34 952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland

Nr. 127 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 februari 2021

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 9 december 2020 de Kabinetsreactie externe evaluatie Dutch Good Growth Fund (Kamerstuk 34 952, nr. 120).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 februari 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Kunt u een overzicht geven van alle fondsaanvragen binnen het Dutch Good Growth Fund (DGGF) spoor 2, inclusief bedragen, uitkomst (goedkeuring/afwijzing) en reden van goedkeuring/afwijzing?

Antwoord:

Gelet op de vertrouwelijkheid van aanvragen, kan ik dit overzicht niet verstrekken. De uitvoerders van onderdeel 2 houden dit vanzelfsprekend wel bij. Op hoofdlijnen kan ik daarover melden dat er sinds 2014 ca 1.200 voorstellen zijn bekeken, waarvan zo’n 800 onder het investeringskapitaal en zo’n 400 onder het zogeheten «Seed Capital & Business Development»-programma (SC&BD), dat zich richt op kleinere, nieuwe initiatieven binnen het bredere ecosysteem voor het mkb in ontwikkelingslanden waarvan het nog zeer onzeker is of ze zullen renderen. Van die 1200 bekeken voorstellen, hebben er zo’n 123 daadwerkelijk tot een financiële committering geleid, waarvan 50 onder het investeringskapitaal en 73 onder het SC&BD-budget. De belangrijkste reden om voorstellen niet te financieren is dat ze onvoldoende scoren op de door DGGF onderdeel 2 namens de opdrachtgever gehanteerde criteria ten aanzien van de doelgroep (mkb), revolverendheid, additionaliteit en ontwikkelingsimpact.

2

Kunt u een toelichting geven op de benaderbaarheid van DGGF spoor 2 voor kleine (niche) partijen in de praktijk?

Antwoord:

DGGF onderdeel 2 is zeer benaderbaar voor kleine (niche) partijen. Sterker nog, het DGGF onderdeel 2 is primair gericht op dit soort partijen. Het grootste deel van de portefeuille van intermediaire fondsen bestaat uit kleine teams van maximaal 10 mensen die voor het eerst een investeringsfonds oprichten. Vaak is DGGF onderdeel 2 de eerste institutionele investeerder in een dergelijk fonds, waardoor DGGF een belangrijke rol speelt bij het aantrekken van andere investeerders met een lager risicoprofiel. Het SC&BD-budget, een beperkt revolverend budget van 40,5 miljoen euro bovenop het in principe volledig revolverende investeringskapitaal, is specifiek bedoeld voor het verder investeringsrijp maken van kleinschalige initiatieven, door deze te ondersteunen met startkapitaal en TA met het oog op opschaling later. Gezien het feit dat SC&BD gericht is op het ondersteunen van jonge en innovatieve initiatieven, worden vooral kleine (niche) partijen aangemoedigd om een voorstel in te dienen. Door middel van de kennisagenda en andere SC&BD-activiteiten hebben de uitvoerders van DGGF onderdeel 2 een groot netwerk opgebouwd bestaande uit vele nichepartijen, en ook partnerschappen opgezet met impactstichtingen die de zichtbaarheid van het DGGF bij niche spelers vergroten. Daarnaast zien de uitvoerders van onderdeel 2 dat lokale spelers en ambassades inmiddels goed bekend zijn met DGGF en zij initiatieven steeds vaker doorverwijzen.

Partijen kunnen contact opnemen voor vragen en het indienen van voorstellen via het e-mailadres en telefoonnummer vermeld op de DGGF-website.

3

Hoe wordt er objectief en controleerbaar getoetst op de wijze waarop bedrijven in het kader van het DGGF voldoen aan de normen voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), en hoe voorkomt u dat dit een vrijblijvend of theoretisch karakter heeft?

Antwoord:

De uitvoerders van de drie DGGF onderdelen hebben ieder een team van IMVO experts in dienst, die aan de hand van een voor hun onderdeel specifiek opgesteld IMVO beleidskader, hun directe klanten (bedrijven in het geval van sporen 1 en 3 en investeringsfondsen en financiële instellingen in geval van onderdeel 2) toetsen. De beleidskaders zijn openbaar toegankelijk via de DGGF-website en gebaseerd op internationale richtlijnen en standaarden, namelijk de OESO richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de zogenoemde IFC Performance Standards. De IMVO-toets is een belangrijke stap in het beoordelingsproces (due diligence) van financierings- en verzekeringsaanvragen en zeker niet vrijblijvend of theoretisch; transacties en investeringsvoorstellen worden er op afgewezen als niet aan de beleidskaders wordt voldaan.

4

Waarom bestaat het DGGF niet, zoals oorspronkelijk afgesproken, uit een mix van ODA en non-ODA-budgetten maar alleen uit ODA-investeringen, en hoe kan de originele afspraak alsnog worden nagekomen?

Antwoord:

Voor de start van het DGGF is afgesproken na verloop van tijd op basis van gebruik van de instrumenten te bepalen of het DGGF als ODA kwalificeert of niet. Zie hiervoor ook de beantwoording van feitelijke vragen gesteld bij de HGIS-nota 2014 (Kamerstuk 33 751, nr. 3). Toen dit eenmaal kon worden bepaald, is vastgesteld dat het gehele DGGF als ODA kwalificeert en is dit ook zo gerapporteerd. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd via de antwoorden op feitelijke vragen bij de BHOS-begroting 2018 (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 7).

5

In hoeverre telt het DGGF mee als ODA?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 4. Het gehele DGGF kwalificeert als ODA.

6

Heeft u een verklaring waarom de evaluator tot de conclusie komt dat de hoger gelegen impactdoelen waaraan het kabinet beoogt een bijdrage te leveren met het fonds niet volledig zijn geoperationaliseerd? Zijn er mogelijkheden dit te verbeteren?

Antwoord:

Bij de ontwikkeling van het DGGF is, mede vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid en meetbaarheid, gekozen voor drie hoofdindicatoren voor het vaststellen van de ontwikkelingsrelevantie van DGGF transacties: banen, productiecapaciteit en kennisoverdracht. Van deze directe ontwikkelingsresultaten wordt aangenomen dat ze, naast hun directe bijdrage aan de welvaart van specifieke bedrijven en hun werknemers, ook een indirecte bijdrage leveren aan inclusieve ontwikkeling. Banen en bedrijvigheid stimuleren immers de private sector van ontwikkelingslanden, hetgeen ook weer nieuwe kansen creëert voor andere bedrijven en voor mensen om zich te ontplooien. Het hebben van een baan en inkomen is immers de beste kans om uit armoede te ontsnappen. Daarnaast wordt bijgehouden hoeveel financiering bij specifieke doelgroepen terecht komt, zoals vrouwen, jongeren en ondernemers in fragiele staten. Met de focus op goede arbeidsvoorwaarden en gender, krijgt de inclusiviteit van de investeringen verder vorm.

Volgens de evaluator zijn deze indicatoren allemaal relevant, maar onvoldoende om aan te tonen dat het fonds daadwerkelijk bijdraagt aan inclusieve ontwikkeling, omdat ze nog weinig zeggen over de uiteindelijke impact op het consumptie- of inkomensniveau van de maatschappij waar de ondernemingen en hun werknemers deel van uitmaken. De evaluator stelt dat een investering aan de drie basisdoelen (werkgelegenheid, productiecapaciteit en kennisoverdracht) kan bijdragen en tegelijkertijd ongelijkheden kan versterken.

Dit heeft mij ertoe bewogen in overleg met de uitvoerders op zoek te gaan naar aanvullende mogelijkheden om de (potentiële) bijdrage van DGGF transacties aan inclusieve ontwikkeling te vergroten. Bij onderdeel 2 van het DGGF heeft dit reeds geleid tot een pilot met aanvullende beoordelingscriteria waaraan nieuwe investeringsvoorstellen zullen worden getoetst. Specifiek betreft het de potentiele bijdrage van een investering aan i) gerichte werkgelegenheid voor jongeren, vrouwen, laaggeschoolde en gemarginaliseerde groepen, ii) het aanbod van producten en/of diensten ten behoeve van lage-inkomens, buitengesloten of gemarginaliseerde groepen; en iii) aan bedrijvigheid buiten de hoofdsteden en in landelijke gebieden. Deze toetsingscriteria komen bovenop de bestaande toetsingscriteria. Daarnaast zullen de uitvoerders van onderdeel 2 het onderwerp actief op de agenda zetten in hun rol als aandeelhouder, bijvoorbeeld via hun werkzaamheden op het gebied van gender-lensinvesteringsstrategie (hierna: GLI; zie het antwoord op vraag 27) en als onderdeel van de beoordeling en monitoring van aanvragen op het gebied van IMVO.

Ook met de uitvoerders van onderdelen 1 en 3 bespreek ik de mogelijkheden om de bijdrage aan inclusieve ontwikkeling nader te operationaliseren, met SDG 8 als kompas. Ik signaleer dat de mogelijkheden hiertoe wellicht minder groot zijn dan bij onderdeel 2, omdat onderdelen 1 en 3 afhankelijk zijn van een logischerwijs veel geringere vraag, aangezien deze onderdelen afhankelijk zijn van de vraag van het Nederlands mkb. Onderdeel 2 heeft de keuze uit potentiele klanten in de 70 DGGF-landen. Desalniettemin kan met behulp van marketing en communicatie ingezet worden op het bereiken van meer Nederlandse ondernemers die zich nadrukkelijk willen richten op het bereiken van inclusieve ontwikkeling. Ik heb de uitvoerders van onderdelen 1 en 3 gevraagd hier plannen voor te ontwikkelen. Ik zal nader bezien of het zinvol is de criteria van deze fondsen aan te scherpen, zodat enkel de meest ontwikkelingsrelevante voorstellen, die ook goed scoren op inclusieve ontwikkeling, worden geselecteerd.

Bij dit alles is het van belang om goed voor ogen te houden dat één fonds onmogelijk alle ontwikkelingsdoelen kan dienen. Niet alleen maakt een significante uitbreiding van criteria de uitvoeringspraktijk complexer, ook kunnen bepaalde criteria deels op gespannen voet met elkaar staan: een zeer inclusieve investering is niet altijd een revolverende investering en vice versa. Ook de evaluator waarschuwt hiervoor. Er zal gezocht moeten blijven worden naar een goede balans.

7

Welke gevolgen verbindt u aan de conclusie van de evaluator dat het niet waarschijnlijk is dat het DGGF aan de private sector kan aantonen dat het midden- en kleinbedrijf (MKB) actief in ontwikkelingslanden een winstgevende investeringscategorie is?

Antwoord:

Eén van de redenen voor de evaluator om deze conclusie te trekken, is dat het fonds zich richt op mkb-segmenten met een hoger dan gemiddeld risicoprofiel, zoals starters en ondernemers in fragiele staten. Dergelijke investeringen zetten de revolverendheid van het fonds mogelijk onder druk en een beperkt revolverend fonds biedt volgens de evaluator waarschijnlijk onvoldoende prikkel voor de private sector om de rol van het DGGF op termijn over te nemen. Dat gezegd hebbende, stelt de evaluator ook vast dat een beperkt revolverend fonds duidelijke voordelen biedt ten opzichte van niet-revolverende instrumenten, omdat de middelen tenminste gedeeltelijk opnieuw ingezet kunnen worden. Daardoor kunnen er uiteindelijk veel meer investeringsprojecten worden gefinancierd dan met een traditioneel subsidie- of schenkings-instrument. Het fonds levert daarmee een bescheiden maar relevante bijdrage aan het verkleinen van het financieringsgat van het mkb actief in ontwikkelingslanden. Met uitvoerders ben ik in gesprek over de mogelijkheden om het financieringsgat verder te verkleinen door meer privaat kapitaal te mobiliseren. Bij onderdeel 1 valt daarbij te denken aan een groter gebruik van het instrument garanties. Onderdeel 2 heeft kansen gesignaleerd om via kennisdeling en beïnvloeding een positieve bijdrage te leveren (en doet dat al) aan het verkleinen van de zogenaamde missing middle: de groep mkb-bedrijven die het niveau van microfinanciering zijn ontstegen, maar nog geen toegang heeft tot reguliere/commerciële financiële dienstverlening. Het is namelijk niet enkel een kwestie van kapitaal, vaak ontbreekt het ook aan kennis ten aanzien van bedrijfsvoering, financiële planning en strategie. Met kennisdeling kan DGGF hierin ondersteunen. De evaluator bevestigde het potentieel van het DGGF op dit terrein en stelde dat het van belang is de inzet goed te focussen en monitoren. Ik zal de bijdrage van het DGGF hier structureler op gaan monitoren. Het demonstratie-effect is namelijk een belangrijke factor om te bepalen hoe succesvol het DGGF is.

8

Hoe gaat u ervoor zorgen dat het DGGF ook bijdraagt aan de brede inzet van het kabinet op gendergelijkheid nu de evaluator stelt dat de inzet van het kabinet op gender niet volledig wordt gerealiseerd?

Antwoord:

Gendergelijkheid is een belangrijk dwarsdoorsnijdend thema binnen het BHOS-beleid. Binnen het DGGF krijgt deze inzet op verschillende manieren vorm. Het IMVO-beleid van het DGGF vormt hiervoor het belangrijkste richtinggevende kader. Als aangegeven in het antwoord op vraag 3 hebben de drie DGGF onderdelen een uitgebreid IMVO beleidskader gebaseerd op de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de IFC Performance Standards. Daarbij is standaard aandacht voor onderwerpen als gendergelijkheid, non-discriminatie en non-harrassment. Het DGGF investeert niet in fondsen, instellingen of bedrijven waarvan wordt vastgesteld dat zij discriminatie (van vrouwen, etnische minderheden, migranten en LHBTQ+) onvoldoende mitigeren. De uitvoerders van sporen 1 en 2 toetsen op verschillende momenten of de contractpartij voldoende maatregelen neemt om dit te borgen (via due diligence en monitoring). Daarnaast heeft onderdeel 2 van het DGGF een zogenaamde gender-lensinvesteringsstrategie ontwikkeld. Zie antwoord op vraag 27.

Ik heb de uitvoerders gevraagd te bekijken wat zij realistischerwijs extra kunnen doen om de inzet op gendergelijkheid te versterken. Net als voor inclusieve ontwikkeling (zie het antwoord op vraag 6) geldt daarbij dat de mogelijkheden van DGGF onderdelen 1 en 3 mogelijk minder ver reiken dan onderdeel 2.

9

Gaat u ervoor zorgen dat binnen de projecten van het DGGF ook wordt ingezet op het verkleinen van de gender-based division of labour en het doorbreken van traditionele rolpatronen? Op welke manier?

Antwoord:

De drie DGGF-uitvoerders spannen zich op verschillende manieren in voor het vergroten van gendergelijkheid, waaronder het doorbreken van traditionele rolpatronen. Het IMVO-beleid beschreven in het antwoord op vraag 3 vormt hiervoor het richtinggevende kader. Aanvullend daaraan zetten de drie uitvoerders concrete stappen om traditionele rolpatronen te doorbreken. De uitvoerder van DGGF onderdeel 1 treedt bijvoorbeeld actief in gesprek met Nederlandse ondernemers over de mogelijkheden om meer vrouwen in managementposities te benoemen. Ook de uitvoerders van DGGF onderdeel 2 zetten concrete stappen, bijvoorbeeld met behulp van de gender-lensinvensteringsstrategie (GLI) beschreven in het antwoord op vraag 27. Recent heeft dit onderdeel geïnvesteerd in een fonds in Latijns-Amerika dat een expliciete GLI-strategie heeft, waarbij de fondsmanager een hogere beloning krijgt naarmate er meer vrouwen worden aangenomen en/of worden aangesteld in managementposities. Via actieve beïnvloeding probeert het DGGF dus positieve veranderingen teweeg te brengen. De mogelijkheden voor het DGGF om deze veranderingen daadwerkelijk af te dwingen zijn beperkt. DGGF onderdelen 2 en 3 staan hiervoor op te grote afstand van de bedrijven die uiteindelijk gefinancierd worden en kunnen niet treden in de managementbeslissingen van die bedrijven. Dat laatste geldt in zekere zin ook voor DGGF onderdeel 1, maar gelet op de meer directe investeringsrelatie van dit onderdeel met de bedrijven die het financiert, biedt dit onderdeel meer ruimte om in gesprekken met en bezoeken aan de klanten hierover te spreken, het voorstel te toetsen aan de ambities van het kabinet op het terrein van gendergelijkheid en hierover concrete afspraken (financieringscondities) vast te leggen.

10

Vindt er vooraf een toetsing plaats of het fonds investeert in bedrijven met traditionele genderpatronen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat die investeringen toch gebeuren?

Antwoord:

Bij DGGF onderdeel 1 vindt een dergelijk toetsing plaats en worden actief gesprekken gevoerd om traditionele man-vrouwpatronen te bespreken. Belangrijk aandachtspunt daarbij is ook de rol van vrouwen in managementposities. Diverse Nederlandse ondernemers die financiering krijgen van het DGGF zetten hier actief op in en boeken concrete successen. Een en ander vergt tijd en doorzettingsvermogen, omdat men vaak te maken heeft met het doorbreken van de lokale cultuur. Bovendien kan het DGGF niet direct treden in de managementbeslissingen van bedrijven die het financiert.

Bij DGGF sporen 2 en 3 zijn de mogelijkheden beperkter in verband met de grotere afstand van de (lokale) bedrijven die indirect financiering ontvangen. De fondsen en financiële instellingen die DGGF onderdeel 2 financiert, nemen hun investeringsbeslissingen nadat DGGF het geld beschikbaar heeft gesteld. De toetsing van bedrijven voorafgaand aan een investering vindt dus door het intermediaire fonds plaats, niet door het DGGF. Desalniettemin stimuleert DGGF onderdeel 2 via de gender-lensinvesteringsstrategie (GLI) fondsen en financiële instellingen om positieve veranderingen voor vrouwen en gendergelijkheid te bevorderen en traditionele genderpatronen actief tegen te gaan. Vaak is het bereiken van meer vrouwelijke ondernemers en het vergroten van het aantal vrouwen in managementposities een expliciet doel van GLI. Onderdeel 2 zet hier ook technische assistentie voor in. Zie voor een nadere toelichting op GLI het antwoord op vraag 27.

11

In hoeverre maken gendergelijkheid en vrouwenrechten deel uit van de inzet om ondernemers van onderdeel 1 bij te staan op het gebied van IMVO door middel van Technische Assistentie?

Antwoord:

Deze aspecten worden in de IMVO beoordeling van elk dossier onderzocht. De technische assistentie binnen onderdeel 1 van het DGGF richt zich op het verminderen van financieringsrisico’s en het vergroten van lokale impact, en kan daartoe onder meer worden ingezet voor gendergelijkheid en het naleven van vrouwenrechten.

12

Zitten er bij de investeringen waarvan wordt genoemd dat deze een negatieve milieu-impact met zich meebrengen ook investeringen in fossiele projecten?

Antwoord:

Nee, het DGGF heeft geen investeringen in de delving of verbanding van steenkool of de ontwikkeling of exploratie van nieuwe voorraden olie en/of aardgas. Dit is in lijn met de vergroeningsambitie van het kabinet, zoals nader toegelicht in de Financieringsbrief (Kamerstuk 34 952, nr. 44) en de motie Sjoerdsma/Van Ojik die het kabinet oproept de instrumenten van het buitenlandbeleid en de diplomatie in lijn te brengen met het Klimaatakkoord van Parijs (Kamerstuk 35 570 V, nr. 40).

13

Vindt vooraf toetsing plaats op de (negatieve) milieu-impact die bepaalde investeringen met zich meebrengen, omdat er bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van luchttransporten voor het exporteren en/of re-importeren van handelswaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol speelt de milieu-impact bij investeringen?

Antwoord:

Als onderdeel van de toetsing op IMVO, worden alle voorstellen getoetst op milieu-impact en in hoeverre de daarin geconstateerde eventuele risico’s voldoende worden gemitigeerd. Voor een toelichting op het IMVO-beleid zie het antwoord op vraag 3.

14

Hoe komt het dat het aantal gecreëerde banen in ontwikkelingslanden achterblijft bij de verwachting?

Antwoord:

Het DGGF was bij de introductie, mede vanwege het revolverende karakter, een zeer innovatief fonds, waarvan het lastig was, en nog steeds is, om een precieze inschatting te maken van het aantal banen dat het fonds zal realiseren. Desalniettemin hebben de uitvoerders hiertoe bij de start van het fonds een poging gewaagd. Ten opzichte van die eerste inschattingen, blijft het aantal banen inderdaad achter. Een verklaring hiervoor kan onder meer worden gevonden in de toevoeging van het segment starters bij DGGF onderdeel 1 (zie ook het antwoord op vraag 25). Bij onderdeel 2 is de focus meer dan voorzien gaan liggen op kleine en kwetsbare bedrijven, die niet zo sterk groeien als grotere, reeds gevestigde ondernemingen. Ook de vertraging die de eerste jaren optrad in de opbouw van de investeringsportefeuille, heeft een drukkend effect gehad op de banen die naar verwachting in 2029 zouden zijn gerealiseerd. Deze verwachtingen zijn, zoals de evaluator ook aangeeft, vrij snel na de start van het fonds bijgesteld. Gelet op de complexiteit van het maken van dit soort inschattingen, heeft het kabinet zich nooit actief gecommitteerd aan specifieke aantallen, maar rapporteert het nauwgezet over de gerealiseerde banen via de jaarlijkse resultatenrapportage. Die cijfers laten een consistent stijgende lijn zien.

15

Hoe verhouden de kosten zich tot het aantal directe banen dat het DGGF in de eerste vijfenhalf jaar in ontwikkelingslanden heeft gecreëerd? Is bekend hoeveel banen het DGGF in Nederland heeft gecreëerd?

Antwoord:

Het is niet mogelijk die vergelijking tussen de kosten en de gecreëerde directe banen te maken, omdat het tijdvak waarin de investering wordt gedaan niet samenvalt met het tijdvak waarin de banen worden gecreëerd. Het duurt immers een aantal jaren voordat de investering door het DGGF leidt tot een toename van de investeringsportefeuilles van fondsen en van bedrijven en daarmee samenhangende groei van het aantal directe banen. Een vergelijking van de gemaakte kosten in de eerste jaren van het fonds in vergelijking met het aantal banen dat in die jaren is gecreëerd zegt daarmee eigenlijk heel weinig. Bovendien is het de bedoeling dat de middelen revolveren, waardoor de kosten van een directe baan in de tijd afnemen. Tot slot blijft in een dergelijke vergelijking de inzet op toename van productiekracht en de overdracht van kennis ten onrechte buiten beschouwing.

Er wordt niet bijgehouden hoeveel banen het DGGF in Nederland heeft gecreëerd, aangezien dit geen doel is van het DGGF.

16

Hoe beziet het kabinet het aantal direct gecreëerde banen in relatie tot het oorspronkelijke streefcijfer? Waarom blijft het aantal banen zo sterk achter bij de oorspronkelijke doelstelling? Wat gaat het kabinet doen om het aantal directe gecreëerde banen omhoog te krijgen?

Antwoord: Zie het antwoord op vraag 14.

17

Op welke punten blijft de uitvoering van het IMVO-beleid achter bij het officiële beleid?

Antwoord:

De suggestie in deze vraag herken ik niet. Het IMVO-beleid bestaat uit een set van internationale richtlijnen en standaarden die in de praktijk getoetst worden. Dit beleid wordt toegepast, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De evaluator stelt wel dat er nog ruimte ligt om het inzicht van de uitvoerders in de lokale omstandigheden te vergroten, bijvoorbeeld door vaker onaangekondigd bij DGGF-klanten op bezoek te gaan en door andersoortige vragen te stellen. Die aanbeveling zal ik opvolgen. Zie voor een nadere toelichting het antwoord op vraag 20.

18

Wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat investeringen die bijdragen aan de drie hoofdindicatoren van het DGGF toch relatieve armoede en ongelijkheid bestendigen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 6.

19

Welke verbeteringen zullen doorgevoerd worden om gevolg te geven aan het punt dat door de evaluator is aangestipt over het monitoren van het DGGF van het aantal vrouwelijke en jonge ondernemers dat bereikt is, maar niet het effect daarvan op het inkomens-consumptieniveau van de bredere maatschappij waar zij deel van uitmaken? Op welke termijn?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 6.

20

Wat is de verklaring voor de discrepantie tussen de papieren werkelijk en de praktijk in het naleven van internationale normen voor IMVO? Hoe kan de praktische naleving van IMVO-normen verbeterd worden?

Antwoord:

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, toetsen de DGGF-uitvoerders alle ontvangen voorstellen aan de relevante nationale en internationale richtlijnen. Daarbij is het praktijk om projecten te bezoeken, samen te werken met lokale kantoren (indien van toepassing)1, ambassades, lokale netwerkorganisaties, stichtingen en consultants om zo het begrip van de lokale realiteit te vergroten.

Echter, naarmate de afstand groter is tot het bedrijf waarin wordt geïnvesteerd (onderdeel 2) of waaraan geleverd wordt (onderdeel 3), is het moeilijker gedetailleerde informatie te verkrijgen over de bedrijven waar het (indirect) in investeert. Vanwege het indirecte investeringsmodel van DGGF onderdeel 2, dient de naleving op mkb-niveau bijvoorbeeld gewaarborgd te worden door middel van goed beleid en goede processen ten aanzien van het naleven van IMVO-normen op fondsniveau. Hiertoe toetst het IMVO-team van de uitvoerders van onderdeel 2 hoe de intermediaire fondsen dit proces in de praktijk uitvoeren. De fondsmanagers moeten bewijsmateriaal aanleveren die de praktische naleving laten zien (vergunningen, foto's, interview uitkomsten, ESG actieplannen, etc.). Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 17, is op dit punt verbetering mogelijk door bijvoorbeeld vaker onaangekondigd op bezoek te gaan. Bij onderdeel 3 wordt middels een vragenlijst toegezien op IMVO aspecten (een jaar na afgifte van de polis). Ten aanzien van de importeur heeft de uitvoerder geen bevoegdheden, omdat hij hiermee geen (juridische) relatie heeft.

Tot slot verwijs ik naar de antwoorden op vragen 33, 48 en 49.

21

Komt er een betere verankering van de hoger gelegen impactdoelen die zien op inclusieve ontwikkeling in het fonds?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 6.

22

Heeft u een verklaring voor het gegeven dat de behaalde positieve resultaten in sommige gevallen meer bijvangst zijn dan het effect van concrete sturing aan de voorkant? Hoe kan het dat er niet wordt gestuurd op het voorkomen van ongewenste effecten?

Antwoord:

De constatering dat het DGGF niet actief zou sturen op positieve resultaten of op het voorkomen van ongewenste effecten, heeft specifiek betrekking op de hoger gelegen impactdoelen en houdt verband met de beperkte operationalisering van het begrip inclusieve ontwikkeling.

Zie het antwoord op vraag 6 voor een nadere toelichting.

23

Op welke wijze is het kabinet van plan om de in de evaluatie vastgestelde discrepantie tussen de papieren werkelijkheid en de praktijk met betrekking tot IMVO aan te pakken?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 20.

24

Mocht het inderdaad het geval zijn dat de nominale revolverendheid van het fonds niet gehaald wordt, zou dit dan betekenen dat er meer belastinggeld zou moeten worden geïnvesteerd in het DGGF? Zo ja, zou dit wederom ODA-gelden betreffen?

Antwoord:

Indien de nominale revolverendheid niet gehaald wordt, betekent dit in feite dat het fonds langzaam leegloopt en er daarmee naar verloop van tijd minder nieuwe transacties gefinancierd kunnen worden. Het betekent niet automatisch dat er extra geld bij moet. Dat zal afhangen van de vraag of het wenselijk wordt geacht de fondsmiddelen in de tijd op peil te houden.

25

Waarom zijn er recent meer risicovolle instrumenten, zoals een segment voor starters bij onderdeel 1 van het DGGF, toegevoegd?

Antwoord op vraag 25:

Meer risicovolle instrumenten of onderdelen zijn toegevoegd om daarmee de ontwikkelingsimpact van DGGF verder te vergroten en om aan te sluiten bij de behoeftes en ontwikkelingen in de markt. Toevoeging van een segment voor starters is hier een goed voorbeeld van; vanwege de combinatie van risico’s komen deze ondernemers in de markt niet aan financiering voor investeringen in ontwikkelingslanden. Het feit dat DGGF aanvullend werkt aan de markt vereist dan ook een meer proactieve en soms meer risicovolle inzet van de middelen.

26

Hoe verhoudt de aandacht voor het doorbreken van genderpatronen binnen onderdeel 2 van het fonds zich ten opzichte van onderdelen 1 en 3? Hoe wordt ervoor gezorgd dat ook daar meer aandacht komt voor het doorbreken van genderpatronen? Hoe wordt deze aandacht geborgd bij het onderbrengen van onderdeel 1 en het aansluiten van onderdeel 3 bij Invest International?

Antwoord:

Voor het antwoord op de eerste twee deelvragen, zie het antwoord op vraag 10. De wijze waarop de aandacht voor gendergelijkheid geborgd wordt bij het onderbrengen van onderdeel 1 en het aansluiten van onderdeel 3 bij Invest International, is vergelijkbaar met de wijze waarop deze aandacht momenteel geborgd is bij de bestaande uitvoerders van onderdelen 1 en 3. Wel zal, met de evaluatie in het achterhoofd, bekeken worden welke aanvullende mogelijkheden er zijn om de bijdrage van deze twee onderdelen aan gendergelijkheid verder te vergroten. Te denken valt aan de inzet van technische assistentie of het introduceren van aanvullende financieringsvoorwaarden. Enig realisme is hierbij op zijn plaats, in het bijzonder gelet op de afstand van DGGF onderdeel 3 tot de uiteindelijke afnemer (zie voor een nadere toelichting het antwoord op vraag 9).

27

Kunt u toelichten hoe de in de brief genoemde «gender lens» functioneert en of ook de andere fondsen aangemoedigd worden om gebruik te maken van een «gender lens»-investeringsstrategie? Is er tussen de fondsen sprake van het uitwisselen van best practices of lessons learned?

Antwoord:

De gender-lensinvesteringsstrategie (of: GLI-strategie) heeft als doel meer vrouwelijke ondernemers te bereiken en de (arbeids)rechten, posities en -omstandigheden van vrouwen in mkb-ondernemingen te verbeteren. Op basis van deze strategie is een aantal belangrijke gender gerelateerde aspecten geïdentificeerd waarop het investeringsselectie- en beoordelingsproces is verbeterd. Dit omvat het actief zoeken, en streven naar genderdiverse fondsbeheerteams, het stimuleren van een GLI strategie van de managers van de intermediaire fondsen waar het DGGF mee samenwerkt, en het verbeteren van de interne processen en structuren van DGGF onderdeel 2 zelf.

In dit verband zet DGGF onderdeel 2 ook technische assistentie in, zowel op ad hoc basis als meer structureel. Zo werkt DGGF onderdeel 2 aan een trainingsprogramma dat als doel heeft fondsmanagers en financiële instituties te ondersteunen bij het verbeteren van hun interne processen ten aanzien van gendergelijkheid, en bij te dragen aan een verbeterde positie voor vrouwelijke ondernemers en vrouwelijke werknemers. Daarnaast richt GLI zich specifiek op het ondersteunen van netwerken voor vrouwelijke ondernemers en incubatieprogramma’s, die op hun beurt gericht zijn op het verbeteren en versterken van de positie van vrouwen.

Goede praktijken worden gedeeld met andere investeerders via voorbeelden op de website, op sociale media en via werkgroepen en conferenties. Een mooi voorbeeld is het GLI-rapport dat is gepubliceerd naar aanleiding van de TA verstrekt aan intermediair fonds Altitheia, zie: https://english.dggf.nl/latest/news/2018/9/3/technical-assistance-to-support-gender-lens-investing-at-alitheia-idf-fund

28

Hoe worden vrouwelijke werknemers ondersteund, en hun werkomstandigheden en rechten verbeterd in het kader van de «gender lens»-investeringsstrategie?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 27.

29

Wat is de concrete kabinetsinzet bij de gesprekken met de uitvoerders over het steviger verankeren van hoger gelegen impactdoelen zoals inclusieve ontwikkeling en armoedebestrijding? Op welke wijze zullen de hogere impactdoelen steviger worden verankerd?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 6.

30

Zullen de selectiecriteria voor investeringen worden aangescherpt om te voorkomen dat projecten worden gefinancierd die bijdragen aan ongelijkheid?

Antwoord:

De vraag heeft betrekking op een passage in het evaluatierapport over onderdeel 2. De selectiecriteria van onderdeel 2 zijn in reactie hierop aangepast en bevatten nu meer criteria gericht op inclusieve groei. Tevens zijn nieuwe maatregelen geïntroduceerd om te voorkomen dat DGGF investeert in bedrijven die ongelijkheid actief vergroten. Concreet wordt er in contracten met nieuwe intermediaire fondsen een wettelijke clausule geïntroduceerd, waardoor DGGF zich in de toekomst kan onthouden van investeringen in bedrijven waarvan te verwachten is, dat die ongelijkheid actief vergroten (zie ook het antwoord vraag 6).

31

Wat is de concrete inzet op het actief mitigeren van negatieve milieu- en sociale risico’s?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 3.

32

Op welke wijze is het kabinet van plan om negatieve milieu- en sociale risico’s actief te mitigeren? In hoeverre gebeurde dat al en op welke wijze zal deze inzet worden geïntensiveerd naar aanleiding van de evaluatie? Zullen de selectiecriteria voor investeringen ook worden aangescherpt op dit vlak?

Antwoord:

Zie de antwoorden op vragen 3 en 33.

33

Hoe zal het kabinet de uitvoerders stimuleren hun begrip van de lokale realiteit verder te vergroten? Worden bijvoorbeeld het lokale maatschappelijk middenveld, vrouwenorganisaties en consultants nauwer betrokken bij alle fases van projecten?

Antwoord:

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 27, is het bij onderdelen 1 en 2 reeds praktijk om projecten te bezoeken, samen te werken met lokale kantoren (indien van toepassing)2, ambassades, lokale netwerkorganisaties, stichtingen en consultants om zo het begrip van de lokale realiteit te vergroten. Bij onderdeel 1 richten die bezoeken zich op het investeringsproject van de Nederlandse ondernemer. Bij onderdeel 2 richten die bezoeken en samenwerkingen zich op de manager van de intermediaire fondsen waarin dit onderdeel beoogt te investeren. Vanwege de COVID-19 pandemie en de reisbeperkingen zijn deze bezoeken en samenwerkingen nu lastiger. Met behulp van een sterkere inzet op digitale hulpmiddelen, wordt gepoogd de fysieke afstand te overbruggen, zodat het DGGF deze partijen kan blijven betrekken, ondanks de reisbeperkingen. Specifiek op het punt van bedoelde en onbedoelde effecten van investeringen, wordt veelal input van lokale maatschappelijke organisaties meegenomen in de investeringsbeslissing.

Ook onderdeel 3, dat vanwege het ontbreken van een directe relatie met de afnemer waaraan de verzekeringsaanvrager levert, doet bij de beoordeling van verzekerings- en financieringsaanvragen onderzoek om het begrip van de lokale situatie te vergroten. Indien er veel onduidelijk is, wordt daarbij via de inzet van TA gebruik gemaakt van een consultant.

De uitvoerders van de drie DGGF onderdelen, in het bijzonder hun IMVO-teams, zullen bezien welke concrete mogelijkheden er nog meer zijn om hun voeling met de praktijk te vergroten. Ik denk onder meer aan het verbeteren van de samenwerking tussen de IMVO-teams van de verschillende DGGF-uitvoerders met het oog op het delen van geleerde lessen en lokale kennis.

34

Wat wordt er bedoeld wanneer er wordt gezegd dat er «enkele tienduizenden banen [zijn] ondersteund»?

Antwoord:

Met ondersteunde banen worden de banen bedoeld die aanwezig waren bij de bedrijven waarin het DGGF heeft geïnvesteerd en die mede dankzij de (vervolg)financiering van het DGGF behouden bleven. Tot en met 2019 zijn er door het DGGF ongeveer 60.000 banen ondersteund.

35

Kunt u voor zover bekend aangeven hoeveel van de 10.000 gecreëerde banen naar vrouwen zijn gegaan?

Antwoord:

De schatting is dat tussen de 35% en 40% van de gecreëerde banen naar vrouwen zijn gegaan.

36

Geven de evaluatie en de kabinetsappreciatie aanleiding om bovenop de genoemde 22,5 miljoen euro meer geld (extra fondsen of verschuivingen vanuit spoor 1 en 3) vrij te maken voor DGGF spoor 2? Kunt u dit toelichten?

Antwoord:

De evaluatie geeft niet direct aanleiding voor het vrijmaken van extra middelen voor DGGF onderdeel 2. Het fonds beschikt met de herverdeling van 22,5 miljoen euro de komende jaren weer over evenveel investeringskapitaal als het zou beschikken, wanneer COVID-19 niet zou zijn toegeslagen. Ook beschikt dit DGGF onderdeel vooralsnog over voldoende SC&BD-budget. Uiteraard blijf ik een vinger aan de pols houden bij de diverse fondsonderdelen. Indien zou blijken dat de vraag of – belangrijker – de ontwikkelingsimpact voor een van de onderdelen significant achterblijft, kan dit op termijn leiden tot nadere bijstelling van de budgetten.

37

Wanneer is de aangegeven herziening van de doelstellingen, prestatienormen en revolverendheidsdoelstellingen gereed en op welke wijze zal de Kamer daarover worden geïnformeerd?

Antwoord:

Dit proces zal zijn beslag krijgen gedurende kalenderjaar 2021. De Kamer wordt hierover geïnformeerd via de reguliere afstemmingsmomenten. Een eerste update kan vermoedelijk worden gegeven in de memorie van toelichting bij de Begroting 2022.

38

Zal het contract met de uitvoerders aangevuld worden met verbeteringen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Naar aanleiding van de evaluatie en in het kader van het reguliere jaarplanproces, vinden inderdaad gesprekken plaats over verbeteringen. Zo hebben uitvoerders PwC en Triple Jump op ons verzoek een plan uitgewerkt om de bijdrage van onderdeel 2 aan inclusieve ontwikkeling te vergroten (zie ook het antwoord op vraag 6). Daarnaast ben ik met de drie uitvoerders in gesprek over de gehanteerde definities en criteria, waar in de vorige vraag aan gerefereerd wordt. Zodra hier overeenstemming over is, zullen deze aanpassingen worden toegevoegd aan de contractuele afspraken met de uitvoerders.

39

Wordt de ongealloceerde 17,5 miljoen euro toegevoegd aan het budget voor lokaal MKB in ontwikkelingslanden binnen DGGF spoor 2 waar de evaluatie positief over is? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Zoals vermeld in de kabinetsreactie, staat de ongealloceerde 17,5 miljoen euro gereserveerd voor DGGF onderdeel 1. Het is onze verwachting dat DGGF onderdeel 1 dit geld op relatief korte termijn nodig gaat hebben, om de portfolio geleidelijk door te kunnen laten groeien. Daarmee wordt voorkomen dat het loket voor DGGF onderdeel 1 opeens geen nieuwe aanvragen meer in behandeling kan nemen.

40

In hoeverre zou een additionele herverdeling van onderdeel 1, waar ook sprake is van onderuitputting van het investeringskapitaal, naar onderdeel 2, op zijn plaats zijn, naast de voorgestelde herverdeling van middelen van onderdeel 3 naar onderdeel 2?

Antwoord:

In aanvulling op het antwoord op vraag 39, is het van belang op te merken dat het voor de continuïteit van revolverende fondsen van belang is dat zij ieder jaar een vergelijkbaar bedrag aan nieuwe committeringen kunnen doen. Omdat terugbetalingen van eerdere investeringen onzeker zijn, zal voldoende budget gereserveerd moeten blijven voor het doen van nieuwe investeringen. Dat, en de verwachting dat het budget voor onderdeel 1 ondanks de huidige onderuitputting binnen enkele jaren volledig gecommitteerd zal zijn, maakt dat ik ervoor gekozen heb de huidige onderuitputting voor onderdeel 1 beschikbaar te houden.

41

Waarom is in de opdracht voor de evaluatie niet meegenomen om te kijken naar de vraag of het DGGF voldoet aan de ODA-criteria?

Antwoord:

Voor het opstellen van de onderzoeksopdracht baseer ik me op de evaluatiecriteria van de OESO en het onafhankelijke onderzoeksbureau IOB. Of een programma wel of niet kwalificeert als ODA maakt geen onderdeel uit van die evaluatiecriteria en ik heb ook geen reden daaraan te twijfelen.

42

Kunt u reageren op de constatering dat een aantal investeringen met name zijn gericht op de rijkere delen van de maatschappij en op grote steden, wat de ongelijkheid in landen versterkt?

Antwoord:

DGGF-investeringen zijn erop gericht om armoede te verminderen en duurzame economische groei te bewerkstellingen in de landen waar deze investeringen plaatsvinden.

DGGF is een «missing middle»-instrument gericht op het (formele) mkb dat geen toegang heeft tot passende financiering. In landen met een zeer rudimentair ontwikkelde economie opereren de meest kansrijke mkb bedrijven op plekken met voldoende talent en afzetmarkt (de steden). In meer ontwikkelde landen ontstaan ook buiten de urbane periferie in toenemende mate investeringsmogelijkheden.

Als reactie op de evaluatie zijn, bij wijze van pilot, voor onderdeel 2 nieuwe selectiecriteria ontwikkeld en opgenomen, gerelateerd aan investeringen in rurale gebieden. Ook zijn maatregelen genomen om te voorkomen dat DGGF-middelen door intermediaire fondsen in bedrijven kunnen worden geïnvesteerd die ongelijkheid vergoten. Zie voor een nadere toelichting, de antwoorden op vragen 6 en 30.

43

Op welke wijze is het kabinet van plan om de in de evaluatie gesignaleerde stedelijke bias te verminderen en meer investeringen in de rurale economie te bevorderen via het DGGF?

Antwoord:

Zie de antwoorden op vragen 6, 19 en 42. DGGF onderdeel 2 heeft, bij wijze van pilot, investeringen in rurale gebieden opgenomen in de lijst van expliciete investeringscriteria die bij het selectieproces van intermediaire fondsen en financiële instellingen wordt getoetst en waarbij relevantie per land wordt bekeken.

44

Worden investeringen uit het DGGF naast de IMVO-richtlijnen ook getoetst aan andere beleidsprocessen met betrekking tot «decent work», zoals de door Nederland geratificeerde conventie 190 «Eliminating Violence and Harassment in the World of Work» van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)? Hoe zorgt het kabinet voor verdere beleidscoherentie met betrekking tot deze processen?

Antwoord:

Alle uitvoerders toetsen DGGF transacties aan de relevante internationale richtlijnen, zie ook het antwoord op vraag 3. In aanvulling daarop heeft de uitvoerder van DGGF onderdeel 1 in 2016 specifiek het initiatief genomen om samen met CNV, FNV en Fair Wear Foundation de brochure Violence@work3 te laten maken, die eind 2020 geactualiseerd is. Het onderwerp wordt besproken met de bedrijven, die moeten laten zien dat zij goed beleid en adequate procedures hebben op dit vlak, dat zij vertrouwenspersonen aanstellen en dat ze hierover rapporteren. Ook de uitvoerders van onderdeel 2 zetten belangrijke stappen via de in het antwoord op vraag 27 beschreven GLI-strategie.

45

Kunt u aangeven hoeveel investeringen er zijn gedaan in de 49 DGGF-landen die onder de categorieën «Least Developed Countries (LDCs)», «Heavily Indebted Poor Countries (HIPCs)», «Other Low-Income Countries (OLICs)» en «IDA-only countries and territories» vallen, uitgesplitst naar de onderdelen van het fonds? Kunt u aangeven wat de hoogte is van deze investeringen per onderdeel?

Antwoord:

In totaal zijn er door het DGGF in de genoemde landencategorieën 187 committeringen aangegaan met een totale waarde van 254 miljoen euro. Daarvan was circa 20% afkomstig uit onderdeel 1, circa. 61% uit onderdeel 2 en circa 18% uit onderdeel 3.4

46

Kunt u een overzicht verschaffen van DGGF-investeringen die een negatieve milieu- en klimaatimpact kunnen hebben? Kunt u aangeven wat de hoogte is van deze investeringen?

Antwoord:

Een dergelijk overzicht bestaat niet. Het is niet uit te sluiten dat investeringen een bepaalde negatieve milieu-impact zullen hebben. Om de risico’s te minimaliseren, identificeren en beoordelen de uitvoerders van het DGGF de risico’s aan de hand van het IMVO-beleid beschreven in het antwoord op vraag 3 en proberen deze zo veel mogelijk te mitigeren in lijn met nationale en internationale standaarden. De uitvoerders van onderdelen 1 en 3 doen dit zelfstandig. De uitvoerders van onderdeel 2 hebben hiervoor afspraken met de managers van de intermediaire fondsen waarin zij investeren, die risico’s in kaart brengen en zoveel mogelijk mitigeren, in lijn met nationale en internationale standaarden.

Indien projecten niet voldoen aan de standaarden komen deze niet in aanmerking voor het DGGF.

47

Welke kosten-baten analyse wordt er gemaakt alvorens de beslissing om financiering toe te wijzen aan initiatieven die een negatieve milieu- en klimaatimpact kunnen hebben? Waarom had het onderzoeksbureau geen toegang tot documentatie over dergelijke analysen?

Antwoord:

Een dergelijke kosten-batenanalyse is er niet. Het IMVO-beleid dat is beschreven in het antwoord op vraag 3 is leidend voor de toetsing op negatieve milieu- en klimaatimpact, en hanteert een grens die onafhankelijk is van de financiële opbrengst van een investering. Zie ook het antwoord op vraag 46.

48

Hoe wordt er toezicht gehouden op de uitvoering van de IMVO-doelstellingen in de praktijk door bedrijven die financiering ontvangen uit het DGGF? Welke stappen worden er gezet wanneer een bedrijf de doelstellingen niet haalt of zich niet voldoende inspant?

Antwoord:

Ieder onderdeel heeft een IMVO-beleidskader ontwikkeld. Zie de antwoorden op vragen 3 en 33. In aanvulling daarop:

De procedure van onderdeel 1 voorziet in monitoring en bijsturing en in het uiterste geval in stopzetting van de lening en terugvordering.

Bij onderdeel 2 vindt een soortgelijke monitoring plaats maar dan op het niveau van het intermediaire fonds waarin het investeert en diens aanpak richting de bedrijven waarin het intermediaire fonds op zijn beurt investeert. In geval van problemen wordt ook hier bijgestuurd en in het uiterste geval wordt de investering stopgezet.

Bij onderdeel 3 wordt middels een vragenlijst toegezien op IMVO aspecten (een jaar na afgifte van de polis). Ten aanzien van de importeur heeft de uitvoerder geen bevoegdheden, omdat hij hiermee geen (juridische) relatie heeft. Wel kunnen onvoldoende inspanningen door een importeur op dit terrein bij een volgende transactie door dezelfde importeur leiden tot het niet afgeven van een polis.

49

Welke consequenties volgen er wanneer blijkt dat bedrijven niet eerlijk zijn over hun IMVO-inspanningen?

Antwoord:

Voor onderdeel 1 en 2: zie het antwoord op vraag 48. Voor onderdeel 3 geldt dat als blijkt dat de exporteur niet volledig transparant is geweest over de (onder andere) IMVO-aspecten, hem in het uiterste geval het recht op schadevergoeding kan worden ontnomen.

50

Van welke investeringen concludeert het evaluatieteam uit twee thematische evaluaties dat duidelijke milieurisico’s over het hoofd zijn gezien door het DGGF? Hoeveel bedragen deze investeringen?

Antwoord:

Het gaat om twee investeringen, die zijn gedaan door twee intermediaire fondsen van DGGF onderdeel 2. In het ene geval gaat het om een investering in een bedrijf dat in het productieproces gebruik maakt van weliswaar biodegradeerbaar plastic en dit verzamelt ter recycling, maar waarvan de kans reëel is dat dit laatste niet altijd tijdig gebeurt gelet op de hoeveelheid plastic die gebruikt wordt. Daarmee vormt het een milieurisico. De evaluator concludeert dat het intermediaire fonds waarin het DGGF heeft geïnvesteerd, hier in zijn IMVO-beoordeling kritischer naar had kunnen kijken. In het tweede geval gaat het om een investering in een bedrijf dat zich richt op mobiliteit in Myanmar, waarbij de transportmiddelen geen gebruikmaken van een minder vervuilende brandstof zoals LPG, terwijl dat in het nabijgelegen Cambodja reeds de norm is. DGGF onderdeel 2 heeft via intermediaire fondsen in totaal 1,7 miljoen euro geïnvesteerd in deze bedrijven.

Genoemde investeringen zijn niet in strijd met het IMVO-beleid. Wel is er ruimte voor verbetering door bijvoorbeeld de fondsmanagers van de intermediaire fondsen beter bewust te maken van beïnvloedingsmogelijkheden die zij hebben richting de bedrijven waarin zij investeren om de negatieve milieu-effecten te minimaliseren. DGGF onderdeel 2 treedt met beide fondsmanagers in gesprek over de wijze waarop ze hun IMVO-beoordelingen toepassen.

51

Wat is de hoogte van de twee investeringen waarvan het evaluatieteam heeft geconcludeerd dat het DGGF «een oogje dichtkneep» voor de hoge negatieve milieu-impact? Zijn er andere investeringen gedaan uit het DGGF waarbij dergelijke impact bewust niet is meegenomen?

Antwoord:

Het is niet correct dat het DGGF een oogje dichtkneep. Het DGGF beoordeelt voorstellen aan de hand van het IMVO-beleid dat is beschreven in het antwoord op vraag 3. Op basis van dit beleid en zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 47, wordt een harde grens gehanteerd voor milieu-impact die nooit overschreden mag worden, onafhankelijk van de (mogelijke) financiële opbrengst van een investering. Deze grens is gebaseerd op de uitsluitingslijst van het netwerk van Europese ontwikkelingsbanken5. Dat wil niet zeggen dat investeringen die deze grens niet overschrijden, geen enkele negatieve milieu-impact zullen hebben, zo ook in het geval van de twee investeringen genoemd door de evaluator die een totale waarde hebben van een kleine 2 miljoen euro. DGGF-klanten (bedrijven in het geval van sporen 1 en 3; intermediaire fondsen in het geval van spoor 2) hebben een verantwoordelijkheid om te zorgen dat nationale- en internationale regels en standaarden worden toegepast om deze negatieve milieu-impact te minimaliseren. Ik ben met de uitvoerders van de drie DGGF-onderdelen in gesprek om te bezien op welke wijze zij dit proces nog verder kunnen ondersteunen.

52

Van hoeveel bedrijven die financiering hebben ontvangen uit het DGGF is bekend dat ze werknemers salarissen uitbetalen die onder de armoedelijn van de Wereldbank liggen? Van hoeveel bedrijven is bekend dat ze salarissen uitbetalen die boven de armoedelijn liggen en van hoeveel bedrijven zijn er geen gegevens bekend?

Antwoord:

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, worden alle voorstellen getoetst aan (inter)nationale standaarden en regelgeving, ook op het gebied van salariëring. Er zijn geen gevallen bekend van bedrijven die financiering hebben gehad van het DGGF en salarissen uitbetaalden die onder de armoedegrens lagen.


X Noot
1

Triple Jump, de uitvoerder van DGGF onderdeel 2 heeft verschillende lokale kantoren.

X Noot
2

Triple Jump, de uitvoerder van DGGF onderdeel 2 heeft verschillende lokale kantoren.

X Noot
4

Onderdeel 1 heeft 21 financieringen verstrekt ter waarde van 45 miljoen euro en 58 TA-projecten gefaciliteerd ter waarde van 7 miljoen euro; bij onderdeel 2 gaat het om 37 investeringen vanuit het investeringskapitaal ter waarde van 137 miljoen euro en 25 SC&BD-projecten ter waarde van 19 miljoen euro; bij onderdeel 3 gaat het om 46 transacties met een contractwaarde van 45,6 miljoen euro.

X Noot
5

Beter bekend als de EDFI Exclusion List.

Naar boven