34 963 EU-voorstel: verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het ontwikkelen van een raamwerk voor het screenen van buitenlandse investeringen in de Europese Unie COM (2017) 4871

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 juli 2018

De leden van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking2 en voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit3 hebben kennisgenomen van de op 13 september 2017 door de Europese Commissie gepresenteerde mededeling en verordening inzake Buitenlandse directe investeringen in de EU en het op 1 december 2017 door de regering gepresenteerde BNC-fiche inzake deze voorstellen. Naar aanleiding hiervan hebben de commissies de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 22 mei 2018 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 6 juli 2018 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Den Haag, 22 mei 2018

De leden van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) en hebben met belangstelling kennisgenomen van de op 13 september 2017 door de Europese Commissie gepresenteerde mededeling en verordening inzake Buitenlandse directe investeringen in de EU en het op 1 december 2017 door de regering gepresenteerde BNC-fiche inzake deze voorstellen. De voorstellen en het bijbehorende BNC-fiche geven de leden van diverse fracties aanleiding tot het stellen van vragen.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over de gepresenteerde mededeling en verordening. De leden van de CDA-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.

De voorgestelde verordening verplicht lidstaten tot het toepassen van een screeningkader voor buitenlandse directe investeringen. Wordt hier met «buitenlandse» alleen bedoeld «van buiten de EU»?

Doel van de verordening is het beschermen van gewettigde belangen als buitenlandse directe investeringen aanleiding geven tot bezorgdheid over de veiligheid of openbare orde in EU of individuele lidstaten. De leden van de D66-fractie vragen allereerst of met «bezorgdheid» wordt bedoeld «risico». Deze leden hebben behoefte aan een afbakening en concretisering van het begrip gewettigde belangen.

De leden van de D66-fractie vragen tevens hoe het doel van bescherming zich verhoudt tot het feit dat de verordening geen screening oplegt, maar een kader schept voor lidstaten die al screenen of dat willen gaan doen.

De verordening verplicht lidstaten ertoe de Commissie en de andere lidstaten te informeren over investeringen die aan screening worden onderwerpen. Betekent dit dat alle lidstaten, ook zij die zelf niet screenen, deze informatie ontvangen? Lidstaten kunnen naar aanleiding van deze hun bezorgdheid uitspreken over de betreffende investeringen. Geldt dat ook voor lidstaten die zelf niet screenen?

De commissie kan een niet-bindend advies geven aan een lidstaat. In hoeverre kunnen de informatieplicht (als een lidstaat kiest voor screening) en de adviesmogelijkheid leiden tot vertraging van het investeringsproces? Kunnen daaruit ook risico’s voortvloeien? Bijvoorbeeld in het geval dat een bedrijf alleen door een buitenlandse investeerder kan worden behoed voor faillissement? Kunnen screenende lidstaten in individuele gevallen van screening afzien?

De Europese Commissie constateert dat EU-investeerders vaak niet dezelfde rechten hebben om te investeren in landen waaruit investeringen afkomstig zijn. De leden van de D66-fractie vragen of deze asymmetrie op zichzelf een gevolg heeft voor de openbare orde en veiligheid.

Artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verbiedt alle beperkingen van kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen. Screening kan beperking betekenen, maar deze kan gerechtvaardigd zijn om dwingende redenen van algemeen belang. De leden van de D66-fractie vragen of het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid op lidstaat- en EU-niveau kwalificeert als een dergelijke reden.

De voorgestelde verordening geeft de Commissie een nieuw instrument, namelijk het op Commissieniveau screenen van buitenlandse directe investeringen die invloed hebben op projecten of programma’s van Uniebelang. Hieronder vallen volgens het voorstel ook projecten en programma’s die niet betrekking hebben op kritieke infrastructuur, technologie of grondstoffen, maar met EU-geld gefinancierd zijn. De leden van de D66-fractie vragen of hier uitsluitend het criterium openbare orde en veiligheid bepalend is.

Eén van de factoren die bij de screening in aanmerking genomen kan worden is de voorzieningszekerheid van kritieke grondstoffen. De criteria om te kwalificeren als kritieke grondstof zijn economisch belang en voorzieningszekerheid. Deze leden vragen hoe screening op deze criteria zich verhoudt tot openbare orde en veiligheid en tot artikel 63 VWEU.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de opvattingen van de regering, en zij delen de terughoudendheid van de regering waar het gaat om de voorgestelde verordening die de Europese Commissie een eigenstandige rol toekent bij de beoordeling van buitenlandse directe investeringen in de Unie. De leden van de SP-fractie hebben hierbij echter wel een aantal vragen.

In de eerste plaats hebben de leden van de SP-fractie de volgende vraag: de regering vermeldt dat zij de zorgen van de Commissie deelt met betrekking tot «niet-marktconforme investeringen» en de risico’s die buitenlandse directe investeringen met zich kunnen meebrengen4. Alle G7 landen (en vele andere) hebben in de afgelopen jaren een systeem voor generieke toetsing van buitenlandse investeringen ontwikkeld. De EU heeft dat tot nu toe niet gedaan.

Niettemin is de regering kritisch over de voorgestelde verordening en formuleert een reeks bedenkingen. De leden van de SP-fractie delen een aantal van deze bedenkingen. Het valt de leden van de SP-fractie daarbij op dat veel van de bedenkingen van regeringszijde zijn terug te voeren op de spanning tussen enerzijds de uitsluitende competentie van de Commissie met betrekking tot directe buitenlandse investeringen (art. 207, VWEU) en anderzijds de nationale bevoegdheid ten aanzien van vragen van nationale veiligheid en openbare orde (art. 4, VWEU). Kan de regering iets nader aangeven hoe zij tegen deze spanning aankijkt? Treedt deze spanning ook op bij andere beleidsterreinen die tot de exclusieve competentie van de Unie behoren? Hoe is daar in voorkomende gevallen mee omgegaan? In welke mate heeft de regering bij nader inzien twijfel bij de keuze om directe buitenlandse investeringen in het Verdrag van Lissabon onder de gemeenschappelijke handelspolitiek te laten vallen, en daarmee onder de exclusieve competentie van de Unie te brengen?

Voorts hebben de leden van de SP-fractie enkele vragen met betrekking tot de situatie in Nederland. De regering stelt bij herhaling zorgen te hebben over «niet-markt gedreven» of «staats-gedreven» investeringen. Kan de regering in de eerste plaats nader definiëren wat onder deze termen verstaan moet worden? En kan de regering aangeven waarop deze zorgen zijn gebaseerd?

Zoals de regering aangeeft kent Nederland momenteel toetsingsmogelijkheden in specifieke sectoren op grond van de Elektriciteitswet, de Gaswet, de Wet Financiële Sector, en binnenkort ook de Wet Ongewenste Zeggenschap Telecommunicatie, zo constateren de leden van de SP-fractie. Kan de regering aangeven waarom zij niet, gezien de internationale ontwikkelingen en de eigen zorgen, een generieke toetsing voor directe buitenlandse investeringen overweegt?

Kan de regering daarnaast een overzicht geven van niet-markt gedreven en/of staatsgedreven investeringen in Nederland in de afgelopen tien jaar, met daarbij informatie over:

  • Het land waaruit de buitenlandse investeerder afkomstig is;

  • De eigendomsstructuur van de buitenlandse investeerder en van de onderneming die uit de buitenlandse investering ontstond;

  • De waarde van de directe buitenlandse investering;

  • De bedrijfsactiviteiten van de betreffende onderneming;

  • De financiering van de investering;

  • De reden tot zorg (waar toepasselijk).

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche dat de regering heeft opgesteld naar aanleiding van de mededeling «Buitenlandse directe investeringen verwelkomen, maar vitale belangen beschermen» (COM(2017)494) en de concept verordening inzake «het ontwikkelen van een raamwerk om buitenlandse directe investeringen in de Europese Unie te screenen» (COM(2017)487). Deze leden hebben over het genoemde BNC-fiche de volgende vragen aan de regering.

Uit het BNC-fiche volgt dat de regering de verordening in de huidige vorm, ondanks een aantal positieve punten, op dit moment overwegend negatief beoordeelt. Kan de regering dit uitgebreider onderbouwen, temeer het voorstel de nodige ruimte aan lidstaten laat voor eigen beleidsvrijheid om al dan niet toetsingsmechanismen in te voeren en toe te passen? Daarbij kunnen lidstaten – binnen de grenzen van de verordening – zelf criteria en procedures ontwikkelen en vastleggen. Ook is het uiteindelijk aan de lidstaten zelf om een investering al dan niet te blokkeren of aan voorwaarden te onderwerpen.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich tevens af in hoeverre oordeelsvorming door de Europese Commissie niet juist een meer autoriserend en collectief karakter zal hebben, waardoor eventuele besluiten die van invloed zijn op voorgenomen investeringen op een breder draagvlak en mogelijk ook minder bilaterale repercussies kunnen rekenen. Kan de regering aangeven hoe zij dit aspect beoordeelt?

De commissie BDO zien de antwoorden van de regering graag binnen vier weken tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, J.G. Vlietstra

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2018

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) over de Commissiemededeling en verordening inzake Buitenlandse directe investeringen in de EU. Deze vragen werden ingezonden op 22-05-2018 met kenmerk 163079u.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Antwoorden van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op vragen van de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) over Commissiemededeling en verordening inzake Buitenlandse directe investeringen in de EU.

Vraag 1

De voorgestelde verordening verplicht lidstaten tot het toepassen van een screeningkader voor buitenlandse directe investeringen. Wordt hier met «buitenlandse» alleen bedoeld «van buiten de EU»?

Antwoord

Met «buitenlandse» wordt in dit verband inderdaad alleen bedoeld «van buiten de EU». Overigens verplicht de voorgestelde verordening lidstaten niet tot het toepassen van een screeningskader. Het blijft nadrukkelijk aan de lidstaten zelf om te besluiten of ze overgaan tot het toetsen van buitenlandse directe investeringen.

Vraag 2

Doel van de verordening is het beschermen van gewettigde belangen als buitenlandse directe investeringen aanleiding geven tot bezorgdheid over de veiligheid of openbare orde in EU of individuele lidstaten. De leden van de D66-fractie vragen allereerst of met «bezorgdheid» wordt bedoeld «risico». Deze leden hebben behoefte aan een afbakening en concretisering van het begrip gewettigde belangen.

Antwoord

De verordening is ingegeven door de bezorgdheid over de veiligheid en openbare orde, maar heeft als doel om een Europees kader te scheppen om de mogelijke risico’s voor veiligheid en openbare orde van buitenlandse directe investeringen te kunnen adresseren.

Vraag 3

De leden van de D66-fractie vragen tevens hoe het doel van bescherming zich verhoudt tot het feit dat de verordening geen screening oplegt, maar een kader schept voor lidstaten die al screenen of dat willen gaan doen.

Antwoord

De verordening voorziet in een EU-kader ensamenwerkingsmechanisme voor de toetsing van buitenlandse investeringen door de lidstaten op gronden van veiligheid en openbare orde. Daarnaast krijgt de Europese Commissie een adviesrol. Het voorgestelde kader zorgt ervoor dat de lidstaten in het kader van hun nationale toetsing dezelfde basisvereisten (zoals o.a. non-discriminatie, beroepsmogelijkheden) aan hun toetsingsmechanisme stellen. Dat vergroot de convergentie binnen de EU. Het samenwerkingsmechanisme is van belang aangezien buitenlandse investeringen in een lidstaat risico’s kunnen opleveren voor de veiligheid en openbare orde in één of meerdere andere lidstaten, ook zonder dat hier sprake van is in de lidstaat waar de investering plaatsvindt. Het samenwerkingsmechanisme biedt voorts de mogelijkheid tot betere informatie-uitwisseling tussen de lidstaten (en de Europese Commissie) en verkleint daarmee de mogelijkheden tot «omzeiling» door buitenlandse investeerders. Beide aspecten dragen bij aan een betere bescherming van de veiligheid en openbare orde.

Vraag 4

De verordening verplicht lidstaten ertoe de Commissie en de andere lidstaten te informeren over investeringen die aan screening worden onderwerpen. Betekent dit dat alle lidstaten, ook zij die zelf niet screenen, deze informatie ontvangen? Lidstaten kunnen naar aanleiding van deze hun bezorgdheid uitspreken over de betreffende investeringen. Geldt dat ook voor lidstaten die zelf niet screenen?

Antwoord

De voorgestelde verordening maakt op bovenstaande punten geen onderscheid tussen lidstaten die beschikken over een screeningsmechanisme en die lidstaten die niet over een screeningsmechanisme beschikken. De Commissie stelt inderdaad voor dat alle lidstaten de informatie ontvangen en alle lidstaten commentaar kunnen aanleveren.

Vraag 5

De Commissie kan een niet-bindend advies geven aan een lidstaat. In hoeverre kunnen de informatieplicht (als een lidstaat kiest voor screening) en de adviesmogelijkheid leiden tot vertraging van het investeringsproces? Kunnen daaruit ook risico’s voortvloeien? Bijvoorbeeld in het geval dat een bedrijf alleen door een buitenlandse investeerder kan worden behoed voor faillissement? Kunnen screenende lidstaten in individuele gevallen van screening afzien?

Antwoord

Dit is een van de zorgpunten van het kabinet. Nederland zet er dan ook op in dat de termijnen voor de Commissie en de lidstaten om advies te kunnen geven worden teruggebracht.

Vraag 6

De Europese Commissie constateert dat EU-investeerders vaak niet dezelfde rechten hebben om te investeren in landen waaruit investeringen afkomstig zijn. De leden van de D66-fractie vragen of deze asymmetrie op zichzelf een gevolg heeft voor de openbare orde en veiligheid.

Antwoord

Nee, asymmetrie met betrekking tot rechten van investeerders heeft op zichzelf geen gevolg voor de openbare orde en veiligheid. Zoals uitgezet in Kamerbrief Tussen Naïviteit en Paranoia (Kamerstukken 30 821, nr. 22), zijn er drie categorieën van nationale veiligheidsbelangen die nadelige gevolgen kunnen ondervinden van buitenlandse overnames en investeringen. De risicocategorieën zijn: (1) continuïteit vitale processen, (2) integriteit en exclusiviteit van informatie en (3) functioneren van de democratische rechtsorde, bijvoorbeeld wegens strategische afhankelijkheid. In principe heeft asymmetrie met betrekking tot rechten van investeerders op zichzelf geen directe impact op strategische afhankelijkheid. Een gelijker speelveld kan tot extra wederzijdse afhankelijkheid leiden dankzij een mogelijke toename investeringen vanuit de EU in niet-EU landen. Hierdoor kan uitbuiting van een eventuele strategische afhankelijkheid, ofwel pressie, chantage en manipulatie door vreemde mogendheden met economische middelen, gemakkelijker worden voorkomen.

Vraag 7

Artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verbiedt alle beperkingen van kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen. Screening kan beperking betekenen, maar deze kan gerechtvaardigd zijn om dwingende redenen van algemeen belang. De leden van de D66-fractie vragen of het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid op lidstaat- en EU-niveau kwalificeert als een dergelijke reden.

Antwoord

Deze verordening wordt gebaseerd op de gemeenschappelijke handelspolitiek (artikel 207 VWEU). De Verordening betreft daarbij alleen de toetsing van buitenlandse investeringen in het kader van «veiligheid of openbare orde». Het bevorderen van economische groei en of werkgelegenheid vallen buiten de werkingssfeer van de voorgestelde verordening» en worden met voorgestelde EU-raamwerk dan ook niet geadresseerd. Het kabinet heeft in dit verband benadrukt dat de EU en haar lidstaten bij de invulling van deze begrippen niet buiten de grenzen van het mondiale WTO-akkoord over de handel in diensten (General Agreement on Trade in Services, GATS), mogen treden. Eventuele beperkende maatregelen dienen te voldoen aan de relevante bepalingen uit de GATS.

Vraag 8

De voorgestelde verordening geeft de Commissie een nieuw instrument, namelijk het op Commissieniveau screenen van buitenlandse directe investeringen die invloed hebben op projecten of programma’s van Uniebelang. Hieronder vallen volgens het voorstel ook projecten en programma’s die niet betrekking hebben op kritieke infrastructuur, technologie of grondstoffen, maar met EU-geld gefinancierd zijn. De leden van de D66-fractie vragen of hier uitsluitend het criterium openbare orde en veiligheid bepalend is.

Antwoord

Het voorstel geeft de Commissie de mogelijkheid een advies uit te brengen bij investeringen in projecten of programma’s van de Unie waarbij er een risico is voor de veiligheid en openbare orde. Het criterium openbare orde en veiligheid is bepalend voor de mogelijkheden van de Commissie om een advies uit te brengen. In dit verband dient te worden opgemerkt dat de EU (en haar lidstaten) zich in de uitvoering van de verordening moeten houden aan de relevante WTO-verplichtingen.

Vraag 9

Eén van de factoren die bij de screening in aanmerking genomen kan worden is de voorzieningszekerheid van kritieke grondstoffen. De criteria om te kwalificeren als kritieke grondstof zijn economisch belang en voorzieningszekerheid. Deze leden vragen hoe screening op deze criteria zich verhoudt tot openbare orde en veiligheid en tot artikel 63 VWEU.

Antwoord

Het voorstel geeft een niet uitputtende lijst van factoren die de lidstaten mogen meenemen in de toetsing of een buitenlandse directe investering een gevaar kan opleveren voor de veiligheid of de openbare orde. Uiteindelijk is het dus aan de lidstaten om de toetsing in te vullen en te bepalen of de directe investering al dan niet een risico oplevert voor de veiligheid of openbare orde. De verordening laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om overeenkomstig artikel 65, lid 1, onder b), Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) maatregelen te nemen ter beperking van het verkeer van kapitaal om redenen van openbare orde of openbare veiligheid. Daarbij zij erop gewezen dat het Hof van Justitie in zijn jurisprudentie omtrent artikel 65 VWEU bepaald heeft dat beperkingen van het in artikel 63 VWEU gewaarborgde vrij verkeer niet om zuiver economische redenen mogen worden opgelegd. In dit verband heeft Nederland er steeds op gewezen dat de lidstaten bij de invulling van de toets en het treffen van beperkende maatregelen niet buiten de kaders van de GATS mogen treden. Dit wordt tevens in de preambule van het voorstel van de Commissie benadrukt.

Vraag 10

Het valt de leden van de SP-fractie daarbij op dat veel van de bedenkingen van regeringszijde zijn terug te voeren op de spanning tussen enerzijds de uitsluitende competentie van de Commissie met betrekking tot directe buitenlandse investeringen (art. 207, VWEU) en anderzijds de nationale bevoegdheid ten aanzien van vragen van nationale veiligheid en openbare orde (art. 4, VWEU). Kan de regering iets nader aangeven hoe zij tegen deze spanning aankijkt? Treedt deze spanning ook op bij andere beleidsterreinen die tot de exclusieve competentie van de Unie behoren? Hoe is daar in voorkomende gevallen mee omgegaan? In welke mate heeft de regering bij nader inzien twijfel bij de keuze om directe buitenlandse investeringen in het Verdrag van Lissabon onder de gemeenschappelijke handelspolitiek te laten vallen, en daarmee onder de exclusieve competentie van de Unie te brengen?

Antwoord

Zoals de regering heeft aangegeven kan Nederland zich in beginsel vinden in het idee van een samenwerkingsmechanisme. Ook ziet Nederland een toegevoegde waarde voor een intensievere rol van de Unie voor wat betreft coördinatie of ondersteuning van informatie-uitwisseling vanwege mogelijke grensoverschrijdende belangen. De regering had echter ten tijde van het opstellen van het BNC-fiche nog een aantal vragen over bepaalde aspecten van het voorstel die naar mening van Nederland onvoldoende waren uitgewerkt c.q. onduidelijk waren.

De Commissie baseert de verordening op haar exclusieve bevoegdheid in het kader van de gemeenschappelijk handelspolitiek. Dat neemt niet weg dat het voorstel geen inbreuk mag maken op de bevoegdheden van delidstaten ten aanzien van openbare veiligheid en de nationale veiligheid. Hier is doorNederland steeds op gewezen. Op grond van artikel 4, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), eerbiedigt de Unie de essentiële staatsfuncties, zoals de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid. Met name de nationale veiligheid blijft de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat. Daarbij is van belang op te merken dat artikel 4, lid 2 VEU volgens Nederland geldt ongeacht de gekozen rechtsgrondslag en ongeacht de aard van de bevoegdheid. Nederland heeft zich er daarom – samen met andere landen- voor ingezet dat in de Verordening ook geëxpliciteerd wordt dat deze geen afbreuk doet aan hetgeen bepaald is in artikel 4, lid 2 VEU. Hiermee wordt verzekerd dat de Verordening geen enkele beperking vormt voor de lidstaten om op te treden uit hoofde van artikel 4, lid 2 VEU.

Vraag 11

Voorts hebben de leden van de SP-fractie enkele vragen met betrekking tot de situatie in Nederland. De regering stelt bij herhaling zorgen te hebben over «niet-markt gedreven» of «staatsgedreven» investeringen. Kan de regering in de eerste plaats nader definiëren wat onder deze termen verstaan moet worden? En kan de regering aangeven waarop deze zorgen zijn gebaseerd?

Antwoord

Niet-markt gedreven investeringen zijn investeringen die gedaan worden met een ander motief dan enkel op basis van bedrijfseconomische redenen. Deze investeringen kunnen staatsgedreven zijn als de investering plaatsvindt in opdracht van een staat en/of er een sterke relatie is tussen de investeerder en een staat, bijvoorbeeld in het geval van staatsbedrijven en/of subsidies.

Niet-marktconforme staatsgedreven investeringen kunnen concurrentie op een markt verstoren, omdat investeerders met staatssteun mogelijk (disproportioneel) hogere prijzen kunnen bieden. De zorgen met betrekking tot veiligheid en openbare orde zijn, zoals uitgezet in Kamerbrief Tussen Naïviteit en Paranoia (Kamerstukken 30 821, nr. 22), de volgende drie risicocategorieën: (1) continuïteit vitale processen, (2) integriteit en exclusiviteit van kennis en informatie en (3) strategische afhankelijkheid.

Vraag 12

Zoals de regering aangeeft kent Nederland momenteel toetsingsmogelijkheden in specifieke sectoren op grond van de Elektriciteitswet, de Gaswet, de Wet Financiële Sector, en binnenkort ook de Wet Ongewenste Zeggenschap Telecommunicatie, zo constateren de leden van de SPfractie. Kan de regering aangeven waarom zij niet, gezien de internationale ontwikkelingen en de eigen zorgen, een generieke toetsing voor directe buitenlandse investeringen overweegt?

Antwoord

Nederland heeft een groot belang bij buitenlandse investeringen en wil daarvoor geenszins een obstakel opwerpen dat tot onzekerheid zou kunnen leiden bij potentiële benigne investeerders. De uitgangspunten zijn een sectorspecifieke benadering en maatwerk. De grote diversiteit aan sectoren en maatregelen in de vitale infrastructuur maakt het lastig om een «one size fits all» maatregel te formuleren en te legitimeren.

Vraag 13

Kan de regering daarnaast een overzicht geven van niet-markt gedreven en/of staatsgedreven investeringen in Nederland in de afgelopen tien jaar, met daarbij informatie over:

  • Het land waaruit de buitenlandse investeerder afkomstig is;

  • De eigendomsstructuur van de buitenlandse investeerder en van de onderneming die uit de buitenlandse investering ontstond;

  • De waarde van de directe buitenlandse investering;

  • De bedrijfsactiviteiten van de betreffende onderneming;

  • De financiering van de investering;

  • De reden tot zorg (waar toepasselijk).

Antwoord

Er is geen volledig overzicht van niet-markt gedreven en/of staatsgedreven investeringen in Nederland.

Vraag 14

Uit het BNC-fiche volgt dat de regering de verordening in de huidige vorm, ondanks een aantal positieve punten, op dit moment overwegend negatief beoordeelt. Kan de regering dit uitgebreider onderbouwen, temeer het voorstel de nodige ruimte aan lidstaten laat voor eigen beleidsvrijheid om al dan niet toetsingsmechanismen in te voeren en toe te passen? Daarbij kunnen lidstaten – binnen de grenzen van de verordening – zelf criteria en procedures ontwikkelen en vastleggen. Ook is het uiteindelijk aan de lidstaten zelf om een investering al dan niet te blokkeren of aan voorwaarden te onderwerpen.

Antwoord

In het BNC fiche van 1 december 2017 heeft de regering aangegeven de proportionaliteit van het voorstel, ondanks een aantal positieve punten, op dat moment overwegend negatief te beoordelen. De redenen hiervoor waren o.a. het ontbreken van een impact assessment waardoor bijvoorbeeld onduidelijk was waarom het doel alleen door middel van een wetgevend instrument kon worden bereikt. Inmiddels heeft de Commissie nadere analyses verstrekt. Nu dit is verhelderd, beoordeelt de regering de proportionaliteit dan ook overwegend positief.

Vraag 15

De leden van de PvdA-fractie vragen zich tevens af in hoeverre oordeelsvorming door de Europese Commissie niet juist een meer autoriserend en collectief karakter zal hebben, waardoor eventuele besluiten die van invloed zijn op voorgenomen investeringen op een breder draagvlak en mogelijk ook minder bilaterale repercussies kunnen rekenen. Kan de regering aangeven hoe zij dit aspect beoordeelt?

Antwoord

Zoals aangegeven ziet het kabinet meerwaarde in een samenwerkingsmechanisme tussen lidstaten en een intensievere rol van de Unie voor wat betreft coördinatie. Daarmee kunnen verschillen in beleid en uitvoering worden weggenomen en het draagvlak voor besluiten worden vergroot, ook vanwege een verhoogde transparantie voor buitenlandse investeerders. Zoals de regering heeft aangeven, is het wel belangrijk dat een aantal aspecten van het Commissievoorstel nader uitgewerkt dienen te worden of te worden verduidelijkt. Nederland heeft zich hiervoor in het kader van de onderhandelingen over het voorstel in de Raad voor ingezet en zal gedurende het onderhandelingsproces blijven doen.


X Noot
1

Zie dossier E170031 op www.europapoort.nl; de COM-documenten zijn als bijlagen bij dit verslag gevoegd.

X Noot
2

Samenstelling Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking:

Kox (SP) (vice-voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Van Kappen (VVD), Kuiper (CU), Schaap (VVD) (vice-voorzitter), Strik (GL), Knip (VVD), Faber-van de Klashorst (PVV), De Graaf (D66), De Grave (VVD), Martens (CDA), Postema (PvdA) Vlietstra (PvdA) (voorzitter), Van Beek (PVV), Lokin-Sassen (CDA), Van Apeldoorn (SP), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Knapen (CDA), Lintmeijer (GL), Van Rij (CDA), Schaper (D66), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Overbeek (SP), Sini (PvdA), Baay-Timmerman (50PLUS).

X Noot
3

Samenstelling Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:

Nagel (50PLUS) Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU),Schaap (VVD), Flierman (CDA), Ester (CU), Vos (GL), Kok (PVV) (vice-voorzitter), P. van Dijk (PVV), Gerkens (SP) (voorzitter), Atsma (CDA), N.J.J. van Kesteren (CDA), Reuten (SP), Pijlman (D66), Prast (D66), Van Rij (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Verheijen (PvdA), Klip-Martin (VVD), Overbeek (SP), De Bruijn-Wezeman (VVD), Van der Sluijs (PVV), Van Zandbrink (PvdA), Fiers (PvdA).

X Noot
4

Kamerstukken II, 2017–2018, 22 112, nr. 2437, blz. 6.

Naar boven