34 960 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2018 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 juni 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 12 juni 2018 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij brief van 25 juni 2018 zijn ze door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Alberts

1

Kunt u een overzicht geven van alle niet juridisch verplichte subsidies, en de bedragen die daaraan zijn verbonden?

In de begroting wordt jaarlijks een overzicht opgenomen van de nog niet juridisch verplichte uitgaven (OCW-begroting 2018 p. 25). In de loop van het jaar worden op die budgetten verplichtingen aangegaan. Omdat vaak nog niet bekend is voor welk instrument de middelen worden ingezet (subsidie, opdrachten, etc.) en wie de ontvangers zullen zijn is het niet mogelijk het gevraagde overzicht te geven.

2

Deelt u de opvatting dat de tegenvaller op studiefinanciering, Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS) en lesgelden, slechts voor een klein deel het gevolg zijn van geraamde aantallen studenten in het hoger onderwijs? Deelt u de opvatting dat de belangrijkste oorzaak (85 miljoen euro) is, de stijging van de omzettingen van de prestatiebeurs in een gift. Houdt dit in dat u verwacht dat minder studenten dan geraamd hun studieleningen kunnen terugbetalen?

De belangrijkste oorzaak van de tegenvaller is inderdaad een hoger bedrag aan omzettingen van prestatiebeurs in gift. Dit hangt samen met het zogenaamde boeggolfeffect van de invoering van het studievoorschot; studenten die in 2013 vervroegd zijn ingestroomd om nog voor de basisbeurs in aanmerking te komen leiden nu tot extra uitstroom en omzettingen. Toegekende prestatiebeurzen worden immers omgezet in gift na het afronden van de studie. Dit staat los van studieleningen en terugbetalingen.

3

Kunt u een overzicht maken van de afgelopen tien jaar van de ramingen van leerling- en studentenaantallen, de stand van de ramingen bij de Voorjaarsnota, de daadwerkelijke leerling- en studentenaantallen en de financiële gevolgen van ramingsfouten bij het Jaarverslag?

Aantal leerlingen

2008/09

2009/10

2010/11

2011/12

2012/13

2013/14

2014/15

2015/16

2016/17

2017/18

Totaal geraamd (x 1.000)

3.737

3.738

3.784

3.797

3.756

3.730

3.730

3.705

3.705

3.702

Totaal gerealiseerd (x 1.000)

3.716

3.756

3.784

3.767

3.746

3.749

3.736

3.724

3.724

3.724

Verschil realisatie t.o.v. raming (x 1.000)

– 21

18

0

– 30

-10

19

6

19

19

22

% afwijking t.o.v. raming

– 0,57%

0,48%

0,00%

– 0,79%

– 0,27%

0,51%

0,16%

0,52%

0,51%

0,60%

De bovenstaande tabel geeft een overzicht van het geraamde totaal aantal leerlingen en studenten en het daadwerkelijk gerealiseerde totaal aantal leerlingen en studenten van de afgelopen 10 jaar. Tevens is het verschil weergegeven in aantallen en percentages.

In de onderstaande tabel staan de mee- en tegenvallers als gevolg van de afwijking van de referentieraming (leerling- en studentenenaantallen) van de afgelopen 10 jaar weergegeven in euro’s en van de afgelopen 6 jaar in procenten t.o.v. het instrument bekostiging onderwijs. Dit instrument wordt sinds 2013 gehanteerd, sinds de invoering van Verantwoord Begroten, daarom kan dit overzicht van procentuele afwijkingen slechts 6 jaar terug gegeven worden.

Mee-/ tegenvaller RR

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

In mln euro's

34

172

35,2

– 76

56,4

185,6

84,8

72,5

125,1

106,5

In % van bekostiging

       

0,22%

0,71%

0,31%

0,26%

0,44%

0,35%

De raming van de leerlingenaantallen wordt ten behoeve van de begroting slechts één keer paar jaar geactualiseerd in de Referentieraming. Deze actualisatie wordt meegenomen in de begrotingscyclus in het voorjaar in de 1e suppletoire begrotingswet. Na de aanpassing van de begroting in de 1e suppletoire begrotingswet vindt er geen afwijking meer plaats als gevolg van de leerlingenaantallen.

4

Klopt het dat de zogenaamde «doelmatigheidskorting» in totaal oploopt tot een doelmatigheidskorting van structureel 183 miljoen euro? En wat is de precieze «korting» per onderwijssector (mbo, hbo, wo, etc.)?

De maatregel G46 Doelmatiger onderwijs uit het regeerakkoord loopt inderdaad op tot structureel € 183 miljoen. De regeerakkoordmaatregel is verwerkt in de tweede nota van wijziging op de ontwerpbegroting 2018 (kamerstuk 34 775 VIII, nr. 13). In 2018 is deze maatregel als volgt over de sectoren verdeeld: € 6,7 miljoen in het po; € 5,2 miljoen in het vo, € 2,8 miljoen in het mbo; € 1,9 miljoen in het hbo; € 2,9 miljoen in het wo; en € 0,6 miljoen op onderzoeks- en wetenschapsbeleid.

5

Welke subsidies worden verlaagd om een deel van de ramingsproblemen in 2018 te dekken?

Zie onderstaande tabel en toelichting uit de 1e suppletoire begroting van OCW (p. 7–8).

Verlaging subsidies (Bedragen x € 1 miljoen)

Artikelnr.

Omschrijving

2018

1

Primair onderwijs

13,3

3

Voortgezet onderwijs

5,6

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

14,3

6

Hoger beroepsonderwijs

0,6

7

Wetenschappelijk onderwijs

0,5

Totaal verlaging subsidies

34,3

Primair onderwijs:

  • hoogbegaafde leerlingen: de regeling voor hoogbegaafdheid is nog in voorbereiding en zal in 2019 ingaan waardoor het budget 2018 van € 8,3 miljoen kan worden ingezet ter dekking van de tegenvaller,

  • teambeurs po: het budget voor 2018 wordt verlaagd met € 3 miljoen op basis van de verwachte aanvragen,

  • regeling snel internet po: uit de ingediende aanvragen blijkt dat het budget voor 2018 met € 1,5 miljoen naar beneden kan worden bijgesteld,

  • effectieve interventies: in 2018 wordt € 0,5 miljoen minder ingezet. Dit betreft het onderdeel onderzoek naar interventies bij onderwijsachterstanden (via NRO) omdat de openstelling in september 2018 start en de toekenning voor onderzoek pas in 2019 plaatsvindt.

Voortgezet onderwijs:

  • doorstroomregeling po-vo: voor deze regeling in het kader van de kansengelijkheid bedraagt het subsidieplafond € 9 miljoen in 2018. Het additionele budget 2018 van € 5 miljoen wordt ingezet ter dekking van de tegenvaller,

  • lente en zomerscholen vo: uit de ingediende aanvragen blijkt dat het budget voor 2018 naar beneden kan worden bijgesteld met € 0,6 miljoen; alle aanvragen die aan de voorwaarden voldeden, zijn gehonoreerd.

Middelbaar beroepsonderwijs:

  • regionaal investeringsfonds: een bedrag van € 7,3 miljoen dat niet tot besteding is gekomen in 2017 en in de eerste aanvraagperiode van 2018 wordt ingezet ter dekking van de tegenvaller,

  • regeling praktijkleren: uit latere jaren is met een kasschuif € 12 miljoen naar 2018 geschoven. Hiervan wordt nu € 7 miljoen ingezet ter dekking van de tegenvaller; € 5 miljoen wordt toegevoegd aan het in 2018 beschikbare bedrag voor de regeling.

Hoger onderwijs:

  • onverplicht ho: op het subsidiebudget voor het hoger onderwijs is € 1,1 miljoen nog niet juridisch verplicht en wordt niet in subsidies ter beschikking gesteld.

6

Wordt er bezuinigd op het Regionaal Investeringsfonds om een deel van de ramingsproblemen in 2018 te dekken? Zo ja, hoeveel?

Er wordt € 7,3 miljoen van het budget van het regionaal investeringsfonds ingezet voor de tegenvaller. Zie ook het antwoord op vraag 42.

7

Hoeveel geld is er weggehaald bij de samenwerkingsverbanden passend onderwijs (zowel po als vo) waarbij sprake was van negatieve verevening?

De totale negatieve verevening op basis van 1-10-2011 op het prijsniveau 2017–2018 bedroeg bij de samenwerkingsverbanden po € 50,5 miljoen en bij de samenwerkingsverbanden vo € 53,6 miljoen.

8

Hoeveel scholen voor speciaal onderwijs zijn er gesloten sinds de invoering van passend onderwijs? Hoeveel scholen voor speciaal onderwijs bestaan er op dit moment in Nederland en waar zijn zij gevestigd?

In het schooljaar 2013–2014 waren er 321 scholen voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (inclusief instellingen cluster 1). Met de invoering van het passend onderwijs zijn 51 scholen voor auditief gehandicapten (het zogeheten cluster 2) gefuseerd in vier grotere instellingen. In de jaren daarna is er nog een beperkt aantal andere scholen gesloten. In het schooljaar 2017–2018 zijn er daarmee nog 266 scholen die speciaal onderwijs en/of voortgezet speciaal onderwijs aanbieden (inclusief instellingen cluster 1 en 2). Overigens, elke school kan meerdere vestigingen onder zich hebben. Van de 556 vestigingen in het schooljaar 2013–2014 zijn er in 2017–2018 71 gesloten en er zijn 77 nieuwe vestigingen geopend, zodat er in het schooljaar 2017–2018 562 vestigingen zijn. Voor een overzicht van deze plaats van deze vestigingen wordt verwezen naar de website van DUO.

9

Wat heeft de ramingsproblemen met leerlingen- en studentenaantallen veroorzaakt? En wat onderneemt u om dit in de toekomst te voorkomen?

Ik herken mij niet in de term «ramingsproblemen». Zowel de raming van de leerlingen- en studentaantallen (de referentieraming) en de studiefinancieringsraming zijn robuuste ramingen met een hoge mate van voorspelkracht. De totale afwijking is de afgelopen 10 jaar elk jaar kleiner dan 1% geweest (zie antwoord vraag 3). Desalniettemin kan deze procentueel kleine afwijking in absolute termen een grote mee- of tegenvaller op de OCW-begroting opleveren. Dit creëert onrust in de begrotingscyclus. Daarom ben ik in overleg met het Ministerie van Financiën een verkenning gestart naar de systematiek rondom de budgettaire vertaling van de referentie- en studiefinancieringsraming, om onrust in de begrotingscyclus te beperken. Als er mogelijkheden zijn om de voorspelkracht van onze ramingen te vergroten of om de onrust bij het doorvertalen naar de begroting te beperken dan overweeg ik deze graag. In de Kamerbrief ten behoeve van het door u geagendeerde dertigledendebat over de ramingen van OCW, kom ik nader terug op deze verkenning.

10

Welke subsidies worden verlaagd tot in totaal een bedrag van 34 miljoen euro? Gaat het hierbij om subsidies die in hun geheel verdwijnen of om lagere subsidiebedragen?

Zie het antwoord op vraag 5 voor de lijst van subsidies die verlaagd worden en de inhoudelijke toelichting daarbij. Het gaat om incidentele maatregelen, dus er verdwijnen geen subsidies.

11

Kunt u per post (diverse meevallers, verwachte onderuitputting en ramingsbijstellingen) aangeven hoeveel erop wordt bezuinigd en om welke meevallers, verwachte onderuitputting en ramingsbijstellingen het respectievelijk gaat, voor een totaalbedrag van 23 miljoen euro?

In de 1e suppletoire begroting van OCW (p. 7) is de volgende toelichting opgenomen:

  • er zijn wisselkoersmeevallers bij de contributie aan CERN (€ 5 miljoen) en bij de uitgaven voor Caribisch Nederland (€ 1,8 miljoen),

  • op basis van de realisaties van de afgelopen jaren wordt de ontvangstenraming op artikel 9 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid met € 3 miljoen verhoogd,

  • op de lerarenbeurs op artikel 9 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid wordt onderuitputting van € 10 miljoen verwacht en op artikel 1 primair onderwijs € 3 miljoen.

12

Wordt bedoeld met de zin «het resterende bedrag wordt generaal gecompenseerd (63 miljoen euro)» dat het bedrag van 63 miljoen euro uit de algemene middelen wordt bijgepast? Zo ja, wat is de reden dat niet het gehele bedrag van 191 miljoen euro om de raming van de leerlingen- en studentenaantallen te dekken uit de algemene middelen wordt bijgepast?

Met de zin «het resterende bedrag wordt generaal gecompenseerd (63 miljoen euro» wordt bedoeld dat OCW dit deel van de tegenvaller niet binnen de eigen begroting heeft hoeven dekken.

Dit voorjaar heeft het kabinet binnen de kaders van de begrotingsregels, waaronder de financiële afspraken over het uitgavenplafond, alle mee- en tegenvallers en diverse beleidswensen zorgvuldig afgewogen. Deze integrale afweging heeft ertoe geleid dat OCW de resterende tegenvaller wel binnen de eigen begroting heeft gedekt.

13

Waarom kiest u ervoor, de loon- en prijsbijstelling van 35 miljoen euro als dekking in te zetten voor de budgettaire tegenvaller die is ontstaan bij de raming van de leerling- en studentenaantallen en de studiefinanciering?

Er is voor gekozen € 35 miljoen van de loon- en prijsbijstelling in te zetten voor de tegenvaller, omdat dit bedrag niet juridisch verplicht is en niet aan de onderwijsbekostiging raakt.

14

Wat zijn de gevolgen van de loon- en prijsbijstelling van 35 miljoen euro, ter dekking van de budgettaire problematiek bij de raming van de leerling- en studentenaantallen en de studiefinanciering?

Het gevolg van de inzet van € 35 miljoen loon- en prijsbijstelling ter dekking van de tegenvaller is dat er geen loon- en prijsbijstelling beschikbaar is op de financiële instrumenten subsidies en opdrachten op alle beleidsartikelen. Op artikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid is daarnaast ook de loon- en prijsbijstelling op de overige instrumenten ingehouden (uitgezonderd het apparaat van NWO, KNAW en KB).

15

Klopt het dat de tegenvaller van 191 miljoen euro enkel gaat over het jaar 2018? Of is dit een tegenvaller die al eerder is ontstaan?

De tegenvaller van € 191 miljoen in 2018 heeft alleen betrekking op het jaar 2018 en is een gevolg van de geactualiseerde raming van de leerlingen- en studentaantallen (de referentieraming 2018) en de studiefinancieringsraming 2018. De referentieraming veroorzaakt in 2018 een tegenvaller van € 106,5 miljoen. De studiefinancieringsraming veroorzaakt in 2018 een tegenvaller van € 84,9 miljoen (zie ook tabel 2 in de memorie van toelichting bij de 1ste suppletoire begroting 2018 van OCW). De tegenvaller is dus niet eerder ontstaan.

16

Voor welk deel slaat het tekort op de studiefinanciering van in totaal 85 miljoen euro neer op hogere studentenaantallen en voor welk deel op de hogere aantallen omzetting prestatiebeurs in gift?

Ongeveer 1% van het bedrag is het gevolg van hogere studentenaantallen en 74% is het gevolg van hogere omzettingen. De overige 25% is het gevolg van andere autonome mutaties.

17

Wanneer gaat de verkenning naar de systematiek rondom de referentie- en studiefinancieringsraming plaatsvinden? Kunnen de gevolgen al in de begroting voor 2019 worden meegenomen? Welke financiële consequenties kan dit hebben?

Wij zijn op dit moment in overleg met het Ministerie van Financiën over het vormgeven van de verkenning. Ik informeer u in de Kamerbrief ten behoeve van het dertigledendebat over de OCW ramingen nader over het vervolgtraject van deze verkenning.

Het is echter niet mogelijk om eventuele aanpassingen in de systematiek al in de begroting 2019 mee te nemen, omdat het hoofdbesluitvormingsmoment over de begroting 2019 al heeft plaatsgevonden bij Voorjaarsnota.

18

Hoe verhoudt de verkenning naar de systematiek rondom de referentie- en studiefinancieringsraming zich tot de herziening van de bekostigingssystematiek zoals in het Regeerakkoord beschreven?

De herziening van de bekostigingssystematiek in het hoger onderwijs, zoals aangekondigd in het regeerakkoord ziet op de manier waarop het totale onderwijsbudget voor de sector wordt verdeeld over de instellingen.

De verkenning ten aanzien van de systematiek rondom de referentie- en studiefinancieringsraming is gericht op de jaarlijkse aanpassing van het totale onderwijsbudget per sector als gevolg van de geraamde leerlingen- en studentenaantallen (om het bedrag per leerling gelijk te houden). De verdeling van dit totale budget over de onderwijsinstellingen staat hier los van.

19

Hoe komt het dat het boeggolfeffect van de invoering van het studievoorschot niet was voorzien?

Het boeggolfeffect van de invoering van het studievoorschot was wel voorzien; in 2013 en 2014 startten extra veel studenten in het hoger onderwijs. Daarmee is in de ramingen ook rekening gehouden. Wanneer deze studenten afstuderen en welke bijbehorende prestatiebeursbedragen worden omgezet in gift zijn echter onzeker. De omzettingen in 2018 bleken hoger te zijn dan geraamd.

20

Kunt u in de verkenning naar de systematiek rondom de referentie- en studiefinancieringsramingen onverwachtse bevolkingsontwikkelingen meenemen, zoals migratiestromen?

In de ramingssystematiek wordt geprobeerd alle verklarende factoren mee te wegen om een zo goed mogelijke voorspelling te maken van de leerlingenaantallen. In de ramingssystematiek worden effecten van bevolkingsontwikkelingen geraamd op basis van de bevolkingsprognose van het CBS. Onverwachtse bevolkingsontwikkelingen zijn vanwege hun onverwachtse aard niet te voorspellen en kunnen dus ook niet meegenomen worden in de bevolkingsprognose van het CBS of de ramingssystematiek van de leerlingenaantallen.

21

Hoe kan het dat het aantal leerlingen en studenten steeds niet op een goede manier worden geraamd?

Zie het antwoord op vraag 9.

22

Wat gebeurt er met het deel van de prijsbijstelling 2018 van in totaal 146 miljoen euro dat niet wordt ingezet ter dekking van de tegenvaller op de ramingen?

De prijsbijstelling die niet wordt ingezet ter dekking van de tegenvaller wordt volgens de reguliere systematiek uitgekeerd.

23

Kunt u een volledige lijst verschaffen van alle personen (inclusief hun (overige) functies en inkomstenbronnen) die onderdeel zullen uitmaken van de commissie die de plannen gaat controleren voor de besteding van het extra geld voor techniekonderwijs op het vmbo?

Op dit moment is nog niet bekend welke personen gaan deelnemen aan de commissie. De commissie wordt, zoals gebruikelijk, door de Minister ingesteld met een instellingsbesluit waarin ook de namen van de leden gepubliceerd worden. De bekendmaking vindt uiterlijk dit najaar plaats. De plannen die de commissie gaat beoordelen worden uiterlijk 1 april 2019 ingediend.

24

Kunt u nader uiteenzetten hoe het extra geld voor techniekonderwijs op het vmbo precies zal worden uitgegeven?

De Tweede Kamer is op 6 juni per briefgeïnformeerd over de investeringsplannen voor het techniekonderwijs op het vmbo. In twee fases worden de middelen beschikbaar gesteld aan scholen. In de eerste fase (2018–2019) door middel van aanvullende bekostiging, en in de tweede fase (2020–2023) door middel van een subsidie na goedkeuring van een plan per regio dat de scholen gezamenlijk met het mbo en het regionale bedrijfsleven hebben opgesteld.

In beide fases is er veel ruimte voor scholen om de middelen te besteden, passend bij de specifieke opgave waar die school of regio voor staat. Denk bijvoorbeeld aan het aantrekken of professionaliseren van leraren, het aanschaffen van inventaris en materiaal, het ontwikkelen van nieuwe beroepsgerichte keuzevakken of het vergroten van de instroom van leerlingen.

25

Kunt u een volledige lijst verschaffen van alle bedrijven die een bijdrage leveren (financieel of in een andere vorm) aan het techniekonderwijs op het vmbo?

Het door u gevraagde overzicht is niet beschikbaar. Wel is bekend dat het technisch vmbo op uiteenlopende manieren samenwerkt met het bedrijfsleven. Bijvoorbeeld door het bieden van stageplekken, het leveren van (oude) apparatuur, het bijdragen aan het inrichten van praktijklokalen of het verzorgen van gastlessen kunnen bedrijven een bijdrage leveren. Van al deze samenwerkingsvormen is geen landelijk overzicht beschikbaar.

Deze vormen van samenwerking, die lokaal en regionaal zijn vormgegeven, dragen bij aan techniekonderwijs dat aansluit bij de toekomstige beroepspraktijk in de desbetreffende regio. Met de middelen voor het technisch vmbo wordt een extra impuls gegeven aan de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 24 dienen regio’s voor de periode 2020–2023 een plan in. Eén van de voorwaarde voor goedkeuring van dat plan is dat voldaan wordt aan minimaal 10% cofinanciering door het bedrijfsleven. Uit de toegekende aanvragen zal duidelijk worden op welke manieren invulling wordt gegeven aan deze voorwaarde.

26

Kunt u van alle bedrijven die betrokken zijn bij de financiering van techniekonderwijs op het vmbo, uiteenzetten welke voorwaarden deze bedrijven verbonden hebben aan deze investeringen?

Zie het antwoord op vraag 25.

27

Bij welke posten deed de onderbesteding van in totaal 96 miljoen euro zich voor en wat was de reden voor de onderbesteding? Hoe verhoudt het percentage van de onderbesteding over 2017 zich tot de percentages onderbesteding in de voorgaande jaren?

De eindejaarsmarge van € 96 miljoen bestaat uit onderuitputting en uit overlopende verplichtingen waarvan een deel van de uitgaven in 2018 i.p.v. 2017 wordt gerealiseerd. Deze overlopende verplichtingen worden grotendeels in beeld gebracht bij de najaarsnota (en nog een deel bij de slotwet) en worden dan aan de eindejaarsmarge toegevoegd. In totaal ging het om 54 mln aan overlopende verplichtingen.

De overlopende verplichtingen hebben voornamelijk betrekking op verschuivingen bij het primair onderwijs en voortgezet onderwijs, voor onder andere uitgaven die betrekking hebben op Caraïbisch Nederland en snel internet. Bij het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie hebben de verschuivingen vooral betrekking op gelijke kansen doorstroom, ouderbetrokkenheid, het regionaal investeringsfonds en ook Caraïbisch Nederland. Bij de apparaatsuitgaven hebben de meeste verschuivingen te maken met vertraging van ICT, het lerarenregister en overige kleine vertragingen binnen het apparaat van OCW. Daarnaast is een deel van de uitgaven voor het project Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) van 2017 naar 2018 verschoven.

De onderuitputting bij het primair onderwijs wordt voornamelijk veroorzaakt door een meevaller op subsidies en bij de team- en schoolleidersbeurs. Bij het voortgezet onderwijs had de onderuitputting vooral te maken met meevallers bij de uitgaven voor de lerarenbeurs en voortijdig schoolverlaten (VSV). Daarnaast was er minder uitputting op de VSV-regeling door een verschuiving in het betaalritme tussen de schooljaren.

De tabel hieronder geeft de eindejaarsmarges van de afgelopen jaren weer die in het daaropvolgende jaar aan de begroting zijn toegevoegd (of afgeroomd), met het percentage ten opzichte van de vastgestelde begroting.

Tabel: uitgekeerde middelen via eindejaarsmarge 2014- 2017 (+/+ is verhoging van de begroting)

Eindejaarsmarge toegevoegd aan begroting

2015

2016

2017

2018

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (in € miljoen)

– 57

326

128

96

Percentage t.o.v. begroting totaal

– 0,16%

0,90%

0,35%

0,26%

28

Kunt u voor de Regeerakkoordmiddelen G36, G37 en G38 een overzicht geven van de financiële stand van zaken in 2018, hierbij rekening houdend met de begrotingen van andere ministeries?

In de brief van de Minister van OCW van 9 maart 2018 (TK 29 338, nr. 158) is aangegeven op welke wijze de regeerakkoordmiddelen G36, G37 en G38 worden besteed voor zover deze op de begroting van OCW staan. De uitvoering loopt volgens planning. De bewindslieden van EZK informeren de Kamer over de inzet van de regeerakkoordmiddelen die via de EZK-begroting worden ingezet.

29

Hoe komt het dat de bedragen van de Regeerakkoordmiddelen G36, G37 en G38 in tabel 4 van de suppletoire begrotingen afwijken van de bedragen in tabel 1 in Kamerstuk 29 338, nr. 1581?

In de reeks zoals die oorspronkelijk in het regeerakkoord stond (die overeenkomt met tabel 1 uit de brief over het wetenschapsbudget) is een kasschuif van € 10 miljoen van 2018 naar 2019 toegepast om het kasritme te optimaliseren. Deze kasschuif wordt toegelicht in tabel 2 van deze brief. De kasschuif van € 10 miljoen is verdeeld in een kasschuif van € 5 miljoen op G36 en een kasschuif € 5 miljoen op G38. Deze aangepaste bedragen zijn terug te vinden tabel 4 van de 1e suppletoire begroting 2018.

30

Kunt u toelichten waarom een deel van de Regeerakkoordmiddelen voor «kwaliteit technisch onderwijs» (G35) aan apparaatsuitgaven wordt toegevoegd?

Aan de inzet van de regeerakkoordmiddelen voor kwaliteit technisch onderwijs zijn uitvoeringskosten verbonden. De middelen hiervoor worden toegevoegd aan artikel 95 Apparaatsuitgaven.

31

Waarom wordt er voor gekozen de loon- en prijsbijstelling van 35 miljoen euro als dekking in te zetten voor de budgettaire tegenvaller die is ontstaan bij de leerling- en studentenaantallen en studiefinanciering?

Zie het antwoord op vraag 13.

32

Wat zijn de gevolgen van het gebruiken van de loon- en prijsbijstelling ter dekking van de budgettaire problematiek bij de leerling- en studentenaantallen en de studiefinanciering?

Zie het antwoord op vraag 14.

33

Betekent de bezuiniging van 34,3 miljoen euro op subsidies, dat er zal worden gesneden in de middelen voor hoogbegaafdheid en zomerscholen? Wordt de subsidie van 15 miljoen euro die in het Regeerakkoord werd toegezegd voor hoogdbegaafdheid nu weer geschrapt? Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?

Met de brief van 14 maart 2018 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de besteding van de regeerakkoordgelden voor onderwijs(ondersteuning) aan (hoog)begaafde leerlingen. In de brief is het voornemen aangekondigd om dit jaar een subsidieregeling te publiceren. Met deze regeling worden samenwerkingsverbanden passend onderwijs en scholen gestimuleerd om een dekkend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen in te richten. De middelen voor 2018 betroffen een reservering voor het geval dat nog dit jaar subsidiegelden konden worden uitbetaald. Het opstellen en uitwerken van een zorgvuldige subsidieregeling kost echter meer tijd dan oorspronkelijk voorzien. Het is niet haalbaar om de regeling dit jaar te publiceren, een redelijke aanvraagtermijn open te stellen, de aanvragen te beoordelen en de subsidiegelden nog dit jaar uit te keren. Vandaar dat het kabinet heeft besloten de reservering voor 2018 in te zetten voor de dekking van de tegenvaller op de leerlingen- en studentenraming. De inzet is erop gericht de subsidieregeling nog dit jaar te publiceren, zodat de eerste uitbetalingen naar verwachting begin 2019 kunnen plaatsvinden. In de periode 2019 tot en met 2022 is jaarlijks een budget van € 15 miljoen beschikbaar voor de subsidieregeling voor onderwijs(ondersteuning) aan (hoog)begaafde leerlingen.

Na de beoordeling van alle subsidieaanvragen voor lente- en zomerscholen bleek dat een bedrag van € 0,6 miljoen resteert en niet tot uitbetaling komt in 2018. Dit bedrag is daarom ingezet ter dekking van de tegenvaller op de leerlingen- en studentenraming.

34

Wat is de reden dat de aanvragen voor de teambeurs po lager zijn dan verwacht? Klopt het dat deze verlaging eenmalig is en dat de 3 miljoen euro voor 2019 weer wordt toegevoegd aan het budget voor de teambeurs po?

De Teambeurs heeft tot doel een belangrijke bijdrage te leveren aan de team- en schoolontwikkeling. Een schoolontwikkelvraag dient daarom aan de basis te staan van de masterstudie die met meerdere leraren gevolgd wordt. Tevens dient de opgedane kennis zowel tijdens als na de studie benut te worden voor de praktijk. Schoolbesturen kunnen daarnaast extra subsidie ontvangen om meer maatwerk te creëren in de opleiding of een geheel nieuwe masteropleiding te ontwikkelen, samen met een lerarenopleiding. Dit alles vraagt de nodige inspanning van onder meer het organisatievermogen en de capaciteit van een schoolbestuur. Het aantal aanvragen voor de teambeurs heeft daarom nog niet het geraamde maximum bereikt. Op basis van deze ervaring is het budget voor de teambeurs eenmalig met € 3 miljoen euro verlaagd in 2018. Deze verlaging wordt niet toegepast in 2019.

35

Betekent de verlaging van het budget voor lente- en zomerscholen voor 2018 dat het oorspronkelijke budget voor 2019 wel wordt gehandhaafd? Wat is de reden dat er minder aanvragen zijn ingediend? Zijn er wellicht minder initiatieven aangevraagd? Of is het bedrag voor de individuele subsidies lager?

Het budget voor subsidiëring van lente- en zomerscholen ter voorkoming van onnodig zittenblijven is niet verlaagd in 2018. Het beschikbare bedrag voor subsidiëring van scholen was met € 8,75 miljoen in 2018 hoger dan het bedrag van € 8,6 miljoen in 2017. In 2019 wordt net als in 2018 een bedrag van € 8,75 miljoen beschikbaar gesteld voor subsidiëring van lente- en zomerscholen. Aangezien het aantal aanvragen echter minder was dan het beschikbare budget, is het resterende bedrag van € 0,6 miljoen ingezet ter dekking van de tegenvaller op de leerling- en studentenraming.

36

Waarom is er nog niets uitgegeven van het budget voor hoogbegaafde leerlingen in 2018?

Zie het antwoord op vraag 33.

37

Wat zijn de gevolgen van het inzetten van het budget voor hoogbegaafde kinderen (8,3 miljoen euro in 2018) voor het dekken van de tegenvaller?

Zie het antwoord op vraag 33.

38

In hoeverre wordt er bezuinigd op gelijke kansen voor leerlingen in het onderwijs, door te korten op subsidies, zoals de doorstroomregeling po-vo en de lente- en zomerscholen vo?

De aangevraagde subsidie voor lente- en zomerscholen en de doorstroomregeling po-vo is binnen het beschikbare budget gebleven. Alle aanvragen die voldoen aan de inhoudelijke voorwaarden kunnen daarom worden toegekend. Dit jaar wordt meer subsidie toegekend aan scholen voor de doorstroomregeling po-vo dan vorig jaar. Het kabinet heeft vervolgens de keuze gemaakt het resterende budget in 2018 in te zetten ter dekking van de leerling- en studentenraming.

39

Wat zijn de gevolgen van het inzetten van het additionele budget voor de doorstroomregeling po-vo (5 miljoen euro) voor het dekken van de tegenvaller?

Dit heeft geen gevolgen aangezien het totaalbedrag van alle subsidieaanvragen binnen het beschikbare budget is gebleven. Alle aanvragen die voldoen aan de inhoudelijke voorwaarden kunnen daarom worden toegekend.

40

Kunnen scholen alsnog subsidie aanvragen voor het aanbieden van een zomerschool, in de aankomende zomer?

De aanvraagperiode voor de subsidieregeling lente- en zomerscholen sloot op 9 maart 2018. Het is daarom niet meer mogelijk om subsidie aan te vragen voor het aanbieden van een zomerschool in de aankomende zomer.

41

Waar was het subsidiebudget voor onderwijs van 1,1 miljoen euro dat nog niet verplicht was oorspronkelijk voor bedoeld?

Het nog niet verplichte subsidiebudget van € 1,1 miljoen was deels gereserveerd voor ondersteunende en begeleidende activiteiten voortkomend uit de aan de middelen van het studievoorschot gekoppelde kwaliteitsafspraken Investeren in Onderwijskwaliteit. Doordat de nadruk van deze activiteiten vanaf 2019 komt te liggen, valt het voor 2018 hiervoor gereserveerde budget vrij. Het andere deel van de € 1,1 miljoen valt vrij doordat de subsidie voor het project «Goed voorbereid naar de pabo» lager uitvalt dan geraamd.

42

Waardoor komt het dat bij het Regionaal Investeringsfonds een bedrag van 7,3 miljoen euro in 2017 niet tot besteding is gekomen? Klopt het dat dit bedrag van 7,3 miljoen euro in 2019 wel weer aan het Regionaal Investeringsfonds wordt toegevoegd? Zo nee, waarom niet?

In 2017 is € 2,7 miljoen niet tot besteding gekomen. In de eerste tranche 2018 was sprake van onderuitputting van € 4 miljoen. Tezamen met de loon- en prijsbijstelling tranche 2018 voor het regionaal investeringsfonds van € 0,6 miljoen leidt dat tot een bedrag van € 7,3 miljoen. Deze middelen worden ingezet voor de tegenvaller op de leerling- en studentenraming en de studiefinancieringsraming op de begroting van OCW en zullen dus niet op een later moment aan het regionaal investeringsfonds toegevoegd worden.

De aanvragen voor subsidie uit het investeringsfonds worden op hun kwaliteit beoordeeld door een onafhankelijke beoordelingscommissie op de volgende criteria:

  • aansluiting onderwijs arbeidsmarkt;

  • samenwerking en draagvlak;

  • uitvoerbaarheid en haalbaarheid;

  • duurzaamheid;

  • financiering.

Een deel van de aanvragers voldeed niet aan deze criteria, waardoor de beschikbare bedragen voor beide tranches in 2017 en de eerste tranche 2018 niet volledig zijn uitgegeven. Afgewezen aanvragers hebben de mogelijkheid om nog eenmaal in een volgende aanvraagronde mee te doen.

43

Wat was de reden dat eerst met een kasschuif 12 miljoen euro naar voren werd geschoven uit de komende jaren voor de regeling praktijkleren en dat dit bedrag nu niet meer nodig blijkt te zijn voor 2018?

De meerjarige kasschuif is gedaan om het budget voor de regeling praktijkleren meer in lijn te brengen met het verwachte aantal bbl-studenten voor de komende jaren. Daarnaast vindt er in 2018 een taakstelling van € 7 miljoen plaats op de regeling praktijkleren ter dekking van de tegenvaller op de leerling- en studentenraming en de studiefinancieringsraming op de begroting van OCW.

44

Waarom is de lage rentestand voor de ontvangen rente op studieleningen niet voorzien? Met welk percentage werd gerekend en wat is het uiteindelijke percentage geworden?

De raming op de rente-ontvangsten is niet gebaseerd op één rentepercentage. Het rentepercentage dat gehanteerd wordt voor oud-studenten die aan het aflossen zijn wordt elke 5 jaar opnieuw vastgesteld voor elk cohort afstudeerders of schoolverlaters. Hierdoor zijn er 5 rentepercentages in omloop. Het rentepercentage voor 2018 was nog niet bekend toen de rente-ontvangsten werden begroot. Dit percentage werd vastgesteld op 0 en het percentage dat weg is gevallen was 0,6. Dit verlaagde het gemiddelde rentepercentage sterker dan waar rekening mee was gehouden.

45

Waarom is het subsidiebudget voor het hoger onderwijs van 1,1 miljoen euro nog niet juridisch verplicht gesteld en kunt u nader toelichten waarom dit niet in subsidies ter beschikking wordt gesteld? Waar wordt dit geld naartoe verplaatst?

Voor het waarom zie het antwoord op vraag 41. Het geld wordt ingezet ter dekking van de tegenvaller op de raming van de leerling- en studentaantallen (Referentieraming) en de studiefinancieringsraming.

46

Betekent de structurele verlaging van de raming van de reclameontvangsten die in de begroting 2019 wordt verwerkt, dat dit budget niet net als in 2018 wordt onttrokken aan de Algemene Mediareserve?

Met betrekking tot het jaar 2018 is in de Voorjaarsnota 2018 aan de hand van de mediabegrotingsbrief 2018 de raming van de reclame-inkomsten aangepast. De hieruit ontstane tegenvaller voor het jaar 2018 wordt gedekt uit de Algemene Mediareserve. In de mediabegrotingsbrief 2018 is aangekondigd dat bij ongewijzigd beleid en wetgeving ook voor 2019 en verder een sterke daling van de reclame-inkomsten verwacht is. Om structurele tekorten te voorkomen moeten de uitgaven van de mediabegroting in lijn gebracht worden met de inkomsten. In de mediabegrotingsbrief 2018 is daarom aangekondigd om de verlaging van de uitgaven met ingang van 2019 te vertalen naar een lager budget voor de landelijke publieke omroep. Voor meer informatie wordt verwezen naar de onderdelen 3.4 en 3.5 van de mediabegrotingsbrief 2018.

47

Kunt u inzage geven in het verdere verloop van de Algemene Mediareserve?

Grafiek 1 van het onderdeel «3.5 Algemene Mediareserve» van de Mediabegrotingsbrief 2018 geeft inzage in het verdere verloop van de Algemene Mediareserve. Deze grafiek houdt rekening met gedaalde raming van de reclameopbrengsten van € 28,4 miljoen met betrekking tot het jaar 2018, waar de voorjaarsnota 2018 over gaat, maar niet met de aangekondigde budgetverlaging voor de publieke omroep uit het antwoord op vraag 46.

48

Wat is de reden dat het budget voor het Cito (Wet Subsidiëring Landelijke Onderwijsondersteunende Activiteiten (SLOA)) wordt verhoogd met een bedrag van 0,9 miljoen euro dat wordt overgeboekt naar artikel 3 (Voortgezet Onderwijs)?

Een bedrag van € 0,9 mln. is overgeboekt naar artikel 3 voor de uitvoering van PO-gerelateerde werkzaamheden van Cito. Door deze overboeking worden alle PO-gerelateerde uitgaven in 2018 volledig gedekt door de bijdrage uit artikel 1 aan artikel 3.

49

Kunt u nader toelichten waar de diverse overige mutaties in artikel 6 uit bestaan, naar welke andere artikelen dit budget is verplaatst en waarom?

De 10%-studievoorschotmiddelen voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten, de hbo-uitvoeringsmiddelen voor de lerarenagenda en eventueel vanuit de bekostiging vrijgemaakte middelen zijn gebudgetteerd onder het hbo-bekostigingsinstrument. Een klein deel van de hieruit voortvloeiende uitgaven wordt gericht gerealiseerd via instrumenten als subsidies, opdrachten, NWO-onderzoek/projecten en dergelijke. Om budget en uitgaven op de betrokken instrumenten aan elkaar te koppelen zijn budgetoverboekingen naar die andere instrumenten binnen het beleidsartikel hbo of andere directies/departementen noodzakelijk.

Voor artikel 6 betreft het hier een optelsom van meer dan een 10-tal posten, die optellen tot een neerwaartse bijstelling van € 4,2 miljoen. De belangrijkste in dit verband zijn het Register Lerarenopleiders (naar artikel 6, subsidies hbo), het doorstroomproject mbo-hbo (naar artikel 6, subsidies hbo), het Gelijke Kansen project Students4Students (naar artikel 7, subsidies wo), het project samenwerking tussen stad en kennisinstellingen in het kader van de «City Deal Kennis Maken» (naar artikel 6, ZBO’s/RWT’s-NWO praktijkgericht onderzoek hbo), onderzoek naar het hoger onderwijs en Comeniusbeursprogramma via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (naar artikel 16, NWO), een bijdrage aan UAF in verband met een hogere instroom van vluchtelingen (naar artikel 7, bijdragen aan organisaties) en communicatieactiviteiten richting studenten voortvloeiend uit de invoering van het studievoorschot (naar artikel 7, opdrachten wo).

50

Waaruit bestaan de doorlopende werkzaamheden van Nuffic in Turkije en Caribisch Nederland? Wat is de reden voor de toevoeging van het bedrag van 0,2 miljoen euro voor deze werkzaamheden? Gaat het om structureel of incidenteel geld?

De werkzaamheden van Nuffic in Turkije betreffen de activiteiten van het Netherlands Education Support Office (Neso). Voor 2018 is een bedrag van € 169.000 begroot. Het gaat om een incidentele toekenning. De werkzaamheden in het Caribisch deel van Nederland betreffen het faciliteren en coördineren van samenwerking tussen mbo-instellingen in het Caribisch deel en het Europees deel van Nederland. De beoogde samenwerking heeft tot doel het beroepsonderwijs in het Caribisch deel te versterken en bij te dragen aan de internationaliseringsambities van de betrokken mbo instellingen. Het betreft een incidentele toekenning van € 99.912 verdeeld over 2017, 2018 en 2019.

51

Kunt u nader toelichten waar de diverse overige mutaties in artikel 7 uit bestaan, naar welke andere artikelen dit budget is verplaatst en waarom?

Voor de achtergrond van het waarom zie het antwoord bij vraag 49.

Voor artikel 7 betreft het hier een optelsom van minder dan een 10-tal posten, die optellen tot een neerwaartse bijstelling van € 2,1 miljoen. De belangrijkste in dit verband zijn het «gelijke kansen project «Students4Students (naar artikel 7, subsidies wo), het project samenwerking tussen stad en kennisinstellingen in het kader van de «City Deal Kennis Maken» (naar artikel 6, ZBO’s/RWT’s-NWO praktijkgericht onderzoek hbo), onderzoek naar het hoger onderwijs en Comeniusbeursprogramma via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (naar artikel 16, NWO), een bijdrage aan UAF in verband met een hogere instroom van vluchtelingen (naar artikel 7, bijdragen aan organisaties) en communicatieactiviteiten richting studenten voortvloeiend uit de invoering van het studievoorschot (naar artikel 7, opdrachten wo).

52

Waarom is het budget voor de lerarenbeurs en zij-instroom incidenteel met 10 miljoen euro verlaagd ter dekking van de tegenvaller op de leerling- en studentenraming en de studiefinancieringsraming? Waarop is dit bedrag gebaseerd? Betekent dit dat er voor een bedrag van 10 miljoen euro geen beroep is gedaan op de lerarenbeurs? Is er daarmee sprake van onderbesteding of kunnen er hierdoor minder aanvragen worden gehonoreerd?

Het beschikbare budget voor de lerarenbeurs is incidenteel met € 10 miljoen verlaagd in 2018, omdat de afgelopen jaren het beschikbare budget niet volledig werd aangevraagd. Het beschikbare budget in 2018 is daarom met € 10 miljoen verlaagd naar het niveau van het aantal toekenningen in 2017. Bij een gelijkblijvend aantal aanvragen in 2018, kunnen alle aanvragen worden gehonoreerd en toegekend.

53

Waaruit bestaan de overige mutaties ter hoogte van 1,3 miljoen euro?

Door een afrondingsfout, staat in de toelichting dat het ontvangstenbudget met € 27,1 miljoen wordt verlaagd. Dit moet € 27,2 miljoen zijn, waardoor de overige mutaties € 1,2 miljoen bedragen.

De overige mutaties van € 1,2 miljoen bestaan uit de volgende posten:

  • Een verhoging van het ontvangstenbudget met € 1,5 miljoen als gevolg van een desalderingboeking, die betrekking heeft op het opheffen van het Mediafonds. Het bedrag zal worden ingezet voor wachtgelduitkeringen van ex-personeel van het Mediafonds

  • Een verhoging van het ontvangstenbudget met € 0,2 miljoen als gevolg van een desalderingsboeking van de Stichting regionale Publieke Omroep. Het bedrag wordt ingezet voor DAB+.

  • Een verlaging van het ontvangstenbudget met € 0,5 miljoen. Door de daling van de stand van de Algemene Mediareserve en de lage rentestand, wordt vanaf 2018 geen renteontvangst meer geraamd in de begroting.

54

Klopt het dat er, naast de tegenvaller van 191 miljoen euro, ook nog een gat op de begroting is van 244 miljoen euro in 2018? Zo nee, hoe zit het dan?

In de begroting voor het jaar 2018 stond nog een geparkeerde taakstelling van € 244 miljoen. Deze is door dit kabinet in het regeerakkoord teruggedraaid met de maatregel G47 «Terugdraaien taakstelling OCW». Naast de tegenvaller van € 191 miljoen is er dus geen gat van € 244 miljoen.

55

Kunt u een overzicht geven in tabelvorm van de gaten op de begroting? Kunt u daarin tevens vermelden wat de reden daarvan is en op welke wijze deze ingevuld (gaan) worden tot en met 2022?

Uit de 1e Suppletoire Begroting blijkt dat er in 2018 geen gat op de OCW-begroting is. De tegenvaller op de leerling- en studentenraming is gedekt met meevallers, onderuitputting, verlaging van subsidies en generale compensatie. Zie ook de antwoorden op de vragen 10 en 11. De meerjarige verwerking van de tegenvaller wordt zichtbaar op Prinsjesdag in de begroting 2019.

56

Wordt het probleem van het gat op de begroting nu eenjarig opgelost door middel van de nu gekozen inzet voor het dekken van de tegenvaller?

Er is in 2018 geen gat op de OCW-begroting. De tegenvaller in 2018 op de leerling- en studentenraming is gedekt met meevallers, onderuitputting, verlaging van subsidies en generale compensatie. Zie ook de antwoorden op de vragen 10 en 11.

57

Wat zijn de gevolgen voor de doelmatigheidskorting? Zet u dit plan door of wordt het gat op de begroting op een andere manier gedekt de komende jaren?

Er is in 2018 geen gat op de OCW-begroting. In de tweede nota van wijziging op de begroting 2018 (kamerstuk 34 775 VIII, nr. 13) is de maatregel doelmatiger onderwijs uit het Regeerakkoord technisch verwerkt. Gezien de problematiek zowel rijksbreed als binnen de begroting van OCW is er geen financiële ruimte voor een alternatieve invulling van de maatregel.

58

Wat wordt bedoeld met het begrip «overlopende verplichting» van 2018 naar 2019 t/m 2021, in verband met het vooruitschuiven van de planning en ontwikkeling van het Lerarenregister? Waarom heeft u er niet voor gekozen dit budget in te zetten voor de dekking van de raming voor leerlingen- en studentenaantallen, in plaats van andere posten?

In de brief van 11 juni 2018 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het vervolg van de implementatie van de Wet beroep leraar en het lerarenregister. Deze brief bevat de acties voor de komende periode, zoals de openstelling van het portfoliodeel van het register. Het tempo en de volgorde van de implementatie veranderen ten opzichte van de eerdere planning, hierdoor is minder budget nodig in 2018 en verschuiven uitgaven naar latere jaren. Concreet leidt dit ertoe dat een bedrag van € 7 miljoen niet tot besteding komt in 2018 en als uitgavepost is begroot voor de jaren 2019 tot en met 2021. Dit budget blijft daarom nodig voor de implementatie van de Wet beroep leraar en het lerarenregister en kan niet aan andere doeleinden worden besteed. In de toelichting staat dit vermeld als een «overlopende verplichting».


X Noot
1

Brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 9 maart 2018 inzake uitwerking investeringen wetenschap en onderzoek.

Naar boven