraagstelling suggereert mogelijk dat de randvoorwaarden er toe leiden dat boeren «dubbel gestraft» worden voor overtredingen daarvan. Daar staat tegenover dat het ook vreemd zou zijn om boeren een inkomenssubsidie te verstrekken als zij zich in de bedrijfsvoering niet aan wettelijke voorschriften houden. De korting dient wel proportioneel te zijn.
Vraag 135
In hoeverre is in de voorgestelde GMO-wijzigingsverordening sprake van verruiming van de mogelijkheden voor agrarische ondernemers om mogelijk mededingingsbeperkende afspraken te maken?
De voorgestelde GMO-wijzigingsverordening bevat geen bepalingen voor verdere verruiming voor agrarische ondernemers om mogelijk mededingingsbeperkende afspraken te maken. De Europese Commissie heeft bij diverse gelegenheden aangegeven dat begin 2018 met de zogenaamde Omnibus-verordening een aantal wijzigingen in de EU-regels zijn aangebracht die al een verruiming van deze mogelijkheid inhouden. Over deze Omnibus-verordening is uw Kamer geïnformeerd per brief (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1076). In mijn brief aan uw Kamer van 29 juni jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 257) wordt aangegeven dat onderzoek laat zien dat er onduidelijkheid is onder ondernemers over de mogelijkheden en dat de recente wijzigingen die zijn doorgevoerd in de Omnibusverordening niet bekend zijn. In deze brief is aangegeven dat ik deze duidelijkheid wil vergroten.
In relatie tot de voorstellen voor het nieuwe GLB is de inzet van het kabinet om de mogelijkheden voor samenwerking in brancheorganisaties te verruimen (zie ook mijn antwoord op de vragen 115 en 116).
Vraag 136
In welke mate biedt het uitvoeringsmodel ruimte voor innovatie?
Het voorgestelde nieuwe beleidsmechanisme (uitvoeringsmodel) biedt veel ruimte voor stimulering van innovatie. De voorstellen van de Europese Commissie bieden de lidstaten namelijk de mogelijkheid om beter in te spelen op de eigen nationale situatie en omstandigheden.
Vraag 137 en vraag 138
Wat is uw appreciatie van de effectbeoordeling van de RSB?
Hoe apprecieert u de punten van voorbehoud die de RSB geeft op de aanvullingen op het effectbeoordelingsverslag?
Zie mijn antwoord op vragen 77 en 78.
Vraag 139
Vallen Nederlandse landbouwbedrijven buiten de beoogde doelgroep voor steun, als deze sterker gericht wordt op kleine en middelgrote landbouwbedrijven en op gebieden met natuurlijke beperkingen?
In de voorstellen van de Europese Commissie wordt geen definitie gegeven van wat als kleine en wat als middelgrote bedrijven moet worden gezien. Om die reden is er geen aanleiding om aan te nemen dat bedrijven buiten de doelgroep voor steun zullen vallen. Het kabinet zal in het licht van het verloop van de onderhandelingen over de plafonnering bezien in hoeverre de voorgestelde herverdeling van inkomenssteun van grotere naar kleine bedrijven daarvan onderdeel kan of moet zijn.
Vraag 140
Waarin verschilt, en is het nieuwe prestatie-, monitoring-, en evaluatiekader (PMEK) een verbetering ten opzichte van het huidige gemeenschappelijke toezichts- en evaluatiekader?
Zie mijn antwoord op vraag 62.
Vraag 141
Wat merken Nederlandse landbouwbedrijven van de vereenvoudiging van de beleidsuitvoering?
Zie mijn antwoord bij vraag 117.
Vraag 142
Op welk moment en hoe worden de uitgaven verlaagd wanneer een lidstaat de outputs niet volgens de overeengekomen normen heeft gegenereerd?
Zie ook mijn antwoord op vraag 24 inzake streefcijfers.
Voorts is geregeld dat indien de financiële declaratie en de output meer dan 50% afwijken, de betalingen opgeschort kunnen worden. Daarbij geldt sowieso dat de Europese Commissie niet meer uitbetaalt dan wat op basis van de output gedeclareerd wordt.
Vraag 143
Hoe waarborgt de Europese Commissie dat er governance systemen worden ingevoerd en outputs en resultaten worden gehaald?
De lidstaat moet in haar nationale strategisch GLB-plan opnemen hoe de governancestructuur in de lidstaat ingevuld gaat worden en hoe de in het strategisch GLB-plan opgenomen outputs en resultaten gehaald gaan worden. Door middel van jaarlijkse performance rapportage, opgeleverd door het betaalorgaan en gecontroleerd door de auditautoriteit en een systeemaudit door de auditautoriteit houdt de Europese Commissie zicht op de daadwerkelijke implementatie van het strategisch plan en daarmee ook de governancesystemen.
Vraag 144, vraag 145 en vraag 146
Hoe groot is de kostenbesparing, gefinancierd vanuit het GLB, voor het nieuwe uitvoeringsmodel van controles?
Hoe hoog zijn de kosten voor Nederland voor wat betreft het beheers- en controlesysteem in het nieuwe voorstel ten opzichte van het huidige GLB?
Vindt er op nationaal niveau een toename aan GLB-uitgaven plaats om uitvoering te kunnen geven aan het beoogde beheers- en controlesysteem?
Op dit moment kan er nog geen inzicht worden gegeven in de kosten van het nieuwe uitvoeringsmodel ten aanzien van het beheers- en controlesysteem van het nieuwe GLB. Dit komt omdat twee belangrijke zaken niet duidelijk zijn.
Ten eerste is het nog niet duidelijk wat de specifieke details zijn ten aanzien van het beheers- en controlesysteem omdat er nog geen uitvoerende en gedelegeerde wetgevingsvoorstellen zijn waarin deze details geregeld worden. Het zijn juist de gedetailleerde voorschriften in dit soort verordeningen in het huidige GLB die stroomlijning van de uitvoering gecompliceerder maken.
Ten tweede hangen de kosten van het beheers- en controlesysteem af van het soort interventies en regelingen die in het kader van het GLB uitgevoerd gaan worden. Hier moeten nog keuzes gemaakt worden door Nederland met alle beleidsvrijheid die er straks is.
Op basis van de huidige voorstellen en het beeld dat Nederland meer ambitieus zal inzetten om de GLB-middelen doelgericht in te zetten, wordt ernaar gestreefd om een afname in de uitvoeringskosten te bereiken, onder voorwaarde dat de verordeningen voldoende vrijheid open houden om de uitvoering en de beheers en controlesystemen in te vullen.
Bij een gelijk blijvende uitvoeringssystematiek is de verwachting dat de uitvoeringskosten zouden toenemen bij een meer doelgerichte inzet van de GLB-middelen.
Vraag 147
Kunt u aangeven of en hoe in de nieuwe GLB-voorstellen waarborgen zijn ingebouwd om te voorkomen dat er GLB-geld uitgegeven wordt aan bijvoorbeeld een project als het natuurcentrum in Gébérjen?
Zoals in mijn antwoord bij vraag 25 heb aangegeven moet een lidstaat in haar strategisch plan op basis van een SWOT-analyse en een behoefte bepaling, opnemen welke interventies in de lidstaat gedaan gaan worden en hoe die interventies gaan bijdragen aan de te behalen resultaten. Dit dient te waarborgen dat interventies bijdragen aan de gestelde doelen van het GLB. Daarnaast zijn de governancestructuur en meer specifiek de auditorganisatie belangrijk bij het voorkomen van misstanden.
Vraag 148
Hoe verhoudt het mechanisme, om de opbrengst van de vermindering van rechtstreekse betalingen in te zetten om herverdelingsbetalingen binnen dezelfde lidstaten te financieren, zich tot het voornemen het nieuwe GLB te moderniseren?
Het kabinet staat sympathiek tegenover de voorgestelde plafonnering van de inkomstensteun per bedrijf, echter zonder aftrek van arbeidskosten. Wat betreft de voorgestelde herverdeling van inkomenssteun naar kleine en middelgrote bedrijven zal het kabinet nog een nadere positie bepalen.
Vraag 149
Wat is het effect in opbouw en omvang van de herverdelingsbetalingen?
Dit is verder aan de lidstaten om in te vullen in hun strategische plannen. Het kabinet zal in het licht van het verloop van de onderhandelingen over de plafonnering bezien in hoeverre de voorgestelde herverdeling van inkomenssteun van grotere naar kleine bedrijven daarvan onderdeel kan of moet zijn.
Vraag 150
Met welk bedrag wordt de rechtstreekse steun aan de Nederlandse landbouwer herverdeeld?
Dit is nog niet duidelijk. Het kabinet zal in het licht van het verloop van de onderhandelingen over de plafonnering bezien in hoeverre de voorgestelde herverdeling van inkomenssteun van grotere naar kleine bedrijven daarvan onderdeel kan of moet zijn.
Vraag 151
Met welk bedrag vindt in Nederland een herverdelingsbetaling plaats?
Zie mijn antwoord op vraag 150.
Vraag 152
Welke effecten in opbouw en omvang hebben de hervormingsvoorstellen in Nederland en voor de Nederlandse landbouwer?
Hiervoor verwijs ik naar hoofdstuk 5 van het BNC-fiche (Kamerstuk 34 965, nr. 2).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34965-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.